ECLI:NL:RBNHO:2023:12528

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 december 2023
Publicatiedatum
6 december 2023
Zaaknummer
15-200572-23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van de invoer van cocaïne met een gevangenisstraf van 7 maanden

Op 1 december 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 10 augustus 2023 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, samen met anderen opzettelijk ongeveer 1351,36 gram cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging zich heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

De rechtbank heeft op basis van de feiten en omstandigheden, waaronder de verklaring van de verdachte en diverse proces-verbalen, vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bewezenverklaarde feit, namelijk het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, strafbaar is. De verdachte is niet eerder veroordeeld voor een strafbaar feit, wat in zijn voordeel is meegewogen.

De rechtbank heeft de strafmaat bepaald op 7 maanden gevangenisstraf, waarbij de omstandigheden van de zaak, de ernst van het feit en de rol van de verdachte in de invoer van de cocaïne zijn meegewogen. De rechtbank heeft aansluiting gezocht bij de LOVS-orientatiepunten en heeft geoordeeld dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is. Tevens zijn de in beslag genomen voorwerpen, waaronder verpakkingsmateriaal en cocaïne, onttrokken aan het verkeer. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op de zitting.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-200572-23 (P)
Uitspraakdatum: 1 december 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17 november 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in [detentieadres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. A. van den Driest, en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. A.T. Leigh, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 10 augustus 2023 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 1351,36 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
Het hierna vermelde proces-verbaal is in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoet ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van het bewezenverklaarde feit sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Gelet daarop zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen.
- de verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 17 november 2023;
- een proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 10 augustus 2023 (dossierpagina 43 e.v.);
- een schriftelijk bescheid, te weten een rapport van het Douane Laboratorium d.d. 16 augustus 2023 (dossierpagina 59);
- een proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 10 augustus 2023 (dossierpagina 100 e.v.);
- een schriftelijk bescheid, te weten een rapport van het Douane Laboratorium d.d. 16 augustus 2023 (dossierpagina 116).
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 10 augustus 2023 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 1351,36 gram cocaïne.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gelet op de jonge leeftijd van de verdachte, het feit dat hij openheid van zaken heeft gegeven en zijn verantwoordelijkheid heeft genomen, verzocht af te wijken van de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarnaast heeft de raadsman verzocht om bij de strafoplegging te betrekken dat voor invoer van verdovende middelen in de haven van Rotterdam via een Snelle Toekomstgerichte Meervoudige Kamerzitting bij de strafoplegging aanzienlijk wordt afgeweken van de LOVS-richtlijnen. De raadsman acht een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren een passende bestraffing.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het in vereniging opzettelijk invoeren van 1.351,36 gram cocaïne, waarbij hijzelf een hoeveelheid van 658,88 gram cocaïne in zijn koffer verborgen had. De overige cocaïne zat in de koffer van zijn vriendin, die op dezelfde vlucht zat. Cocaïne is een voor de gezondheid van mensen zeer schadelijke stof en daarom moet het gebruik ervan worden ontmoedigd. Tegen de invoer ervan wordt dan ook streng opgetreden. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Het gebruik van en de handel in cocaïne gaan gepaard met veel andere vormen van criminaliteit. Ook om die reden worden forse straffen opgelegd voor de invoer van cocaïne.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 2 oktober 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder ter zake van een strafbaar feit is veroordeeld.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank de geldende oriëntatiepunten van het LOVS als uitgangspunt genomen.
Gelet op de ernst van het feit en de geformuleerde oriëntatiepunten acht de rechtbank enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend.
De rechtbank ziet in de omstandigheden van dit geval aanleiding om aansluiting te zoeken bij de LOVS oriëntatiepunten welke gelden ten aanzien van de hoeveelheid cocaïne die in de koffer van de verdachte is aangetroffen. Voor de invoer van harddrugs is bij een hoeveelheid van 500 tot 1000 gram een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 tot 8 maanden als oriëntatiepunt geformuleerd. In strafverzwarende zin weegt de rechtbank mee dat er sprake is van medeplegen en dat de verdachte het initiatief tot de invoer heeft genomen, een organiserende rol hierin heeft gehad en de [medeverdachte] , zijn vriendin, heeft betrokken bij de invoer van de cocaïne.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden moet worden opgelegd. De rechtbank ziet in de door de raadsman aangevoerde omstandigheden geen aanleiding om een lagere, dan wel een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Het recente project bij de rechtbank in Rotterdam waar de raadsman naar verwijst, ziet op een specifiek vormgegeven behandeling met nauwe betrokkenheid van de reclassering, waarbij ook wordt beoordeeld of de verdachte bereid is de nodige inspanningen te verrichten in het kader van bijzondere voorwaarden. Daarvan is in deze zaak geen sprake.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
6.4
Vermogensmaatregel
De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten verpakkingsmateriaal en 823,6 gram cocaïne, dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het bewezen verklaarde feit met betrekking tot die voorwerpen is begaan en het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36b, 36c en 47 van het Wetboek van Strafrecht.
artikel 2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
7 (zeven) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Onttrekt aan het verkeer:
1. Verpakkingsmateriaal (Omschrijving: PL-2700-23-071576-2).
2. 823,6 GR Cocaïne (Omschrijving: PL2700-071576-4)
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Ramondt, voorzitter,
mr. L. Boonstra en mr. C. Maat, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. J. Dommershuijzen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 december 2023.