3.3.2Bewijsmotivering
Feit 1
De betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster
De aangeefster heeft verklaard dat zij op 9 september 2021 bij de verdachte thuis was om versieringen te maken voor de bruiloft van haar beste vriendin en de verdachte, die de volgende dag zou plaatsvinden. Naast aangeefster en de verdachte waren er enkele vrienden en familieleden van de verdachte aanwezig. Er werd alcohol gedronken en door een deel van de aanwezigen werd drugs gebruikt. Gedurende de avond begon aangeefster zich uitzonderlijk moe en slaperig te voelen. Na middernacht is aangeefster naar boven gegaan om te gaan douchen en naar bed te gaan. Voordat zij ging douchen ontving zij een Snapchatbericht van de verdachte waarin hij haar vroeg om een blowjob. Aangeefster heeft hier met ‘nee’ op geantwoord. Vervolgens is aangeefster gaan slapen en werd zij gedurende de nacht wakker, omdat zij voelde dat iemand haar bovenbeen en het gebied rond haar vagina afveegde met toiletpapier. Het was donker in de slaapkamer en zij was niet in staat om goed te kijken, omdat haar hoofd zwaar voelde. Zij voelde zich verdoofd. Zij is hierna weer in slaap gevallen. De volgende ochtend werd zij moeilijk wakker en voelde zij dat het gebied rond haar vagina gevoelig was. Het voelde alsof er iemand in haar was geweest. Zij heeft de verdachte een Snapchatbericht gestuurd met de vraag wat er was gebeurd, waarop hij direct zijn spijt betuigde. Voor aangeefster werd toen duidelijk dat de verdachte seks met haar had gehad. Als aangeefster wakker was geweest had zij er alles aangedaan om dit niet te laten gebeuren. Aangeefster was erg boos en is om die reden niet naar de huwelijksvoltrekking gegaan. Aangeefster vermoedt dat zij gedrogeerd is, gelet op hoe zij zich gedurende de avond, nacht en ochtend heeft gevoeld.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw dat de verklaring van aangeefster als zijnde onvoldoende betrouwbaar van het bewijs moet worden uitgesloten, omdat aangeefster tegenstijdig en over bepaalde zaken aantoonbaar in strijd met de waarheid zou hebben verklaard. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat aangeefster in de kern en ten aanzien van de essentiële onderdelen van de tenlastelegging, te weten het seksueel binnendringen bij aangeefster terwijl zij in een staat van verminderd bewustzijn was, concreet, gedetailleerd en consistent heeft verklaard. Zij heeft verklaard over de omstandigheden waaronder het seksueel binnendringen heeft plaatsgevonden, wat zij voelde toen zij wakker werd en over haar gemoedstoestand de volgende ochtend. Dat er door de getuigen anders is verklaard ten aanzien van ondergeschikte punten (die niet zien op de kern van het verwijt), maakt dit niet anders. De getuigen zijn immers pas geruime tijd na het tenlastegelegde gehoord en uit de verklaringen volgt dat op de avond van 9 september 2021 sprake was van alcohol en/of drugsgebruik. Dat aangeefster tijdens haar verhoor bij de rechter-commissaris over dergelijke punten anders heeft verklaard doet evenmin afbreuk aan de door haar bij de politie afgelegde verklaring. De verklaring van aangeefster is in de kern ongewijzigd gebleven.
Naast haar consistente verklaren wat betreft de essentiële onderdelen, dragen de gemoedstoestand van aangeefster direct na haar ontwaken, de berichten die zij naderhand naar verschillende personen stuurde en haar handelen op de dag van de bruiloft (zij is niet naar de huwelijksvoltrekking gegaan, terwijl zij getuige zou zijn, zij heeft meteen haar spullen gepakt en is naar een hotel gegaan en zij heeft nog diezelfde dag aan haar vriendin, de bruid, verteld dat zij door de verdachte is verkracht) bij aan de betrouwbaarheid van de aangifte.
De rechtbank acht de verklaring van de aangeefster daarom betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
Staat van verminderd bewustzijn ex artikel 243 Sr
Voor de beoordeling van de vraag of de verdachte heeft gehandeld in strijd met artikel 243 Sr dient te worden nagegaan of aangeefster ten tijde van de seksuele handelingen verkeerde in staat van verminderd bewustzijn en of de verdachte daarvan wetenschap had. Blijkens de wetsgeschiedenis behorende bij artikel 243 Sr gaat het daarbij om situaties tussen waakzaamheid en het geheel van de wereld zijn, waarbij niet kan worden verwacht dat weerstand kan worden geboden aan seksuele verlangens van een ander, bijvoorbeeld een situatie van sluimering die aan een diepe slaap voorafgaat of daarop volgt.
De verklaring van de aangeefster houdt in dat zij ten tijde van het seksueel binnendringen in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde. Zij was in een diepe slaap waardoor zij niet heeft gemerkt dat de verdachte met zijn penis in haar vagina is binnengedrongen. Zij werd pas versuft wakker toen zij voelde dat er iets werd afgeveegd bij haar been en was zodoende niet bij machte geweest om weerstand te bieden tegen het seksueel binnendringen door de verdachte.
De verdachte heeft bekend dat hij ‘s nachts de slaapkamer van aangeefster is binnengegaan en met zijn penis in haar vagina is binnengedrongen, maar stelt dat dit met instemming van aangeefster heeft plaatsgevonden. De verdachte heeft ontkend dat aangeefster in staat van verminderd bewustzijn verkeerde.
Steunbewijs voor staat van verminderd bewustzijn
Op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, niet uitsluitend worden aangenomen op grond van de verklaring van één getuige. Deze bepaling heeft betrekking op de tenlastelegging als geheel en niet op elk onderdeel daarvan. Zij beoogt de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat artikel 342, tweede lid, Sv de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Zedenzaken kenmerken zich doorgaans door het feit dat bij de vermeende seksuele handelingen slechts twee personen aanwezig zijn, in dit geval de verdachte en de aangeefster. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad kan echter worden afgeleid dat de verklaring van de aangeefster, indien deze voldoende wordt ondersteund door een ander bewijsmiddel, voldoende bewijs kan opleveren. Er mag daarbij geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband tussen de verklaring van aangeefster en het steunbewijs. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
De rechtbank ziet in de verklaring van de verdachte en in de berichten die aangeefster en de verdachte op 10 september 2021 hebben verzonden, steun voor de conclusie dat aangeefster ten tijde van het seksueel binnendringen door verdachte in staat van verminderd bewustzijn verkeerde.
Uit de verklaring van de verdachte volgt namelijk dat voordat aangeefster naar bed is gegaan hij haar een bericht heeft gestuurd dat hij een blowjob van haar wilde. Aangeefster heeft daarop expliciet afwijzend gereageerd. De verdachte is vervolgens ongevraagd de slaapkamer van aangeefster binnengegaan. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat het donker was in de slaapkamer en dat aangeefster op bed lag. Zij hebben niet met elkaar gesproken en de verdachte heeft ook geen oogcontact met haar gemaakt. Zonder het aan haar te vragen, is hij aangeefster gaan aanraken en is hij seksueel bij haar binnengedrongen. Aangeefster heeft de verdachte niet aangeraakt.
Uit deze verklaring van de verdachte blijkt dat aangeefster er op geen enkele manier blijk van heeft gegeven dat zij wakker of alert was en zich bewust was van de handelingen van de verdachte.
In het Snapchatgesprek dat is gevoerd op 10 september 2021 uit aangeefster in haar eerste bericht aan de verdachte haar boosheid, waarop de verdachte zich direct verontschuldigt en zichzelf slecht noemt (‘I bad’). De verdachte reageert gedurende het gehele gesprek enkel begrijpend op de boosheid van aangeefster en geeft aan zich te schamen voor hetgeen hij heeft gedaan. Aangeefster schrijft vervolgens onder meer dat de verdachte een verkrachter is (‘rapist’) waarop de verdachte antwoordt dat hij dat accepteert (‘I accept that').
In deze berichten stelt de verdachte zich dus schuldbewust op en uit geen van de berichten blijkt dat de aangeefster zich op enig moment bewust is geweest van de seksuele handelingen die de verdachte bij haar verrichtte.
Wetenschap van de toestand van het slachtoffer
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte met zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangeefster in een verminderde staat van bewustzijn verkeerde. Nadat aangeefster al had laten weten hem geen blowjob te willen geven, is de verdachte midden in de nacht ongevraagd de slaapkamer van aangeefster binnengegaan, haar gaan aanraken en is hij seksueel bij haar binnengedrongen. De verdachte heeft zelf verklaard dat de aangeefster die avond alcohol en drugs had gebruikt. Bovendien heeft de verdachte toegegeven dat hij een hoeveelheid MDMA in het drankje van de aangeefster had gedaan. De verdachte heeft zich er desondanks op geen enkel moment daadwerkelijk van verzekerd dat de aangeefster (voldoende) bij bewustzijn was, om in te stemmen met de seksuele handelingen. Hij heeft niet met haar gepraat, laat staan dat hij haar heeft gevraagd of zij – ondanks de eerdere afwijzing toch – seks met hem wilde, en hij heeft ook geen oogcontact met haar gemaakt. Dat op de telefoon van de aangeefster een (porno)film afspeelde en dat zij zich omdraaide en haar billen omhoog deed, volstaat naar het oordeel van de rechtbank niet.
De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
De rechtbank is van oordeel dat het door de raadsvrouw gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van de onder feit 2 ten laste gelegde bedreiging wordt weerlegd door de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.