ECLI:NL:RBNHO:2023:12526

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 december 2023
Publicatiedatum
6 december 2023
Zaaknummer
15-200375-23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van de invoer van cocaïne met een hoeveelheid van 1351,36 gram

Op 1 december 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de invoer van cocaïne. De verdachte, geboren in 1994 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van ongeveer 1351,36 gram cocaïne op 10 augustus 2023 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging aanvoerde dat de verdachte niet op de hoogte was van de cocaïne in haar koffer.

De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Ondanks de ontkenning van de verdachte dat zij op de hoogte was van de cocaïne, concludeerde de rechtbank dat er voldoende bewijs was dat de verdachte opzettelijk de cocaïne had ingevoerd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verantwoordelijk was voor de inhoud van haar bagage en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die haar ontlasten. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, waarbij rekening werd gehouden met haar rol in de invoer en haar status als first offender.

De rechtbank heeft ook de in beslag genomen cocaïne en verpakkingsmateriaal onttrokken aan het verkeer. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op de zitting.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-200375-23 (P)
Uitspraakdatum: 1 december 2023
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17 november 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in [detentieadres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. A. van den Driest, en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. M. Baadoudi, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij, op of omstreeks 10 augustus 2023 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 1351,36 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de invoer van de gehele hoeveelheid aangetroffen cocaïne, omdat zij geen wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid daarvan in haar koffer en in de koffer van [medeverdachte 1] . In dit verband is van belang dat de telefoon van de verdachte eveneens door [medeverdachte 1] werd gebruikt. Zodoende heeft de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet gehad op de invoer van de cocaïne.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewijs ontbreekt voor (voorwaardelijk) opzet op de invoer van de cocaïne die zich in de koffer van [medeverdachte 1] bevond.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt voorop dat in zaken als deze, waarbij bij de inreis in Nederland in hand- of ruimbagage verdovende middelen worden aangetroffen, als uitgangspunt heeft te gelden dat een passagier bekend kan worden verondersteld met of zelf verantwoordelijk is voor de inhoud van zijn of haar bagage. Dit uitgangspunt lijdt slechts uitzondering indien sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat die passagier met de inhoud niet bekend was noch het aanmerkelijk risico op een zekere inhoud heeft aanvaard en dat dus het opzet op de invoer, ook in voorwaardelijke vorm, ontbreekt. De rechtbank is van oordeel dat van dergelijke bijzondere omstandigheden geen sprake is.
De verdachte heeft verklaard dat zij met haar partner, [medeverdachte 1] , naar Nederland is gereisd en dat zij niet op de hoogte was van de cocaïne in hun beider koffers. De rechtbank volgt deze verklaring van de verdachte niet en overweegt als volgt.
De verdachte heeft na aankomst op Schiphol tegenover de KMAR verklaard dat zij naar Nederland is gereisd om haar nicht te helpen, die op het punt stond om te bevallen. Zij zou bij haar nicht gaan verblijven aan het [adres] . Verder verklaarde de verdachte dat zij de vliegtickets van haar en [medeverdachte 1] geboekt en betaald heeft en dat zij haar koffer zelf heeft gekocht en ingepakt.
Tijdens haar verhoor bij de KMAR later die dag heeft de verdachte echter verklaard dat de reden van de reis vakantie was. Zij zou bij haar nicht gaan verblijven, maar wist het adres van haar nicht niet uit het hoofd. Over de vliegtickets verklaarde zij dat [medeverdachte 1] die geboekt en betaald heeft en verderop in het verhoor dat zij hem een beetje geld voor haar vliegticket heeft gegeven. Over de koffer verklaarde zij ten slotte dat [medeverdachte 1] de koffer heeft gekocht en zij hem beiden hebben ingepakt.
Tijdens haar voorgeleiding heeft de verdachte verklaard dat het doel van de reis vakantie was en zij haar koffer zelf heeft ingepakt. Op de zitting verklaarde de verdachte dat zij zowel voor de bevalling van haar nicht die in [plaats] woont, als voor vakantie naar Nederland is gereisd en dat zij zelf haar koffer heeft ingepakt.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat de verdachte inconsistent heeft verklaard over zowel het doel van de reis als over haar koffer en de aanschaf van de tickets.
Voorts wijzen onder meer de volgende omstandigheden erop dat de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van de cocaïne:
- de op 8 augustus 2023 en derhalve kort voor de vlucht door [medeverdachte 1] naar de telefoon van de verdachte doorgestuurde berichten van [medeverdachte 2] , waarin instructies worden gegeven om onder meer berichten en foto’s te wissen en het reisverhaal af te stemmen en waarin [medeverdachte 2] stuurt ‘laat je vrouw al de dingen in haar tel schrijven’;
- ( in samenhang bezien met) het verblijfadres dat de verdachte tegenover de KMAR heeft genoemd en dat drie dagen voor de reis in een bericht staat van [medeverdachte 2] dat via [medeverdachte 1] naar [verdachte] wordt doorgestuurd;
- ( in samenhang bezien met) de omstandigheid dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] al langer via Whatsapp contact hebben over de smokkel en [medeverdachte 2] [medeverdachte 1] en [verdachte] vanaf station Den Haag HS is komen afhalen.
Gelet op de hierboven genoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat de verdachte heeft geweten dat er cocaïne in haar koffer aanwezig was.
De rechtbank concludeert dat verdachte opzettelijk de in de koffer verborgen cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht.
De rechtbank is voorts van oordeel dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte de cocaïne tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft ingevoerd.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
zij, op 10 augustus 2023 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 1351,36 gram cocaïne.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt in het voordeel van de verdachte af te wijken van de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), omdat zij first offender is en moeder van twee jonge kinderen. De financiële situatie van de moeder van de verdachte laat niet toe dat zij nog veel langer voor de kinderen zorgt. De verdediging sluit zich aan bij hetgeen in de zaken van de medeverdachten is aangevoerd over het traject Snelle Toekomstgerichte Meervoudige Kamerzitting. Verder verzoekt de raadsman de helft van de straf voorwaardelijk aan de verdachte op te leggen, omdat zij vanwege haar Nederlandse nationaliteit niet in aanmerking komt voor strafonderbreking. Zo wordt de verdachte niet zwaarder bestraft dan andere personen die buiten Nederland wonen en voor dezelfde hoeveelheid cocaïne worden veroordeeld. Een voorwaardelijk strafdeel biedt daarbij een stok achter de deur ter voorkoming van recidive.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de gezamenlijke invoer van 1351,36 gram cocaïne, waarbij zijzelf een hoeveelheid van 692,48 gram cocaïne in haar koffer verborgen had. De overige cocaïne zat in de koffer van haar vriend, die op dezelfde vlucht zat. Cocaïne is een voor de gezondheid van mensen zeer schadelijke stof en daarom moet het gebruik ervan worden ontmoedigd. Tegen de invoer ervan wordt dan ook streng opgetreden. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Het gebruik van en de handel in cocaïne gaan gepaard met veel andere vormen van criminaliteit. Ook om die reden worden forse straffen opgelegd voor de invoer van cocaïne.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank de geldende oriëntatiepunten van het LOVS als uitgangspunt genomen.
Gelet op de ernst van het feit en de geformuleerde oriëntatiepunten acht de rechtbank enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend.
De rechtbank ziet in de omstandigheden van dit geval aanleiding om aansluiting te zoeken bij de LOVS oriëntatiepunten die gelden ten aanzien van de hoeveelheid cocaïne die in de koffer van de verdachte is aangetroffen. Voor de invoer van harddrugs is bij een hoeveelheid van 500 tot 1000 gram een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 tot 8 maanden als oriëntatiepunt geformuleerd.
Ten aanzien van de verdachte blijkt dat hoewel sprake is van medeplegen, zij geen initiërende of organiserende rol heeft gehad bij de invoer en dat zij is meegenomen in het plan van haar partner. Blijkens de inhoud van het dossier heeft zij dan ook een beperktere rol bij de invoer gehad. Hier houdt de rechtbank in strafmatigende zin rekening mee.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 2 oktober 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder ter zake van een strafbaar feit is veroordeeld.
Ten slotte, houdt de rechtbank ook rekening met de omstandigheid dat zowel de verdachte als haar partner op dit moment zijn gedetineerd in Nederland terwijl zij op [plaats] de zorg dragen voor minderjarige kinderen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf voor de duur van vijf maanden moet worden opgelegd. De rechtbank ziet geen aanleiding om een lagere, dan wel een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. In tegenstelling tot hetgeen de raadsman heeft betoogd, houdt de rechtbank geen rekening met het feit dat de verdachte gelet op haar Nederlandse nationaliteit niet in aanmerking komt voor strafonderbreking, omdat dit de executie van de straf betreft. Het recente project bij de rechtbank in Rotterdam waarnaar is verwezen, ziet op een specifiek vormgegeven behandeling met nauwe betrokkenheid van de reclassering, waarbij ook wordt beoordeeld of de verdachte bereid is de nodige inspanningen te verrichten in het kader van bijzondere voorwaarden. Daarvan is in deze zaak geen sprake.
6.4
Vermogensmaatregel
De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten 865,6 gram cocaïne en verpakkingsmateriaal, dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het bewezen verklaarde feit met betrekking tot die voorwerpen is begaan en het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36b, 36c en 47 van het Wetboek van Strafrecht.
artikel 2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
5 (vijf) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Onttrekt aan het verkeer:
1. GR Cocaïne (Omschrijving: PL2700-23-071580-2)
2 Verpakkingsmateriaal (Omschrijving: PL2700-23-071580-3)
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Ramondt, voorzitter,
mr. L. Boonstra en mr. C. Maat, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. J. Dommershuijzen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 december 2023.