ECLI:NL:RBNHO:2023:12527

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 december 2023
Publicatiedatum
6 december 2023
Zaaknummer
15-200562-23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van de invoer van cocaïne met een gevangenisstraf van 9 maanden

Op 1 december 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de invoer van cocaïne. De verdachte, geboren in 1991 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van een hoeveelheid cocaïne op 10 augustus 2023 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. Tijdens de openbare terechtzitting op 17 november 2023 heeft de officier van justitie, mr. A. van den Driest, gevorderd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, terwijl de raadsman, mr. R.T. Poort, zich refereerde aan het oordeel van de rechtbank.

De rechtbank heeft op basis van de feiten en omstandigheden, waaronder de verklaring van de verdachte en verschillende processen-verbaal, vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. De verdachte heeft een organiserende rol gespeeld bij de invoer van 1.351,36 gram cocaïne, wat een ernstige inbreuk op de Opiumwet vormt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, met aftrek van de tijd die hij reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een lagere of voorwaardelijke straf op te leggen, gezien de ernst van het feit en de rol van de verdachte in de invoer van de drugs.

De rechtbank heeft het verzoek van de raadsman om de voorlopige hechtenis op te heffen afgewezen, omdat de ernstige bezwaren nog steeds aanwezig zijn. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-200562-23 (P)
Uitspraakdatum: 1 december 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17 november 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in [detentieadres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. A. van den Driest, en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. R.T. Poort, advocaat te Beverwijk, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 10 augustus 2023 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer een hoeveelheid cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van het bewezenverklaarde feit sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Gelet daarop zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen.
- de verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 17 november 2023;
- een proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 10 augustus 2023 (dossierpagina 43 e.v.);
- een schriftelijk bescheid, te weten een rapport van het Douane Laboratorium d.d. 16 augustus 2023 (dossierpagina 59);
- een proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 10 augustus 2023 (dossierpagina 100 e.v.);
- een schriftelijk bescheid, te weten een rapport van het Douane Laboratorium d.d. 16 augustus 2023 (dossierpagina 116).
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 10 augustus 2023 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij de strafoplegging te betrekken dat voor invoer van verdovende middelen in de haven van Rotterdam via een Snelle Toekomstgerichte Meervoudige Kamerzitting bij de strafoplegging aanzienlijk wordt afgeweken van de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). De raadsman heeft om die reden verzocht om een groot deel van de op te leggen gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 1.351,36 gram van een stof die cocaïne bevat. Cocaïne is een voor de gezondheid van mensen zeer schadelijke stof en daarom moet het gebruik ervan worden ontmoedigd. Tegen de invoer ervan wordt dan ook streng opgetreden. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Het gebruik van en de handel in cocaïne gaan gepaard met veel andere vormen van criminaliteit. Ook om die reden worden forse straffen opgelegd voor de invoer van cocaïne.
De verdachte heeft een organiserende en begeleidende rol gehad bij de invoer van de cocaïne. De verdachte heeft als tussenpersoon gefungeerd tussen de koeriers en degene(n) voor wie de cocaïne ingevoerd werd. Naast zijn betrokkenheid bij het regelen van de vliegtickets voor de koeriers, heeft hij de koeriers instructies gegeven over wat zij moesten doen bij aankomst in Nederland, zoals bijvoorbeeld het verwijderen van berichten op hun telefoons en het afstemmen van hun verklaringen. Bij aankomst in Nederland heeft de verdachte de koeriers bij een treinstation opgehaald.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 2 oktober 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder ter zake van een soortgelijk strafbaar feit is veroordeeld.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank de geldende oriëntatiepunten van het LOVS als uitgangspunt genomen. Voor de invoer van harddrugs is bij een hoeveelheid van 1.000 tot 1.500 gram een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 tot 12 maanden als oriëntatiepunt geformuleerd.
Gelet op de ernst van het feit en de geformuleerde oriëntatiepunten acht de rechtbank enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden moet worden opgelegd. De rechtbank ziet in de door de raadsman aangevoerde omstandigheden geen aanleiding om een lagere dan wel een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Het recente project bij de rechtbank in Rotterdam waar de raadsman naar verwijst, ziet op een specifiek vormgegeven behandeling met nauwe betrokkenheid van de reclassering, waarbij ook wordt beoordeeld of de verdachte bereid is de nodige inspanningen te verrichten in het kader van bijzondere voorwaarden. Daarvan is in deze zaak geen sprake.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
Verzoek met betrekking tot de voorlopige hechtenis
De raadsman heeft verzocht om op grond van artikel 67a, derde lid, Sv de voorlopige hechtenis van de verdachte op te heffen.
Uit de bewezenverklaring en de veroordeling volgt dat de ernstige bezwaren en gronden die tot het bevel van de voorlopige hechtenis van de verdachte hebben geleid, nog steeds aanwezig zijn. Gelet op de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf, is geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 67a, derde lid, Sv. Dit betekent dat het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte zal worden afgewezen.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
artikel 2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
9 (negen) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Ramondt, voorzitter,
mr. L. Boonstra en mr. C. Maat, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. J. Dommershuijzen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 december 2023.