ECLI:NL:RBNHO:2023:12574

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 december 2023
Publicatiedatum
7 december 2023
Zaaknummer
10770258 KG EXPL 23-149
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming in verband met huurachterstand en afwijzing van contractuele boete

In deze zaak heeft [eiser 2] [gedaagde] gedagvaard in kort geding vanwege een huurachterstand van € 6.838,50 en een openstaande energiekostenrekening van € 1.422,34. De huurovereenkomst, die sinds 1 oktober 2021 loopt, bevat een boetebeding dat [gedaagde] verplicht tot betaling van een boete van 2% per maand bij niet tijdige betaling. De kantonrechter heeft op 5 december 2023 geoordeeld dat de vordering tot ontruiming van de woning, gelegen aan [adres] [woonplaats 1], toewijsbaar is, maar heeft de vordering tot betaling van de contractuele boete afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat het boetebeding oneerlijk is, omdat het niet is gemaximeerd en daardoor oneindig kan oplopen. De rechter heeft [gedaagde] veroordeeld om uiterlijk op 5 januari 2024 de woning te ontruimen en heeft de vordering tot betaling van de huurachterstand en energiekosten toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten zijn voor rekening van [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 10770258 KG EXPL 23-149
Uitspraakdatum: 5 december 2023
Vonnis van de kantonrechter in kort geding in de zaak van:

1.[eiser 1]

wonende te [woonplaats 1]

2.[eiser 2]

wonende te [woonplaats 2]
eisers
verder te noemen: [eiser 2]
gemachtigde: mr. J. Veenis
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats 1]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
procederende in persoon

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser 2] heeft [gedaagde] op 3 november 2023 gedagvaard.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 november 2023. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.

2.De uitgangspunten

2.1.
[eiser 2] verhuurt aan [gedaagde] sinds 1 oktober 2021 de woning aan de [adres] [woonplaats 1] . De huidige huursom bedraagt € 1.160,- per maand inclusief een voorschot van € 75,- inzake de energiekosten. Van de huurovereenkomst maken deel uit de Algemene bepalingen huurovereenkomst woonruimte.
2.2.
Artikel 19 van de huurovereenkomst bepaalt:
“Telkens indien een uit hoofde van de huurovereenkomst door huurder verschuldigd bedrag niet prompt op de vervaldag is voldaan, verbeurt huurder aan verhuurder van rechtswege per kalendermaand vanaf de vervaldag van dat bedrag een direct opeisbare boete van 2% van het verschuldigde per kalendermaand, waarbij elke ingetreden maand als een volle maand geldt, met een minimum van € 100,00 per maand.”
2.3.
Sinds juni 2023 is een achterstand ontstaan in de betaling van de maandelijkse huurtermijnen. De huurachterstand tot en met november 2023 bedraagt € 6.838,50. Daarnaast heeft [gedaagde] de eindafrekening inzake de energiekosten over de periode juli 2022 tot en met juni 2023 ten bedrage van € 1.422,34 niet voldaan.
2.4.
In juli 2023 hebben partijen een betalingsregeling afgesproken maar [gedaagde] is deze afspraak niet nagekomen. Bij brief van 1 augustus 2023 heeft [eiser 2] [gedaagde] een laatste termijn van veertien dagen gegeven om de huurachterstand te voldoen. Ook wijst [eiser 2] op de mogelijkheid van schuldhulpverlening bij de gemeente.
2.5.
Vervolgens laat [gedaagde] per mail van 17 oktober 2023 aan de gemachtigde van [eiser 2] weten dat hij contact heeft opgenomen met Schuldhulpverlening Nederland. Tot op heden heeft [gedaagde] de huurachterstand niet voldaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiser 2] vordert dat de kantonrechter bij wijze van voorlopige voorziening [gedaagde] veroordeelt om binnen tien dagen de woning gelegen aan het adres [adres] [woonplaats 1] te ontruimen. Daarnaast vordert [eiser 2] betaling van een bedrag van € 6.838,50 aan huurschuld, een bedrag van € 1.422,34 aan energiekosten te vermeerderen met de wettelijke rente, een bedrag van € 100,- aan contractuele boete per maand en een bedrag van € 788,- aan buitengerechtelijke incassokosten. Verder vordert [eiser 2] met ingang van november 2023 tot het tijdstip van daadwerkelijke ontruiming de overeengekomen huur van € 1.160,-. Tot slot vordert [eiser 2] dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de proceskosten en nakosten.
3.2.
[eiser 2] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat de huurovereenkomst in een eventuele bodemprocedure moet worden ontbonden op grond van artikel 6:265 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). [gedaagde] betaalt de overeengekomen huurtermijnen al geruime tijd in het geheel niet ondanks diverse aanmaningen van [eiser 2]
3.3.
[gedaagde] betwist de huurachterstand niet. Hij voert aan dat hij vanwege financiële en andere persoonlijke omstandigheden niet in staat is de achterstallige huur en de komende huurtermijnen te voldoen. Hij heeft hulp gezocht bij schuldhulpverlening van de gemeente. Daarnaast is [gedaagde] zich ervan bewust dat hij de huurovereenkomst niet kan voortzetten en de woning moet verlaten. Hij zou graag de mogelijkheid willen krijgen om tot en met de eerste week van januari 2023 in de woning te blijven wonen.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang
4.1.
De vordering in kort geding kan alleen worden toegewezen als [eiser 2] daarbij een spoedeisend belang heeft. Dat is het geval, nu het hier gaat om forse huurachterstand.
Achterstand en ontruiming
4.2.
Voor toewijzing van de vordering in dit kort geding is verder vereist dat de aan de vordering tot ontruiming ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk zijn en dat het ook in voldoende mate waarschijnlijk is dat die vordering in een nog te voeren gewone procedure (bodemprocedure) zal worden toegewezen. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen is in dit kort geding in beginsel geen plaats. Dat moet gebeuren in een eventuele bodemprocedure. De beoordeling in dit kort geding is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
4.3.
De kantonrechter is van oordeel dat met een grote mate van waarschijnlijkheid valt te verwachten dat huurovereenkomst in een bodemprocedure zal worden ontbonden. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.4.
[gedaagde] heeft de verschuldigdheid en de omvang van de door [eiser 2] gevorderde huurachterstand berekend tot en met november 2023 niet betwist, zodat de hoofdsom in beginsel toewijsbaar is. Ook de energiekosten zijn (als niet betwist) toewijsbaar.
4.5.
Wat betreft de ontbinding van de huurovereenkomst overweegt de kantonrechter als volgt. Ingevolge artikel 6:265 lid 1 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Bij de beoordeling van het voorgaande moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval.
4.6.
In de rechtspraak wordt een huurachterstand van drie maanden als een dusdanig ernstige tekortkoming aangemerkt dat toewijzing van een vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd is. [gedaagde] had op het moment van de dagvaarding zes maanden huurachterstand. Dat is zoveel dat van [eiser 2] niet kan worden verlangd dat zij de huurovereenkomst met [gedaagde] nog langer voortzet.
4.7.
Ter zitting heeft [gedaagde] aangegeven dat hij de woning zal verlaten maar dat hij tot de eerste week van januari 2024 respijt wil vragen zodat hij met de feestdagen niet op straat zal komen te staan.
4.8.
De kantonrechter ziet in de door [gedaagde] aangevoerde omstandigheden voldoende aanleiding om de gevorderde ontruiming uiterlijk op vrijdag 5 januari 2024 toe te wijzen.
Contractuele boete
4.9.
Daarnaast vordert [eiser 2] op grond van artikel 19 van de huurovereenkomst een contractuele boete. De kantonrechter overweegt als volgt.
4.10.
Een boetebeding in een huurovereenkomst met een particulier betreffende woonruimte kan een oneerlijk beding zijn in de zin van Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten. Dit moet ambtshalve worden getoetst. Ingevolge artikel 3 lid 3 van die Richtlijn kunnen als oneerlijk worden aangemerkt bedingen die zijn opgenomen in de als bijlage gevoegde indicatieve lijst (de blauwe lijst). Tot die bedingen behoort het beding (artikel 1 aanhef en onder e) dat tot doel of tot gevolg heeft de consument die zijn verbintenissen niet nakomt, een onevenredig hoge schadevergoeding op te leggen.
4.11.
Naar het oordeel van de kantonrechter is het beding zoals opgenomen in de huurovereenkomst oneerlijk, omdat de boete niet is gemaximeerd en daardoor kan de boete oneindig oplopen. De kantonrechter zal daarom de gevorderde boete afwijzen.
Overige kosten en rente
4.12.
De wettelijke rente vanaf de datum dat [gedaagde] in verzuim is met de betaling van de huurtermijnen zal, als onweersproken, worden toegewezen.
4.13.
[eiser 2] heeft € 788,00 aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De wet bepaalt dat het redelijk moet zijn dat deze kosten gemaakt zijn en dat de hoogte van het bedrag redelijk moet zijn. Aan de eerste eis wordt voldaan omdat er buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht. De hoogte van het bedrag is ook redelijk. Het gevorderde bedrag komt overeen met het tarief dat in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is bepaald.
4.14.
Verder heeft [eiser 2] gevorderd dat met ingang van november 2023 de overeengekomen huur tijdig dient te worden voldaan tot aan de ontruiming. Echter is in de hoofdsom ook de huurtermijn van november 2023 opgenomen. De kantonrechter zal daarom deze vordering toewijzen met ingang van december 2023.
4.15.
De gevorderde machtiging om de ontruiming van de woning zo nodig met behulp van de sterke arm te doen bewerkstelligen, zal worden afgewezen. Artikel 556 lid 1 van het Wetboek Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) schrijft namelijk voor dat de gedwongen ontruiming geschiedt door een deurwaarder. De deurwaarder heeft geen rechterlijke machtiging om de hulp van de sterkte arm in te roepen nodig. Die bevoegdheid ontleent hij rechtstreeks aan artikel 557 Rv, waarin artikel 444 Rv van overeenkomstige toepassing wordt verklaard. De gevorderde ontruimingskosten worden afgewezen, omdat de met de ontruiming gemoeide kosten slechts toewijsbaar zijn als zij in redelijkheid zijn gemaakt, hetgeen niet op voorhand kan worden beoordeeld.
4.16.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij ongelijk krijgt. De reis- en verblijfskosten en verletkosten van [eiser 2] worden afgewezen omdat voor toewijzing geen wettelijke grondslag is.
Conclusie
4.17.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [eiser 2] zal toewijzen als hierna vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om uiterlijk 5 januari 2024, de woonruimte gelegen aan het adres [adres] [woonplaats 1] te ontruimen en te verlaten met alle zich daarin en/of daarop bevindende personen en/of zaken, voor zover deze niet het eigendom van [eiser 2] zijn, en onder afgifte van alle sleutels ter vrije en algehele beschikking van [eiser 2] te stellen en ontruimd te laten;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser 2] van € 6.838,50 aan achterstallige huur en een bedrag van € 1.422,34 aan energiekosten te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de respectievelijke vervaldata tot aan de dag van de gehele betaling en tot slot te vermeerderen met een bedrag van € 788,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om met ingang van de huurtermijn over de maand december 2023 de overeengekomen huur van € 1.160,- per maand tijdig te voldoen, dat wil zeggen uiterlijk voor de eerste van de maand waarop de huurtermijn betrekking heeft, tot de dag van ontruiming;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiser 2] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 129,85
griffierecht € 244,00
salaris gemachtigde € 529,00 ;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. Voogd en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter