3.3.2Bewijsoverwegingen ten aanzien van de doodslag op [slachtoffer A] en de mishandeling van [slachtoffer B]
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte [slachtoffer A] twee keer met een mes in het bovenlichaam heeft gestoken als gevolg waarvan [slachtoffer A] is overleden. Dit leidt de rechtbank af uit de bekennende verklaring van de verdachte die hij tijdens de politieverhoren op 1 februari 2021 en 2 februari 2021 heeft afgelegd, de verklaring die [slachtoffer B] , toen hij nog als verdachte werd gehoord, op 31 januari 2021 heeft afgelegd en het schouwverslag van het lichaam van [slachtoffer A] . Ook stelt de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte hieraan voorafgaand [slachtoffer B] in het gezicht heeft geslagen.
De verdachte heeft ter terechtzitting van 27 november 2023 verklaard dat hij en zijn vrienden die bewuste avond onder invloed van LSD waren, dat hij niet weet of hij degene is die [slachtoffer A] heeft gestoken en dat het forensisch onderzoek dat op zijn verzoek is uitgevoerd hem hierover ook geen helderheid heeft gegeven.
De rechtbank ziet in enkele deskundigenrapporten in het dossier die zijn opgesteld naar aanleiding van forensisch onderzoek steun voor de hiervoor genoemde bij de politie afgelegde verklaringen van de verdachte en [slachtoffer B] . De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit het dossier blijkt dat er op de plaats delict met bloed gezette voetsporen zijn aangetroffen. Door het NFI is onderzoek gedaan naar deze voetsporen en hierover is gerapporteerd in het NFI-rapport “kras-, indruk- en vormsporen-onderzoek aan sok- en voetafdrukken”, gedateerd 1 juli 2022. De aangetroffen voetsporen zijn vergeleken met (proef)voetsporen van de sokken die de verdachte, [slachtoffer A] , [slachtoffer B] en de getuige [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ) op de avond van het tenlastegelegde droegen. De conclusie van het onderzoek is dat de vergeleken afdruksporen op de plaats delict
nietzijn veroorzaakt door de sokken van [slachtoffer A] , [slachtoffer B] en [getuige 1] . Gelet op de onderzoeksresultaten, binnen de gesloten set van hypothesen (namelijk dat een van voornoemde vier mannen de afdruksporen heeft veroorzaakt), wordt in het rapport geconcludeerd dat de afdruksporen zijn veroorzaakt door de sokken die de verdachte die avond droeg. De rechtbank stelt op grond van de verklaringen van de verdachte, [slachtoffer B] en [getuige 1] vast dat die avond geen andere personen in de woning van verdachte aanwezig waren. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat de sokken van de verdachte de (met bloed gezette) voetsporen hebben veroorzaakt.
Daarnaast is onderzoek gedaan aan de kleding die de verdachte, [slachtoffer B] en [getuige 1] op de avond van het tenlastegelegde droegen. Uit het NFI-rapport gedateerd 7 juli 2022 blijkt dat op de sokken, het shirt, de joggingbroek en de trui van de verdachte bloed is aangetroffen. Op zijn shirt zaten twee grotere bloedsporen. In de bemonsteringen van deze bloedsporen is een DNA-hoofdprofiel aangetroffen dat meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker afkomstig is van [slachtoffer A] dan van een willekeurige, niet aan [slachtoffer A] verwante, persoon. De rechtbank stelt gelet hierop vast, mede in aanmerking genomen de andere stukken in het dossier, dat het bloed op het shirt van de verdachte van [slachtoffer A] afkomstig is.
Tenslotte blijkt uit de zich in het dossier bevindende NFI-rapporten van 8 april en 13 mei 2022 dat op verschillende plekken op de kleding van [slachtoffer A] DNA van de verdachte is aangetroffen, onder andere op zijn shirt ter hoogte van de rechterelleboog, zijn shirt ter hoogte van de rechteroksel, zijn broek ter hoogte van de rechterzijde van de broeksband en de onderzijde van de linker broekspijp. Deze bevindingen passen naar het oordeel van de rechtbank bij de verklaring van de verdachte dat hij [slachtoffer A] uit zijn woning had gesleept nadat hij [slachtoffer A] had neergestoken.
Naar het oordeel van de rechtbank ondersteunen voornoemde forensische bevindingen de verklaringen van de verdachte en [slachtoffer B] dat de verdachte degene is geweest die [slachtoffer A] met een mes heeft gestoken en vervolgens buiten zijn woning heeft gelegd. De rechtbank gaat daarom uit van de door hen bij de politie afgelegde verklaringen en gebruikt deze voor het bewijs.
Voor zover de raadsman meent dat de verklaringen van de verdachte van 1 en 2 februari 2021 niet voor het bewijs zouden kunnen worden gebruikt omdat de verdachte ten tijde van die verklaringen nog onder invloed was van LSD, wijst de rechtbank op het proces-verbaal van bevindingen van 3 februari 2021 waaruit blijkt dat de forensisch arts [naam arts] heeft geoordeeld dat de verdachte op 31 januari 2021 om 12.30 uur voldoende helder was om te worden gehoord. Deze arts vond dat overigens ook al op 31 januari 2021 om 04.00 uur.
Opzet
De rechtbank gaat er, zoals hierna onder “Strafbaarheid van de verdachte” verder aan de orde komt, vanuit dat de verdachte ten tijde van de in zaak A onder 1 en zaak B ten laste gelegde feiten leed aan een (kortdurende) psychotische stoornis als gevolg van het gebruik van LSD.
Blijkens vaste jurisprudentie kan een geestelijke stoornis alleen dan aan de bewezenverklaring van het opzet in de weg staan, als bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken. Daarvan is slechts bij hoge uitzondering sprake.
Deze uitzonderingssituatie doet zich naar het oordeel van de rechtbank in deze zaak niet voor [.] De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit de verklaringen van de verdachte blijkt dat hij zijn vrienden [slachtoffer A] , [slachtoffer B] en [getuige 1] op een gegeven moment als demonen zag en hen zijn huis uit wilde hebben. Hij heeft verklaard dat hij hier moeite voor moest doen. De verdachte heeft eerst aan hen gevraagd of ze weg wilden gaan en daarna geschreeuwd dat zij weg moesten gaan, omdat hij ze anders ging vermoorden. Toen zij dit niet allemaal deden heeft de verdachte [slachtoffer B] geslagen. De verdachte heeft verklaard dat hij toen ook nog “sorry” tegen [slachtoffer B] heeft gezegd. Volgens de verdachte wilde [slachtoffer A] ook niet weggaan en wilde hij [slachtoffer A] daarom naar buiten duwen. [slachtoffer A] hield zichzelf echter met zijn voeten en handen tegen bij de voordeur. De verdachte heeft vervolgens gezegd dat hij een mes zou pakken als [slachtoffer A] zijn woning niet verliet. De verdachte is toen naar de keuken gelopen en heeft een mes gepakt. Dat mes heeft de verdachte vervolgens neergelegd, nadat [slachtoffer B] dit tegen hem had gezegd. [slachtoffer B] heeft het mes gepakt en weggegooid waardoor het onder het bed van de verdachte terechtkwam. Toen heeft de verdachte in de keuken een ander mes gepakt met als doel de armen van [slachtoffer A] eraf te snijden zodat hij hem wel de deur uit kon duwen. Omdat [slachtoffer A] ineens achter hem stond in de keuken, heeft hij [slachtoffer A] in de borst gestoken. Toen [slachtoffer A] viel heeft de verdachte hem naar buiten gesleept. Vervolgens heeft de verdachte de spullen van zijn vrienden buiten zijn woning gegooid, de voordeur dichtgedaan en is hij op de bank gaan zitten en televisie gaan kijken.
Uit de hierboven beschreven doelgerichtheid waarmee de verdachte heeft gehandeld, blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat hij ten minste in enige mate bewust heeft gehandeld. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat de verdachte in staat was verschillende omstandigheden in zijn omgeving te registreren. Zo was hij zich bewust van de plaats waar hij op dat moment was, namelijk in zijn eigen woning. Hij heeft tot twee keer toe de weg naar de keuken weten te vinden om een mes te pakken en hij heeft het lichaam van [slachtoffer A] zijn woning uit gesleept. Daarna heeft hij de spullen van zijn vrienden buiten zijn woning gegooid. De verdachte heeft verklaard dat hij nog onderscheid kon maken tussen spullen die van hem waren en spullen die van zijn vrienden waren. Ook kon de verdachte onderscheid maken tussen [slachtoffer B] en [slachtoffer A] . Zo heeft de verdachte verklaard dat hij wist dat hij [slachtoffer B] had geslagen, omdat hij aan de energie voelde dat hij te maken had met [slachtoffer B] . Ook heeft de verdachte “sorry” gezegd, nadat hij [slachtoffer B] had geslagen. Hij was zich er dus van bewust dat hij iets deed waarvoor een excuus op zijn plaats was. De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de verdachte zich in ieder geval in enige mate bewust is geweest van wat hij deed en ook enig inzicht heeft gehad in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan. Daaraan doet niet af dat de verdachte ten tijde van het plegen van de delicten (kortdurend) een psychose had.
De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de verdediging ten aanzien van het ontbreken van opzet op de in zaak A onder 1 en zaak B ten laste gelegde feiten.