ECLI:NL:RBNHO:2023:12585

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 december 2023
Publicatiedatum
8 december 2023
Zaaknummer
C/15/334502 / HA ZA 22-732
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Juridische geschil over aannemingsovereenkomst en beëindiging van de verbouwing van een woning

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 13 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen ABA Alkmaar B.V. en een gedaagde partij over de beëindiging van een aannemingsovereenkomst voor de verbouwing van een woning. De partijen hadden een aannemingsovereenkomst gesloten, maar na enkele maanden van werkzaamheden heeft de gedaagde de overeenkomst voortijdig beëindigd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de beëindiging door de gedaagde moet worden gekwalificeerd als een opzegging en niet als een buitengerechtelijke ontbinding. De rechtbank heeft de vorderingen van beide partijen afgewezen, waarbij het vonnis concludeert dat de gedaagde geen betalingsverplichting had aan ABA, omdat de ontbinding van de overeenkomst niet rechtsgeldig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde de aannemingsovereenkomst op 26 augustus 2022 niet rechtsgeldig heeft ontbonden, en dat de beëindiging van de overeenkomst als een opzegging moet worden beschouwd. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de eindafrekening van ABA onvoldoende onderbouwd was, waardoor de vorderingen van ABA tot betaling zijn afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/334502 / HA ZA 22-732
Vonnis van 13 december 2023
in de zaak van
ABA ALKMAAR B.V.,
te Alkmaar,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: ABA,
procesadvocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
behandelend advocaat: mr. J.S.O. den Houting te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. R.J. Bakker te Naarden.
De zaak in het kort
Partijen hebben een aannemingsovereenkomst gesloten met betrekking tot de verbouwing van een woonhuis in [woonplaats] . ABA is gestart met het werk, maar na drie maanden is de overeenkomst voortijdig beëindigd. Partijen verschillen van mening over de juridische kwalificatie van deze beëindiging. De rechtbank oordeelt in dit vonnis dat de beëindiging door [gedaagde] kwalificeert als een opzegging (en niet als een buitengerechtelijke ontbinding) van de aannemingsovereenkomst. Wat [gedaagde] aan termijnen heeft betaald heeft te gelden als opzeggingsvergoeding voor ABA. De vorderingen van partijen over en weer worden afgewezen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 24 november 2022 met producties 1-18;
- de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie met producties 1-29;
- de conclusie van antwoord in reconventie met productie 19;
- het tussenvonnis van 12 april 2023, waarbij de rechtbank een mondelinge behandeling heeft bevolen;
- de akte houdende wijziging van eis in reconventie met producties 30 en 31 van de zijde van [gedaagde] ;
- de gecorrigeerde productie 19 en de aanvullende productie 20 van de zijde van ABA.
1.2.
Op 1 november 2023 heeft de mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. Op de zitting zijn verschenen de heer [directeur] , directeur van ABA (hierna: [directeur] ), vergezeld van mr. J.S.O. den Houting, en [gedaagde] , vergezeld van mr. R.J. Bakker en de heer [naam 1] , bouwbegeleider (Support on Spot).
1.3.
De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Mrs. Den Houting en Bakker hebben gebruik gemaakt van spreekaantekeningen, die zij ter zitting aan de rechtbank hebben overgelegd en die daarmee onderdeel zijn geworden van de processtukken.
1.4.
Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de rechtbank partijen meegedeeld dat op 13 december 2023 vonnis zal volgen.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is eigenaar van een woonhuis aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: het woonhuis).
2.2.
ABA drijft een onderneming die zich onder meer bezig houdt met het verbouwen, renoveren en onderhouden van vastgoed.
2.3.
ABA heeft op 30 april 2022 op verzoek van [gedaagde] een offerte uitgebracht voor een verbouwing van het woonhuis. Het geoffreerde werk omvat onder meer de vervanging van elektra, het ombouwen van de garage, het realiseren van een dakkapel, de bouw van een open haard en diverse sloop-, leiding-, stuc- en schilderwerkzaamheden.
2.4.
Op 1 mei 2022 heeft ABA, onder verwijzing naar haar offerte en een gesprek met [gedaagde] , een opdrachtbevestiging aan [gedaagde] toegezonden. [gedaagde] heeft de opdrachtbevestiging voor akkoord ondertekend (hierna: de aannemingsovereenkomst).
2.5.
In de aannemingsovereenkomst is vermeld dat de totale aanneemsom € 145.134,70 bedraagt. Daarin zijn enkele stelposten, zoals voor asbestsanering, begrepen.
In de aannemingsovereenkomst is verder, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Nader bepaalt en dit voor zover de situatie dit mogelijk maakt;in acht te nemen een verbouwperiode van 3 maanden ***) tot bewoonbaar en eventueel nog 30 dagen afwerkingen tijdens Bewoning. Dit laatste proberen we zo beperkt mogelijk te houden. (..)
***) voor de veiligheid zou ik u adviseren om met eventueel kopende partij een passerdatum af te spreken Ca 4 maanden na aanvang, dit laatste om ook nog rekening te houden met verhuizen en inrichting e.d.
Afgesproken termijnen ****)
opdracht 10% van aangenomen aanneemsom (svp direct met opdrachtbevestiging te voldoen i.v.m.planningen opstellen en eerste bestellingen)
40% voor aanvang werkzaamheden (eventueel met meerprijzen afgesproken zakenb.v. tegels, vloeren en afwerkingen, anders te verwerken alsmeerwerk in de volgende termijnen)20% na sloopwerkzaamheden, asbestsanering, elektra en aanvang dakkapel20% na werkzaamheden aan garage en vervangen van garagedeur door pui als omschreven (hard hout)
****) termijnen en/of betaal afspraken passend en/of passend in de branche.#) op onze diensten en leveringen zijn de algemene voorwaarden voor aannemingen in het bouwbedrijf van kracht (AVA 1992) (bij de uitgebreide offerte meegezonden en anders een kopie opvraagbaar, met ondertekening gaat u ook met deze voorwaarden akkoord)”
2.6.
Gelijk na de ondertekening van de aannemingsovereenkomst heeft ABA conform de opdracht de eerste termijn van 10% gefactureerd (€ 14.513,48 inclusief btw) en betaald gekregen van [gedaagde] .
2.7.
Op 23 mei 2022 is ABA gestart met het werk op locatie.
2.8.
Op 24 mei 2022 heeft ABA de helft van de tweede termijn (€ 29.026,94 inclusief btw), zijnde 20% van de aanneemsom, gefactureerd en kort daarna betaald gekregen van [gedaagde] .
In deze factuur is, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“Wij brengen U hierbij het volgende in rekening,2e termijn factuur als besproken (..)termijn 2 20% aanneemsom (incl. stelposten), naar opdracht, afwijkend 20% i.p.v. 40%
dit omdat werkzaamheden meer gefarceerd lopen.
Aanvang eerste werkzaamheden 23 05 (vervangen groepenkast)
(..)Planning deze termijn:
  • inmeten dakkapel en bestellen kunststof kozijnen met hr++ glas
  • Plaatsen eerste container, sloopwerkzaamheden **)
  • Opruimen werkvloer en afdekken van spullen te bewaren **)
  • Maatvoeringen en uitzetten eerste werken garage
  • Hard houten kozijnprofielen, 2 deuren en kozijn productie, na akkoord uitvoering**) in samenwerking en/of samenspraak
(..)
*betalingen; overeengekomen (nl.; zsm in verband zo snel mogelijk plannen en bestellen kozijnwerk en materialen daarvoor)”
2.9.
In juni en juli 2022 hebben ABA en [gedaagde] meerdere malen via WhatsApp contact met elkaar gehad over de voortgang van het werk en te maken keuzes door [gedaagde] .
2.10.
Op 12 juli 2022 is in opdracht van ASR Totaal (via ABA) een asbestinventarisatie onderzoek uitgevoerd door Prevent Asbest BV.
2.11.
Op 13 juli 2022 heeft ABA de andere helft van de tweede termijn (20% van de aanneemsom, die ABA termijn 3 noemt) gefactureerd. In de factuur is, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“termijn 3 20% aanneemsom (incl. stelposten), naar opdracht, (2e deel van de 40% als opdracht)
dit omdat werkzaamheden meer gefarceerd lopen.
aanvang eerste werkzaamheden 23 05 (vervangen groepenkast)
thans asbest onderzoek en kozijnproducties (3 stuks 1 extra als besproken)
speciaal deuren (1100 breed) besteld borstwering 300mm, 2 stuks
(..)
*betalingen; overeengekomen (nl.; zsm in verband zo snel mogelijk plannen en bestellen)”
2.12.
[gedaagde] heeft vervolgens [naam 2] (hierna: [naam 2] ) gevraagd om als bouwbegeleider namens haar op te treden. [naam 2] heeft op 20 juli 2022 de bouwlocatie bezocht en daarna met ABA ( [directeur] ) gesproken over de voortgang van de werkzaamheden en diverse kostenposten.
2.13.
Vanwege de vakantie van [naam 2] heeft [gedaagde] aannemer [aannemer] (hierna: [aannemer] ) gevraagd de status van het werk in het woonhuis voor haar te beoordelen. [aannemer] heeft het woonhuis daarvoor twee keer bezichtigd, waaronder op 2 augustus 2022. [aannemer] concludeerde dat de al uitgevoerde werkzaamheden in geen enkele verhouding stonden tot de gefactureerde bedragen. [aannemer] heeft zijn zorgen uitgesproken naar [gedaagde] en haar geadviseerd voorlopig geen betalingen te doen aan ABA.
2.14.
Bij e-mail van 3 augustus 2022 heeft ABA [gedaagde] bericht dat de eerste aansluiting PVC is gemaakt (keuken/garage), dat een gasdoorvoer is gemaakt tot de keuken en dat de aansluiting voor gas is voorbereid. Daarnaast heeft ABA de zaken opgesomd die die week op de planning stonden en heeft zij [gedaagde] verzocht om tot betaling over te gaan van de laatst verzonden termijn van 20%. Daarbij heeft ABA de volgende uitleg gegeven:
“de 40% termijn als in opdracht is noodzakelijk i.v.m. bestellingen en overgang werkzaamheden voor het in rekening brengen vervolgtermijn. Om u tegemoet te komen hebben wij deze 40% termijn in 2 delen gesplitst, echter staan nu voor het punt dat deze echt betaald moet worden.
Het gaat in de bouw om voorschottermijnen en er kan geen sprake zijn van betaling achteraf. Anders is dit meestal voor overeengekomen meerwerk op regie/opdracht. (..)”
2.15.
Op 5 augustus 2022 heeft ABA [gedaagde] een betalingsherinnering gestuurd.
2.16.
Op 7 en 8 augustus 2022 heeft [naam 1] , werkzaam bij Support om Spot (hierna: [naam 1] ), in opdracht van [gedaagde] het woonhuis bezocht en de stand van het werk en de aanwezige bouwmaterialen geïnventariseerd. Op 9 augustus 2022 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [naam 1] en ABA ( [directeur] ). [naam 1] heeft zich tijdens dat gesprek voorgesteld als bouwregisseur die door [gedaagde] was ingeschakeld. In zijn brief van 11 augustus 2022 aan ABA heeft [naam 1] verslag gedaan van het gesprek en geschreven dat de betalingsverplichtingen door [gedaagde] niet worden bestreden, maar dat de betalingen onvoldoende in lijn liggen met de geleverde prestaties door ABA. [naam 1] heeft ABA verzocht te komen ‘
tot het opstellen van een totaalplanning per ruimte, discipline en onderdeel waarin duidelijke begin- en opleverdata worden vastgelegd, zodat er duidelijk en gezond met elkaar samengewerkt kan worden richting een finale oplevering 2e week oktober’.
2.17.
Bij e-mail van 12 augustus 2022 heeft ABA aan [naam 1] een overzicht verstrekt van betaalde termijnen en kosten tot 12 augustus 2022 en van de werkzaamheden voor de komende week en van de materialen die besteld/gereserveerd waren.
2.18.
In zijn brief van 13 augustus 2022 (‘aanhangsel bij aanneemovereenkomst’) heeft [naam 1] vastgelegd wat volgens hem op 9 augustus 2022 met ABA is afgesproken. [naam 1] heeft deze brief ter ondertekening voorgelegd aan ABA.
2.19.
ABA heeft geweigerd deze brief te ondertekenen. ABA heeft bij e-mails van 15 en 16 augustus 2022 gereageerd op de vragen/bevindingen van [naam 1] . ABA heeft nogmaals aangedrongen op betaling alsook op aanlevering door [gedaagde] van benodigde tekeningen en (door haar zelf aangekochte) materialen.
2.20.
Op 18 augustus 2022 heeft ABA een ingebrekestelling gezonden aan [gedaagde] en haar gesommeerd om uiterlijk 22 augustus 2022 tot betaling over te gaan, onder het aankondigen van een bouwstop als niet aan de sommatie zou worden voldaan.
2.21.
Bij brief van 19 augustus 2022 heeft de toenmalige advocaat van [gedaagde] , mr. H.B. de Regt (hierna: mr. De Regt), de ingebrekestelling van de hand gewezen en gereageerd op de kostenopstelling van ABA. Daarbij heeft mr. De Regt ABA aansprakelijk gesteld voor de negatieve gevolgen van het inroepen van een bouwstop. Daarnaast heeft hij ABA verzocht om uiterlijk 24 augustus 2022 voor 16.00 uur de door hem in zijn brief genoemde inlichtingen, specificaties, schriftelijke bescheiden en onderbouwingen van de in rekening gebrachte bedragen aan te leveren.
2.22.
ABA heeft vervolgens het werk stilgelegd en dat bij brief van 22 augustus 2022 meegedeeld aan [gedaagde] . Bij brief van 24 augustus 2022 aan mr. De Regt heeft ABA gereageerd op de brief van 19 augustus 2022, met overlegging van diverse documenten.
2.23.
Bij brief van 26 augustus 2022 heeft advocaat mr. R.J.B. Bakker, die het dossier op verzoek van mr. De Regt had overgenomen, ABA laten weten dat zij niet aan de sommatie van mr. De Regt had voldaan en dat kon worden geconcludeerd dat de werkzaamheden er niet toe zouden leiden dat in oktober 2022 de woning door [gedaagde] zou kunnen worden bewoond. Mr. Bakker heeft verder geschreven dat ABA, gelet op de overschrijding van de bouwtijd en de sommaties in de brief van mr. De Regt, in verzuim was en dat hij daarom namens [gedaagde] de aannemingsovereenkomst buitengerechtelijk ontbond en ABA aansprakelijk stelde voor de schade als gevolg van deze tekortkomingen. Mr. Bakker heeft ABA gesommeerd een bedrag van € 33.540,42 uit hoofde van onverschuldigde betaling en een voorschot op schadevergoeding te betalen, te vermeerderen met de incassokosten van € 1.343,59.
2.24.
De advocaat van ABA, mr. Den Houting, heeft op 13 september 2022 aan mr. Bakker laten weten dat de ontbinding volgens hem ongegrond is en dat er een eindafrekening vanwege de opzegging van de opdracht door [gedaagde] zou volgen.
Op 24 september 2022 heeft ABA een eindafrekening opgesteld en deze toegestuurd naar mr. Bakker.
2.25.
Vervolgens hebben partijen gecorrespondeerd over een opname van het werk en over de eindafrekening van ABA.
2.26.
In opdracht van [gedaagde] heeft Hanselman Groep B.V. (hierna: Hanselman) onderzoek verricht naar het door ABA verrichte werk. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een deskundigenrapport, dat op 8 december 2022 is toegestuurd aan mr. Bakker.
2.27.
Bij brief van 2 november 2022 heeft mr. Bakker namens [gedaagde] ABA aansprakelijk gesteld voor schade aan de eigendommen van Liander (in het woonhuis).
2.28.
Mr. Den Houting heeft bij brief van 14 november 2022 namens ABA aansprakelijkheid van de hand gewezen.
2.29.
[gedaagde] heeft het werk laten afmaken door [naam 1] , in de rol van aannemer. Begin december 2022 was het werk voltooid.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
ABA vordert, samengevat, dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 36.045,63 (inclusief btw), te vermeerderen met de wettelijke rente;
II. [gedaagde] veroordeelt tot vergoeding van een bedrag van € 3.804,56 aan buitengerechtelijke kosten;
III. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de (na)kosten van het geding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
ABA legt aan de vorderingen - kort samengevat - ten grondslag dat [gedaagde] de aannemingsovereenkomst eenzijdig heeft opgezegd. [gedaagde] heeft ABA daarbij de toegang tot het werk ontzegd, waardoor ABA het werk niet heeft kunnen afronden en eventuele gebreken niet heeft kunnen herstellen. Uit de opzegging vloeit een betalingsverplichting voort voor [gedaagde] als opdrachtgeefster. ABA heeft een eindafrekening opgesteld op de voet van artikel 11 lid 5 AVA 1992 / artikel 7:764 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW). ABA heeft aan haar mededelingsplicht voldaan door deze eindafrekening aan (de advocaat van) [gedaagde] toe te zenden, die de eindafrekening slechts summier heeft bestreden. Het gevorderde bedrag betreft de aanneemsom, vermeerderd met de gemaakte kosten door de niet-voltooiing minus de besparingen die voor ABA uit de opzegging voortvloeien, met handhaving van de gederfde opbrengsten en uitgevoerd meerwerk, aldus ABA.
3.3.
[gedaagde] vindt dat de vorderingen moeten worden afgewezen en dat ABA in de kosten van het geding moet worden veroordeeld. [gedaagde] voert daartoe aan dat er geen sprake is van opzegging nu zij de aannemingsovereenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden. Hierdoor heeft ABA een ongedaanmakingsverplichting en is zij (daarnaast) schadeplichtig. Op [gedaagde] rust dus geen betalingsverplichting zoals door ABA wordt gesteld. [gedaagde] betwist ook de eindafrekening van ABA. Voor zover al enig bedrag aan ABA betaald zou moeten worden, stelt [gedaagde] dat zij dit bedrag mag verrekenen met het bedrag dat ABA aan haar verschuldigd is uit hoofde van onverschuldigde betaling/ongedaanmakingsverplichtingen en schadevergoeding door de tekortkomingen van ABA. Dat bedrag vordert zij als tegenvordering.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagde] vordert na vermeerdering van eis, samengevat, dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair
I. voor recht verklaart dat de aannemingsovereenkomst door [gedaagde] op 26 augustus 2022 rechtsgeldig is ontbonden en/of de aannemingsovereenkomst ontbindt mede op grond van artikel 7:756 lid 1 BW;
II. ABA veroordeelt om aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 77.092,61 uit hoofde van onverschuldigde betaling/ongedaanmakingsverplichtingen en schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente;
III. ABA veroordeelt om aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 1.803,15 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
subsidiairIV. ABA veroordeelt om aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 28.327,93 uit hoofde van onverschuldigde betaling, te vermeerderen met de wettelijke rente;
V. ABA veroordeelt om aan [gedaagde] te betalen de kosten van Support on Spot, [naam 2] , Hanselman, mr. De Regt en Liander, in totaal een bedrag van € 9.947,52;
VI. ABA veroordeelt om aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 1.280,52 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
primair en subsidiair
VII. voor recht verklaart dat ten gevolge van verrekening de primair en subsidiair genoemde vorderingen en de in conventie aan ABA toe te wijzen bedragen tot hun gemeenschappelijk beloop teniet zijn gegaan;
VIII. ABA veroordeelt in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente over de nakosten.
3.6.
[gedaagde] legt aan de vorderingen - kort samengevat - het volgende ten grondslag.
3.6.1.
[gedaagde] heeft de aannemingsovereenkomst bij brief van 26 augustus 2022 rechtsgeldig buitengerechtelijk ontbonden, omdat ABA toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen. ABA heeft namelijk de afgesproken bouwtijd van drie maanden overschreden en niet voldaan aan de sommaties in de brief van mr. De Regt met betrekking tot het overleggen van diverse bescheiden. Hierdoor is ABA in verzuim geraakt.
Volgens [gedaagde] had ABA ook nog geen recht op betaling van de factuur van 13 juli 2022 (tweede helft van de 20% van de aanneemsom), omdat de werkzaamheden zoals genoemd in de planning van de factuur van 24 mei 2022 nog niet waren afgerond. Zij hoefde de factuur van 13 juli 2022 bovendien niet te accepteren vanwege een gebrek aan inzicht in de status van de uitvoering van het werk, terwijl zij wel om inlichtingen daarover had gevraagd bij ABA. ABA weigerde ook om met een planning aan te tonen dat de opleveringstermijn gehaald zou worden en om mee te werken aan een voorstel tot bespoediging van de oplevering. Verder blijkt uit het rapport van Hanselman dat ABA onderdelen van het werk niet heeft uitgevoerd naar de eisen van goed en deugdelijk werk. Volgens [gedaagde] zijn dit tekortkomingen die ontbinding van de aannemingsovereenkomst rechtvaardigen. [gedaagde] beroept zich in dit verband mede op artikel 7:756 lid 1 BW.
3.6.2.
Vanwege de tekortkomingen en de daaruit voortvloeiende ontbinding heeft [gedaagde] onverschuldigd aan ABA een geldbedrag betaald, dat zij nu terugvordert. Dit bedrag bedraagt € 34.604,90, bestaande uit de door [gedaagde] betaalde termijnen - totaal € 43.540,42 - minus de waarde van het door ABA uitgevoerde werk die Hanselman heeft vastgesteld op een bedrag van € 8.935,62. Daarnaast is ABA schadeplichtig. [gedaagde] vordert als schadeposten onder meer de kosten van haar (bouw)adviseurs, de kosten van Hanselman, de kosten voor herstel van ondeugdelijk werk en de kosten van vervangende woonruimte.
3.6.3.
Als schadepost vordert [gedaagde] ook een bedrag van € 1.383,74 voor herstel van de gasmeter door Liander. Volgens [gedaagde] heeft ABA tijdens haar werkzaamheden schade veroorzaakt door de vaste koppeling op de gasmeter door te zagen, zonder dat zij daarvoor toestemming had van de netbeheerder Liander. Liander heeft deze schade aan haar eigendommen moeten herstellen en de kosten daarvan in rekening gebracht bij [gedaagde] . [gedaagde] heeft daarom een regresvordering op ABA, uit hoofde van (een tekortkoming uit) de aannemingsovereenkomst dan wel uit hoofde van onrechtmatige daad.
3.6.4.
Als de rechtbank niet van ontbinding, maar van opzegging van de aannemingsovereenkomst uitgaat, moet volgens [gedaagde] de door haar in het geding gebrachte eindafrekening worden gevolgd. Per saldo is zij dan een bedrag van € 15.212,49 verschuldigd aan ABA, waarop de al betaalde facturen van in totaal € 43.540,42 in mindering strekken. Dit betekent dat een bedrag van € 28.327,93 teveel is betaald, zodat ABA dat bedrag aan haar moet terugbetalen, aldus [gedaagde] .
3.7.
ABA vindt dat de vorderingen moeten worden afgewezen en dat [gedaagde] in de kosten van het geding moet worden veroordeeld. ABA voert, samengevat, het volgende aan.
3.7.1.
ABA betwist dat de ontbinding op 26 augustus 2022 rechtsgeldig is. In dit verband voert zij aan dat partijen geen fatale bouwtermijn zijn overeengekomen in de zin van artikel 7 AVA 1992 en artikel 6:83 onder a BW. Ook is geen sprake van een weigering om [gedaagde] van de nodige informatie te voorzien. De door [gedaagde] gestelde administratieplicht die ABA zou hebben geschonden volgt niet uit artikel 7:767 BW, noch staat hierover iets in de AVA 1992. Artikel 7:767 BW kan ook geen grondslag vormen voor een ontbinding. Los daarvan heeft ABA aan mr. De Regt naar aanleiding van zijn verzoek informatie verstrekt, aldus ABA.
3.7.2.
ABA heeft de bouwtermijn wel degelijk gespecificeerd. Daarnaast heeft ABA het met [gedaagde] overeengekomen betalingsschema gevolgd. Los daarvan heeft zij ook daadwerkelijk 40% van de aanneemsom aan arbeid en materialen besteed.
ABA betwist verder dat zij het werk ondeugdelijk heeft uitgevoerd. Volgens ABA komt aan het eenzijdig opgestelde partijrapport van Hanselman geen waarde toe. ABA was op het moment van opzegging op 26 augustus 2022 bovendien nog niet klaar met haar werk. Toen de opname door Hanselman plaatsvond, was een andere aannemer al bezig.
3.7.3.
Verder voert ABA aan dat [gedaagde] de schadevordering onvoldoende heeft onderbouwd. Wat betreft de vordering over de gasmeter betwist ABA dat zij de gestelde schade heeft veroorzaakt.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie
4.1.
Omdat de vorderingen van partijen over en weer met elkaar samenhangen zal de rechtbank deze hierna tezamen beoordelen.
4.2.
Partijen hebben een overeenkomst van aanneming van werk in de zin van artikel 7:750 BW gesloten. Het geschil ziet in de kern op de voortijdige beëindiging van deze overeenkomst. Partijen houdt - kort gezegd - verdeeld i) of [gedaagde] de aannemingsovereenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden [1] en of ABA in verband daarmee nog een geldbedrag verschuldigd is aan [gedaagde] , al dan niet vanwege geleden schade, ii) of [gedaagde] de aannemingsovereenkomst heeft opgezegd [2] en of zij nog een opzeggingsvergoeding moet betalen of dat ABA [gedaagde] nog geld verschuldigd is.
4.3.
Ter beantwoording van die vragen zal de rechtbank eerst ingaan op de buitengerechtelijke ontbinding van de aannemingsovereenkomst die (de advocaat van) [gedaagde] bij brief van 26 augustus 2022 heeft ingeroepen.
Toetsingskader
4.4.
Daarbij stelt de rechtbank voorop dat aan de bevoegdheid om een overeenkomst te ontbinden de voorwaarde is verbonden dat er sprake moet zijn van een tekortkoming van de wederpartij in de nakoming van een van haar verbintenissen. Naast een tekortkoming is ook ‘verzuim’ vereist voor ontbinding. Verzuim kan zonder ingebrekestelling intreden wanneer een fatale termijn verstrijkt zonder dat de verbintenis is nagekomen. Deze termijn moet voldoende bepaald zijn om ingebrekestellende kracht te hebben. [3] Nu [gedaagde] een beroep doet op de rechtsgevolgen van ontbinding, rusten de stelplicht en bewijslast daarvan op haar.
4.5.
In de brief van 26 augustus 2022 heeft (de advocaat van) [gedaagde] als gronden voor ontbinding aangevoerd dat ABA de overeengekomen bouwtijd van drie maanden heeft overschreden en dat ABA niet heeft voldaan aan de sommaties in de brief van mr. De Regt van 19 augustus 2022 om de nodige bewijsstukken aan te leveren. De rechtbank zal deze gronden hierna achtereenvolgens bespreken.
Fatale termijn voor oplevering werkzaamheden?
4.6.
Wat betreft de eerste ontbindingsgrond stelt [gedaagde] dat uit de aannemingsovereenkomst duidelijk volgt dat het werk gereed diende te zijn drie maanden na de aanvang van het werk. Het werk was gestart op 23 mei 2022, maar was op 26 augustus 2022 nog (lang) niet gereed. Volgens [gedaagde] heeft de overeengekomen termijn als fatale termijn te gelden en is ABA door de overschrijding daarvan van rechtswege in verzuim geraakt. Dit wordt door ABA betwist.
4.7.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] onvoldoende onderbouwd dat een ‘voor de voldoening bepaalde termijn’ met ABA is overeengekomen als bedoeld in artikel 6:83 aanhef en onder a BW. Zij licht dit als volgt toe.
4.8.
In de aannemingsovereenkomst staat weliswaar vermeld dat een verbouwperiode van drie maanden in acht wordt genomen, met een (eventuele) uitloop van 30 dagen voor afwerkingen, maar in die overeenkomst valt niet te lezen dat deze termijn is bedoeld als een harde termijn. Er staat namelijk direct voorafgaand aan de vermelding van deze termijn de volgende zinsnede: ‘
nader bepaalt en dit voor zover de situatie dit mogelijk maakt’. Deze zinsnede houdt een behoorlijke relativering in van het door [gedaagde] gestelde absolute karakter van de bouwtermijn en duidt eerder op een inspanningsverplichting dan op een resultaatsverplichting voor ABA. In het licht van deze contractuele bepaling kan [gedaagde] zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet worden gevolgd in haar stelling dat partijen een voldoende bepaalde termijn voor oplevering zijn overeengekomen. Ook uit de correspondentie tussen partijen blijkt dit niet. Partijen hebben daar bovendien niet naar gehandeld. Zo blijkt bijvoorbeeld uit de e-mail van [naam 1] van 11 augustus 2022 (zie 2.16) dat partijen het streven hadden om ‘duidelijk en gezond met elkaar samen te werken richting een finale oplevering 2e week oktober’. Verder staat in de brief van mr. De Regt van 19 augustus 2022 dat [gedaagde] over een weekplanning wilde beschikken ‘tot medio oktober 2022, de afgesproken opleverdatum.’
4.9.
Er kan dus niet worden gezegd dat ABA op 26 augustus 2022 tekort was geschoten doordat zij een fatale termijn voor oplevering niet heeft gehaald. Dat betekent dat ABA niet van rechtswege in verzuim is komen te verkeren wegens het overschrijden van de in de aannemingsovereenkomst genoemde termijn.
4.10.
Voor zover [gedaagde] nog voren heeft gebracht dat op 26 augustus 2022 vaststond dat ABA (ook) niet in staat was om het werk in oktober 2022 op te leveren, overweegt de rechtbank dat, wat er ook zij van deze stelling, op dat moment nog geen sprake was van een daadwerkelijke tekortkoming wegens overschrijding van de bouwtijd. Voor buitengerechtelijke ontbinding om die reden bestond dus nog geen juridische grond. Als [gedaagde] de overeenkomst geheel of gedeeltelijk had willen ontbinden omdat vóór het vastgestelde tijdstip van oplevering waarschijnlijk was dat het werk niet op tijd of niet behoorlijk zou worden opgeleverd, had zij dat op grond van artikel 7:756 BW kunnen vorderen bij de rechter, hangende de uitvoering van de werkzaamheden. Dat heeft [gedaagde] niet gedaan. Zij is zelf direct (buiten rechte) tot ontbinding van de overeenkomst overgegaan.
Schending van verplichting tot informatieverstrekking?
4.11.
Als tweede ontbindingsgrond heeft [gedaagde] naar voren gebracht dat ABA niet heeft voldaan aan de sommaties van mr. De Regt in zijn brief van 19 augustus 2022 om de door hem genoemde inlichtingen, specificaties, schriftelijke bescheiden en onderbouwingen van de in rekening gebrachte bedragen uiterlijk 24 augustus 2022 aan te leveren. Volgens [gedaagde] had zij het volste recht om tekst en uitleg van ABA te vragen over de stand van het werk, de gemaakte kosten en de planning, omdat ABA tot dan toe nauwelijks wat aan het opgedragen werk had gedaan. Door aan dit verzoek geen gehoor te geven heeft ABA een op haar rustende administratieverplichting geschonden. Dat levert een ernstige tekortkoming op die ontbinding van de aannemingsovereenkomst rechtvaardigt, aldus [gedaagde] .
4.12.
Naar het oordeel van de rechtbank is voor een administratieverplichting zoals gesteld door [gedaagde] geen wettelijke basis. Voor zover [gedaagde] beoogt te stellen dat een dergelijke verplichting volgt uit artikel 7:767 BW [4] , overweegt de rechtbank dat dit artikel, gelet op artikel 7:765 BW, (alleen) van toepassing is op de bouw van een woning. Volgens vaste rechtspraak is een verbouwing zoals hier aan de orde geen 'bouw van een woning' in de zin van de wet, zodat artikel 7:767 BW niet meebrengt – zoals ABA terecht aanvoert – dat op ABA enige administratieverplichting rust.
4.13.
Anders dan [gedaagde] meent is voor een administratieplicht van ABA ook geen contractuele basis aanwezig. [gedaagde] beroept zich in dit verband op de redelijke uitleg van de aannemingsovereenkomst die er volgens haar toe leidt - gelet op haar hoedanigheid van niet professionele opdrachtgeefster - dat ABA verplicht is om haar gedetailleerd op de hoogte te houden van de stand van het werk en de gemaakte kosten, als zij daarom verzoekt.
De rechtbank kan [gedaagde] hierin niet volgen. Bij een project als het onderhavige brengen de redelijkheid en billijkheid niet met zich dat van ABA als aannemer kon worden verlangd dat zij (binnen enkele dagen) de enorm gedetailleerde en uitgebreide overzichten en updates zou verschaffen die door mr. De Regt werden verlangd.
4.14.
Daar komt bij dat het niet zo is, anders dan [gedaagde] suggereert, dat ABA geen enkele informatie over het werk heeft verschaft. Toen de communicatie tussen [gedaagde] en ABA nog rechtstreeks verliep heeft [gedaagde] niet tegen ABA gezegd, althans dat blijkt niet uit de stukken, dat zij ontevreden was over de manier waarop zij geïnformeerd werd. Zij beleefde dat wellicht wel zo, maar het lag op haar weg om zelf richting ABA in actie te komen om ervoor te zorgen dat de verlangde informatie vaker en uitgebreider zou worden gegeven. Nadat [gedaagde] hiervoor meerdere bouwbegeleiders (in zeer korte tijd) had ingeschakeld heeft ABA deze vervolgens steeds te woord gestaan - [naam 2] en [naam 1] zelfs uitgebreid - en van antwoorden op hun vragen voorzien. Ook heeft ABA op 24 augustus 2022 schriftelijk op de brief van mr. De Regt gereageerd en deze reactie vergezeld doen gaan van onder andere financiële overzichten, foto’s, correspondentie en een overzicht van bemoeienissen van de bouwbegeleiders. Deze aan mr. De Regt toegestuurde informatie heeft de opvolgend advocaat mr. Bakker kennelijk niet bereikt voorafgaand aan het uitbrengen van de buitengerechtelijke ontbindingsverklaring. Dat kan ABA echter niet worden tegengeworpen.
4.15.
Kortom, het verwijt van [gedaagde] aan het adres van ABA met betrekking tot het nalaten van het aanleveren van (bewijs)stukken ter beoordeling van de voortgang van het werk kan niet tot de conclusie leiden dat ABA een verbintenis heeft geschonden en toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van hetgeen (wel) was overeengekomen.
Misverstand: betalingen moeten overeenstemmen met de voortgang van het werk
4.16.
Omdat artikel 7:767 BW, zoals hiervoor is overwogen, toepassing mist, kan [gedaagde] ook haar stelling dat de betalingen en werkzaamheden gelijk op zouden moeten lopen en dat, als dat niet zo zou zijn, dit een tekortkoming oplevert, niet op dat artikel baseren. Het is (kennelijk) een misverstand bij [gedaagde] dat zij pas achteraf, na uitvoering van de werkzaamheden volgens de planning van ABA, hoefde te betalen. ABA heeft dat misverstand in haar e-mail van 3 augustus 2022 proberen weg te nemen door [gedaagde] uit te leggen dat het in de bouw gaat om voorschottermijnen, tenzij sprake is van overeengekomen meerwerk op regie/opdracht. Aldus is de aannemingsovereenkomst ook in eerste instantie opgezet: 50% van de aanneemsom diende betaald te zijn vóór aanvang van de werkzaamheden. [gedaagde] heeft hiermee ingestemd en ABA heeft, zoals zij terecht aanvoert, conform het overeengekomen betalingsschema gefactureerd waarbij zij de tweede termijn van 40% ten faveure van [gedaagde] in tweeën heeft gesplitst vanwege het gefaseerde karakter van het werk. Daarbij merkt de rechtbank op dat van een nadere afspraak over het doen van betalingen ná uitvoering van de verschillende fases van het werk, waarop [gedaagde] lijkt te doelen, op geen enkele wijze is gebleken. De rechtbank vindt het dan ook niet verwijtbaar dat ABA [gedaagde] facturen heeft toegezonden zonder daarbij inzicht te geven over de stand van het werk. Van het ontijdig en ongegrond vorderen van betaling, zoals [gedaagde] stelt, is geen sprake.
Conclusie buitengerechtelijke ontbinding
4.17.
Nu de verwijten in de brief van 26 augustus 2022 geen tekortkomingen van ABA opleveren en daarmee niet aan (één van) de voorwaarden voor ontbinding is voldaan, kon [gedaagde] de aannemingsovereenkomst op 26 augustus 2022 niet rechtsgeldig ontbinden. Dit betekent dat de door ABA in reconventie gevorderde verklaring voor recht met betrekking tot de buitengerechtelijke ontbinding zal worden afgewezen.
4.18.
Omdat vast staat dat ABA niet langer door [gedaagde] in de gelegenheid werd gesteld het werk voort te zetten en [gedaagde] de voltooiing van het werk inmiddels had opgedragen aan een derde ( [naam 1] ), ziet de rechtbank aanleiding om de beëindiging van de aannemingsovereenkomst als een opzegging in de zin van artikel 7:764 BW te beschouwen.
4.19.
Door de opzegging is de aannemingsovereenkomst in zijn geheel per 26 augustus 2022 beëindigd. Ontbinding door de rechtbank, zoals ook (primair) in reconventie gevorderd door [gedaagde] , heeft dus geen effect. Die vordering zal de rechtbank daarom bij gebrek aan belang afwijzen.
De (primaire) vordering in reconventie tot betaling van € 77.092,61 uit hoofde van onverschuldigde betaling/ongedaanmakingsverplichtingen en schadevergoeding, voortvloeiend uit de ontbinding, deelt in het lot van de afwijzing. Er wordt immers pas toegekomen aan de gevolgen van de ontbinding (zoals ongedaanmakingsverbintenissen en geleden schade) nádat de gevorderde ontbinding gegrond is geacht. Bij deze stand van zaken behoeft evenmin bespreking wat [gedaagde] heeft aangevoerd met betrekking tot de ondeugdelijkheid van het uitgevoerde werk.
Terzijde merkt de rechtbank nog op dat (de reflexwerking van) artikel 7:756 BW, waarop [gedaagde] zich beroept, ook geen grondslag kan vormen voor de ontbindingsvordering, gelet op de huidige stand van het werk (beëindigd en afgerond).
De afrekening
4.20.
Omdat sprake is van opzegging dient tussen partijen afgerekend te worden. Partijen zijn het erover eens dat die afrekening moet plaatsvinden op de wijze zoals voorgeschreven in artikel 11 lid 5 AVA 1992, welke regeling inhoudelijk gelijk is aan de regeling van artikel 7:764 lid 2 BW.
4.21.
Artikel 7:764 lid 2 BW bepaalt dat ingeval van opzegging van de aannemingsovereenkomst de opdrachtgever de voor het gehele werk geldende prijs moet betalen, verminderd met de besparingen die voor de aannemer uit de opzegging voortvloeien, tegen aflevering door de aannemer van het reeds voltooide werk. De stelplicht en bewijslast van het bestaan en de omvang van de besparingen rusten op de opdrachtgever, in dit geval [gedaagde] . In dat kader rust echter op de aannemer - ABA - een belangrijke mededelingsplicht, aangezien deze de beschikking heeft over de noodzakelijke gegevens. Deze mededelingsplicht wordt ook wel aangeduid als een verzwaarde motiveringsplicht aan de zijde van de aannemer. Het is dus aan ABA om aan de hand van feitelijke gegevens voldoende concreet en onderbouwd inzicht te geven in haar besparingen.
4.22.
ABA heeft berekend dat haar nog een bedrag van € 36.045,63 inclusief btw toekomt. Dit bedrag bestaat blijkens productie 12 bij de dagvaarding uit het saldo van de oorspronkelijke aanneemsom van € 145.133,75, verminderd met besparingen ten bedrage van € 79.292,00 inclusief btw en met betalingen ten bedrage van € 43.540,42 en vermeerderd met extra kosten ten bedrage van € 1.439,90 en een post aan misgelopen winst, risico en algemene kosten ten bedrage van € 11.893,00.
4.23.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer tegen de eindafrekening van ABA. Volgens [gedaagde] is de eindafrekening onduidelijk en onvoldoende onderbouwd en gespecificeerd. Daarbij wijst zij er onder meer op dat de gehanteerde aanneemsom niet juist is, omdat deze voor een deel bestaat uit stelposten waarvan nog onduidelijk was of deze zouden worden gerealiseerd. ABA heeft ook niet aan de hand van haar projectadministratie concreet inzicht gegeven in de daadwerkelijk bespaarde kosten, aldus [gedaagde] .
4.24.
De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat de aanneemsom van € 145.133,75 voor een deel bestaat uit stelposten. ABA heeft niet inzichtelijk gemaakt of en zo ja, in hoeverre deze stelposten voor iets reëels staan. In het licht van de betwisting door [gedaagde] had dit wel van haar mogen worden verwacht. Bij gebrek aan een nadere toelichting van ABA kan de rechtbank daarom bij de beoordeling van de afrekening van ABA niet als vaststaand aannemen dat sprake is van een aanneemsom van € 145.133,75.
4.25.
Daarnaast heeft ABA in de dagvaarding wat betreft de door haar genoemde besparingen en kostenposten volstaan met een simpele verwijzing naar de overgelegde eindafrekening, met als bijlage een overzicht van besparingen. Dit overzicht van besparingen is niet nader toegelicht noch met feitelijke gegevens onderbouwd. Daarmee heeft ABA onvoldoende concreet en onderbouwd inzicht gegeven in haar besparingen, terwijl dit wel van haar had mogen worden verwacht in het kader van haar mededelingsplicht.
Ook ten aanzien van de opgevoerde kostenposten ten bedrage van € 1.439,90 heeft ABA niet het inzicht gegeven op welke grond de in de finale afrekening genoemde bedragen door [gedaagde] verschuldigd zijn. Bij gebrek aan een voldoende onderbouwing kan daarom niet worden aangenomen dat deze kostenposten zich hebben voorgedaan en dat daarop, ondanks de opzegging, niet kon worden bespaard.
Voorts heeft ABA op geen enkele wijze inzichtelijk gemaakt hoe zij tot het percentage van 15% in verband met algemene kosten, winst en risico is gekomen, zodat zij op dat punt ook niet aan haar mededelingsverplichting heeft voldaan.
Conclusie afrekening ABA - vorderingen in conventie
4.26.
Nu ABA onvoldoende inzicht heeft gegeven in haar bedrijfsvoering (voor zover voor deze zaak van belang) en (niet-)besparingen, volgt de rechtbank ABA niet in haar eindafrekening. Voor toewijzing van een hoger bedrag aan opzeggingsvergoeding dan de al door [gedaagde] verrichte betalingen (in totaal een bedrag van € 43.540,42) bestaan onvoldoende concrete aanknopingspunten. Omdat [gedaagde] geen nadere vergoeding verschuldigd is, zal de rechtbank de vordering van ABA in conventie tot betaling van een bedrag van € 36.045,63 door [gedaagde] afwijzen. De overige vorderingen in conventie delen in het lot van de afwijzing.
Vordering van [gedaagde] uit hoofde van onverschuldigde betaling
4.27.
[gedaagde] heeft ook niet teveel betaald aan ABA. Immers, er is een rechtsgrond aanwezig voor de door haar gedane betalingen, namelijk de contractuele basis van de aannemingsovereenkomst die niet door ontbinding teniet is gegaan. Los daarvan, is de rechtbank van oordeel dat de subsidiaire vordering van [gedaagde] tot betaling van € 28.327,93 ook om een andere reden een deugdelijke grondslag ontbeert. Dit licht de rechtbank als volgt toe.
4.28.
[gedaagde] baseert haar vordering mede op het deskundigenrapport van Hanselman. Daarin is de waarde van het door ABA uitgevoerde werk vastgesteld op een bedrag van € 8.935,62. Bij dat bedrag moet volgens [gedaagde] worden opgeteld een winstvergoeding van € 6.276,87, die gebaseerd is op een bedrag aan netto besparingen (ontdaan van vijf stelposten) waarover een winstmarge van 8% is berekend. De aanspraak van ABA bedraagt dan € 15.212,49. [gedaagde] heeft al een bedrag van € 43.540,42 betaald, zodat een bedrag van € 28.327,93 onverschuldigd is betaald, aldus [gedaagde] .
4.29.
De rechtbank overweegt dat het rapport van Hanselman een partijrapport betreft dat door ABA wordt betwist, zodat de conclusies van Hanselman niet zonder meer als correct kunnen worden aangenomen. Verder is de rechtbank van oordeel dat de berekening van [gedaagde] van de winstvergoeding onnavolgbaar en ondoorzichtig is. In het bijzonder wijst de rechtbank op de vijf genoemde stelposten (asbestsanering, open haard met schouw, keuken, badkamer en containers) die volgens [gedaagde] geen enkele basis in de werkelijke situatie hadden en daarom voor een totaalbedrag van € 33.750,00 in mindering zijn gebracht op de besparingen. De motivering en onderbouwing van deze stelling vindt de rechtbank verre van toereikend. In het licht van de betwisting door ABA gaat de rechtbank daarom bij gebrek aan een voldoende onderbouwing voorbij aan de eindafrekening van [gedaagde] .
4.30.
Het voorgaande leidt ertoe dat de subsidiaire vordering in reconventie uit hoofde van onverschuldigde betaling, zal worden afgewezen.
Vorderingen uit hoofde van onrechtmatige daad
4.31.
[gedaagde] vordert verder betaling door ABA van de kosten van Support on Spot, [naam 2] , Hanselman en mr. De Regt, in totaal een bedrag van € 8.563,78. Ter zitting is duidelijk geworden dat [gedaagde] deze vordering grondt op onrechtmatige daad als bedoeld in artikel 6:162 BW. Volgens [gedaagde] was zij genoodzaakt de gevorderde kosten te maken, omdat ABA weigerde informatie te verstrekken over de voortgang van de werkzaamheden en ter begroting van de herstelkosten en in verband met de opstelling van de eindafrekening vanwege de opzegging.
4.32.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] onvoldoende onderbouwd dat dit gestelde nalaten van ABA - wat daarvan ook zij - of enig handelen van ABA een onrechtmatige daad jegens haar oplevert die tot de opgevoerde kosten heeft geleid. Daarbij merkt de rechtbank op dat voor het meeste werk van de verschillende adviseurs al opdracht was gegeven voordat de opzegging (en de daaruit volgende mededelingsplicht van ABA) een feit was. Zoals hiervoor overwogen kan ook niet worden gezegd dat ABA weigerachtig was in haar informatieverstrekking. Bij gebrek aan een deugdelijke grondslag zal de rechtbank deze vordering daarom afwijzen.
4.33.
De vordering van [gedaagde] met betrekking tot de betaling van € 1.383,74 (inclusief btw) voor herstel van de gasmeter door Liander is evenmin toewijsbaar. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
4.34.
[gedaagde] stelt dat ABA onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door de vaste koppeling op de gasmeter door te zagen, zonder dat zij daarvoor toestemming had van de netbeheerder Liander. ABA betwist dat de door [gedaagde] gestelde schade voor haar rekening komt. Volgens ABA heeft zij in overleg met de bouwbegeleider(s) van [gedaagde] de oude gasbeugel doorgezaagd, om deze te vervangen door een nieuwe gasbeugel, met een slimme meter als Liander daarmee zou instemmen. Er is volgens haar niets met de gasmeter gebeurd.
4.35.
Uit de overgelegde aansprakelijkstelling van Liander van 19 oktober 2022 en de factuur van Liander van 24 februari 2023 blijkt dat er schade is aan de huisaansluitleiding en dat deze door Liander is hersteld. Liander heeft de schade geconstateerd op 12 oktober 2022. Vast staat dat ABA toen al geruime tijd de werklocatie had verlaten, terwijl een andere aannemer ( [naam 1] ) het werk in september 2022 had voortgezet. Uit bovengenoemde stukken van Liander blijkt verder niet duidelijk waaruit de schade precies heeft bestaan. Ook de foto op bladzijde 5 van het opnamerapport van [naam 1] van 14 september 2022, waarnaar [gedaagde] verwijst, geeft die duidelijkheid niet.
Als het al zou gaan om een doorgezaagde gasleiding door ABA, heeft ABA voldoende onderbouwd gesteld - door onder meer te verwijzen naar een e-mail van [naam 1] van 13 augustus 2022 - dat dit onderdeel van het aangenomen werk was (namelijk vernieuwing en omlegging van de gasleiding) maar dat zij haar werkzaamheden niet heeft kunnen afmaken vanwege de opzegging van de aannemingsovereenkomst door [gedaagde] en de door haar uitgevaardigde toegangsontzegging tot het werk.
Onder deze omstandigheden oordeelt de rechtbank dat [gedaagde] in het licht van dit gemotiveerde verweer van ABA onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat ABA jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld.
4.36.
Gelet op het voorgaande is voor toewijzing van de door [gedaagde] gevorderde buitengerechtelijke kosten en verrekening ook geen plaats.
Slotsom
4.37.
De slotsom is dat alle vorderingen van partijen worden afgewezen.
Proceskosten
4.38.
De rechtbank ziet in de uitkomst van de procedure aanleiding om de proceskosten te compenseren, zowel in conventie als in reconventie. Beide partijen worden namelijk gedeeltelijk in het ongelijk gesteld. Daarom wordt bepaald dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen van ABA af,
in reconventie
5.2.
wijst de vorderingen van [gedaagde] af,
in conventie en in reconventie
5.3.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Haverkate en in het openbaar uitgesproken op 13 december 2023.
ST/ACH

Voetnoten

1.op grond van artikel 6:265 BW
2.in de zin van artikel 7:764 BW
3.artikel 6:83 aanhef en onder a BW
4.In artikel 7:767 BW is bepaald dat de opdrachtgever slechts kan worden verplicht tot het doen van betalingen die overeenstemmen met de voortgang van de bouw of met de waarde van de aan hem overgedragen goederen.