ECLI:NL:RBNHO:2023:12499

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 november 2023
Publicatiedatum
6 december 2023
Zaaknummer
C/15/343234 / FA RK 23-4019
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag van ouders en benoeming pleegouders als voogden

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 november 2023 uitspraak gedaan over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de ouders over de minderjarige [de minderjarige], geboren op [geboortedatum]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders, [de moeder] en [de vader], niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige te dragen. De moeder heeft een licht verstandelijke beperking en is belast met persoonlijke problematiek, waardoor zij niet in staat is om een veilige basis te bieden. De vader, hoewel betrokken, heeft niet de bereidheid getoond om de zorg voor de minderjarige op zich te nemen en heeft zijn verantwoordelijkheden als ouder niet volledig kunnen waarmaken.

De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de ouders te beëindigen en de William Schrikker Stichting als voogd aan te stellen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het in het belang van de minderjarige is dat het gezag van de ouders wordt beëindigd, omdat er geen uitzicht is op verbetering van de situatie. De pleegouders, bij wie de minderjarige verblijft, zijn benoemd tot voogden. De rechtbank heeft benadrukt dat het contact tussen de ouders en de minderjarige moet blijven bestaan, ondanks de beëindiging van het gezag.

De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de voogdij onmiddellijk ingaat, en de ouders hebben de mogelijkheid om binnen drie maanden in hoger beroep te gaan tegen deze beschikking.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Haarlem
Zaaknummer: C/15/343234 / FA RK 23-4019
Datum uitspraak: 28 november 2023
Beschikking van de meervoudige kamer over de gezagsbeëindiging
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbeschermingte Haarlem,
hierna te noemen de Raad,
betreffende
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [plaats] ,
advocaat: mr. R.A.H. Vullings, kantoorhoudende te Nijmegen,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [plaats] ,
advocaat: mr. P.K. de Blieck-Willemsen, kantoorhoudende te Vaassen.
hierna tezamen ook te noemen: de ouders,
[de pleegmoeder] en [de pleegvader] ,
hierna te noemen: de pleegouders,
wonende te [plaats] ,
en
de gecertificeerde instelling de William Schrikker Stichting, Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,hierna te noemen: de GI,
gevestigd te Amsterdam,

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • het verzoekschrift met bijlagen van 14 augustus 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 15 augustus 2023;
  • het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen van de advocaat van de vader van 25 oktober 2023;
  • de bereidverklaring van de GI van 19 augustus 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 26 oktober 2023;
  • het verweerschrift van de advocaat van de moeder van 26 oktober 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 27 oktober 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2023. Hierbij zijn verschenen en gehoord:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de pleegouders;
- de Raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2.
[de minderjarige] verblijft in een netwerkpleeggezin, te weten bij oom en tante vaderszijde.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van 11 juni 2021 is [de minderjarige] (voorlopig) onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling nadien steeds is verlengd en thans nog voortduurt tot 20 augustus 2024.
2.4.
Bij beschikking van de kinderrechter van 11 juni 2021 is tevens een machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg verleend, welke machtiging nadien steeds is verlengd en thans nog voortduurt tot 20 augustus 2024.
2.5.
De GI heeft zich bij brief van 19 augustus 2023 bereid verklaard om de voogdij te aanvaarden.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad heeft verzocht het gezag van de ouders te beëindigen en de GI tot voogd over [de minderjarige] te benoemen, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Ter zitting heeft de Raad het verzoek mondeling gewijzigd inhoudende dat wordt verzocht om de GI dan wel de pleegouders tot voogd over [de minderjarige] te benoemen.
3.2.
De Raad heeft het verzoek als volgt onderbouwd. Uit onderzoek van William Schrikker Gezinsvormen (hierna: WSGV) is gebleken dat de ouders onvoldoende in staat zijn om voor [de minderjarige] te zorgen. De moeder heeft een licht verstandelijke beperking en zij is
belast met persoonlijke problematiek wegens haar belaste verleden. Er heeft een beoordelingsboog plaatsgevonden, waaruit is gebleken dat de moeder [de minderjarige] geen veilige basis kan bieden. Zij beschikt over onvoldoende opvoedvaardigheden en kan niet aansluiten bij de fysieke en emotionele behoeften van [de minderjarige] . Er is diverse hulpverlening ingezet, maar zij is onvoldoende leerbaar waardoor zij hiervan niet kan profiteren. Daarnaast is zij ambivalent ten aanzien van de hulpverlening en komt zij afspraken wisselend na. Ook de samenwerking tussen de moeder en de pleegouders verloopt wisselend, wat mede komt door de invloed van haar omgeving. De moeder is onvoorspelbaar in haar gedag, onbetrouwbaar in het nakomen van afspraken en het geven van toestemming voor beslissingen over [de minderjarige] . Dit zorgt voor onrust bij het pleeggezin en heeft effect op zowel [de minderjarige] als de omgang tussen de moeder en [de minderjarige] . Het is positief dat de moeder binnenkort zal starten met individuele behandeling, maar dit zal naar mening van de Raad geen verandering brengen in haar opvoedrol.
3.3.
Ten aanzien van de vader zijn minder zorgen en er is dan ook overwogen om het gezag van de vader in stand te houden. De vader stelt zich betrouwbaar op, is betrokken bij de opvoeding, is doorgaans goed in de samenwerking met de pleegouders en staat gezagsbeslissingen niet in de weg. De vader heeft echter alle inspanningen, om te onderzoeken of hij in staat is om de zorg over [de minderjarige] te dragen, afgehouden. De vader heeft uiteindelijk aangegeven dat hij niet volledig voor [de minderjarige] wil zorgen en niet wil meewerken aan de hulpverlening om zijn opvoedvaardigheden in kaart te brengen. Gedurende de lopende kinderbeschermingsmaatregelen heeft hij hier ook geen inzicht in willen geven. Daarnaast heeft hij een fulltime baan waardoor hij onvoldoende beschikbaar is voor [de minderjarige] en heeft hij geen passende woonplek. Er is daarom geconcludeerd dat het opvoedperspectief van [de minderjarige] niet bij de vader ligt. De Raad heeft er onvoldoende vertrouwen in dat de vader in de toekomst blijvend in staat zal zijn de volledige zorg voor [de minderjarige] te dragen en hem te bieden wat hij nodig heeft. Ook is het onduidelijk of hij in het belang van [de minderjarige] zal blijven handelen en beslissingen zal nemen.
3.4.
Er is ruim twee jaar sprake van kinderbeschermingsmaatregelen, maar deze maatregelen zijn niet meer passend, nu er niet meer wordt toegewerkt naar een terugplaatsing. De ouders zijn onmachtig om het belang van [de minderjarige] te laten prevaleren boven hun eigen belang. Een gezagsbeëindiging is dan ook noodzakelijk omdat dit rust en duidelijkheid geeft voor alle partijen en mogelijk ook zal leiden tot acceptatie bij de ouders. Het opvoedperspectief ligt niet meer bij de ouders, maar bij de pleegouders. Er is sprake van een vertrouwensband en hechtingsband tussen [de minderjarige] en de pleegouders en zij bieden hem een stabiele basis. Hij krijgt hier de zorg en aandacht die hij nodig heeft en hij ontwikkelt zich positief. Het is dan ook van belang dat de huidige situatie wordt voortgezet en [de minderjarige] duidelijkheid krijgt dat hij bij de pleegouders kan opgroeien, zodat hij zich veilig kan hechten. De pleegouders of de GI dienen dan ook met het gezag belast te worden. Het is wel van belang dat de ouders betrokken blijven in het leven van [de minderjarige] en bij het nemen van belangrijke beslissingen.

4.De standpunten

De vader

4.1.
Namens en door de vader is, na mondelinge wijziging, verzocht om afwijzing van het verzoek van de Raad ten aanzien van de beëindiging van het gezag van de vader en benoeming van de GI tot voogd. Primair heeft de vader verzocht om de vader, al dan niet gezamenlijk met de pleegmoeder, te belasten met het gezag over [de minderjarige] . Subsidiair heeft de vader verzocht om toewijzing van het verzoek van de Raad tot beëindiging van het gezag van de ouders en tot benoeming van pleegouders tot pleegoudervoogd. Ter zitting is het eerder door de vader ingediende zelfstandige verzoek ingetrokken.
4.2.
De vader kan zich niet verenigen met de conclusie van de Raad dat hij niet in staat is om binnen een aanvaardbare termijn de verzorging en opvoeding over [de minderjarige] te dragen en is van mening dat de Raad dit onvoldoende heeft beoordeeld. De vader stemt in met het verblijf van [de minderjarige] bij de pleegouders en acht het van belang dat hij daar kan opgroeien. Er wordt [de minderjarige] daar een veilige omgeving geboden en er wordt goed voor hem gezorgd. [de minderjarige] is gewend bij de pleegouders en de pleegmoeder is ook meer beschikbaar dan de vader. De vader kan de opvoeding namelijk niet dragen vanwege zijn fulltime werk. De vader wil echter zijn verantwoordelijkheden als ouder behouden en betrokken blijven bij het nemen van belangrijke beslissingen in het leven van [de minderjarige] . Hij zal altijd toestemming geven indien nodig, wat hij tot op heden ook heeft gedaan. Hij heeft tevens zelf hulpverlening van MEE ingeschakeld, waar hij veel baat bij heeft. Daarnaast acht de vader het onwenselijk als de GI tot voogd wordt benoemd en wenst hij het gezag samen met de pleegmoeder uit te oefenen. Indien dit niet mogelijk is, dan wenst hij dat de pleegouders tot pleegoudervoogd worden benoemd. Hierdoor is het voor [de minderjarige] duidelijk dat hij bij zijn pleegouders zal opgroeien en de pleegouders krijgen dan nog steeds begeleiding en vergoeding.
De moeder
4.3.
Namens en door de moeder is verzocht om afwijzing van het verzoek van de Raad.
De moeder herkent zich niet in het geschetste beeld van haar en haar partner in het raadsrapport. De moeder is de omgangsregeling enkele keren niet nagekomen vanwege haar gezondheid, wat nu tegen haar wordt gebruikt. De moeder heeft inmiddels een stabiele relatie en woonsituatie. Haar partner biedt haar de benodigde ondersteuning en hij heeft een goede klik met [de minderjarige] . Daarnaast zal de moeder starten met EMDR- en agressieregulatie-therapie, wat ongeveer twee jaar zal duren. Hoewel de moeder het liefst wil dat [de minderjarige] bij haar komt wonen, ziet zij in dat het in het belang van [de minderjarige] is dat hij zal opgroeien bij de pleegouders.
Gelet op de positieve ontwikkelingen, wil zij echter de kans krijgen om aan te tonen dat zij in staat is om beslissingen over [de minderjarige] te nemen en een moederrol op zich te nemen. Indien het verzoek wel wordt toegewezen, acht zij het van belang dat de GI tot voogd wordt benoemd. Het contact tussen moeder en pleegouders is het afgelopen jaar niet goed verlopen en zij heeft het idee dat zij buiten het leven van [de minderjarige] wordt gezet. De moeder heeft tot slot aangegeven dat zij zich er niet tegen verzet indien de vader het gezag over [de minderjarige] zal behouden.
De pleegouders
4.4.
De pleegouders hebben aangegeven dat een terugplaatsing van [de minderjarige] bij de ouders niet mogelijk is. Er wordt gezien dat de ouders zich inzetten om aan te sluiten bij de behoeften van [de minderjarige] , maar dat dit hen onvoldoende lukt. De pleegouders achten het in het belang van [de minderjarige] dat de ouders betrokken blijven in zijn leven als ouders, maar dat hij wel weet dat pleegouders de beslissingen zullen nemen. De samenwerking en communicatie met de vader verloopt tot op heden positief en hij komt de afspraken na. De vader heeft ook altijd ingestemd met het verblijf van [de minderjarige] bij de pleegouders. Het contact met de moeder is het afgelopen jaar daarentegen wisselend verlopen. De moeder is onbetrouwbaar in het nakomen van afspraken en zij is ambivalent in de medewerking. Een uitbreiding van de omgang is volgens hen op dit moment dan ook nog niet mogelijk omdat er onvoldoende vertrouwen is dat de moeder de afspraken structureel nakomt en [de minderjarige] kan bieden wat hij nodig heeft. Wegens de moeizame samenwerking met de moeder is het noodzakelijk dat de zij (de pleegouders) ondersteuning en begeleiding krijgen. Indien zij de ondersteuning vanuit pleegzorg behouden, hebben zij er geen bezwaar tegen als zij met de voogdij belast worden of dat de pleegmoeder samen met de vader het gezag zal uitoefenen.
De GI
4.5.
De GI heeft aangegeven dat zij instemt met het verzoek van de Raad. De GI maakt zich voornamelijk zorgen over de moeder, mede vanwege haar wisselende standpunt ten aanzien van de uithuisplaatsing en gezagsbeëindiging. Daarnaast is de moeder vaak onbetrouwbaar (geweest) in het nakomen van afspraken met betrekking tot de omgang, waardoor er geen structurele omgang kan plaatsvinden. De vader is betrokken bij [de minderjarige] , komt de afspraken na en is goed in de samenwerking. Ook heeft hij vanaf het begin ingestemd met het verblijf van [de minderjarige] bij de pleegouders. Het is echter van belang dat [de minderjarige] duidelijkheid krijgt over waar en bij wie hij kan opgroeien. Op dit moment dienen er nog geen belangrijke beslissingen genomen te worden, maar in de toekomst wel. Het is daarom van belang dat de GI met de voogdij belast wordt. De wens van de vader om samen met de pleegmoeder met het gezag belast te worden is alleen mogelijk indien sprake is van goed overleg en een goede samenwerking. Hoewel hier nu sprake van is, is het niet zeker of dit ook zo zal zijn in de toekomst. Voor een goede samenwerking is het noodzakelijk dat de vader ondersteuning blijft houden van MEE, omdat hij gebaat is bij extra uitleg en herhaling. Indien de pleegouders belast worden met pleegoudervoogdij zullen zij begeleiding en ondersteuning blijven krijgen van pleegzorg.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2.
De kinderrechter concludeert dat sprake is van een ernstig bedreigde ontwikkeling van [de minderjarige] omdat de ouders over onvoldoende opvoedvaardigheden beschikken en niet kunnen aansluiten bij de behoeften van [de minderjarige] . Zij zijn niet in staat om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding volledig te dragen en het belang van [de minderjarige] te laten prevaleren boven hun eigen belang.
5.3.
Ten aanzien van het gezag van de moeder overweegt de rechtbank als volgt.
Er is duidelijk geworden dat de moeder al langere tijd geen opvoedrol meer vervult in het leven van [de minderjarige] en dat zij beperkt beschikbaar is. De moeder is onbetrouwbaar in het nakomen van de afspraken met zowel de hulpverlening als de pleegouders. Daarnaast laat de moeder haar eigen belang meewegen in het geven van toestemming voor beslissingen inzake [de minderjarige] . De rechtbank ziet dat de moeder het gezag over [de minderjarige] wil behouden en zich hiervoor wil inzetten, maar dat het haar onvoldoende lukt. De moeder heeft het voornemen om met individuele hulpverlening verandering te brengen in haar huidige situatie, zodat zij kan aantonen dat zij in staat is in het belang van [de minderjarige] beslissingen te nemen en een opvoedrol te vervullen. Het zal echter naar verwachting nog zeker twee jaren duren voordat deze voorgenomen behandeling zal zijn afgerond, mede wegens haar beperkte leerbaarheid. De rechtbank is van oordeel dat, voor zover de moeder haar leven als hiervoor bedoeld op de rit zou kunnen krijgen dit, gelet op de aanvaardbare termijn als bedoeld in artikel 1:266 lid 1 sub a BW, ruimschoots te laat zal zijn om weer zelf voor [de minderjarige] te kunnen gaan zorgen. Op dit moment is de aanvaardbare termijn voor [de minderjarige] al verstreken.
Inzake het gezag van de vader merkt de rechtbank allereerst op dat er geen wettelijke basis is voor het primaire verzoek van de vader om hem gezamenlijk met de pleegmoeder, tevens zijnde zijn zus, met het gezag over [de minderjarige] te belasten. Er is namelijk (nog) niet voldaan aan de vereisten van 1:253t lid 2, onder a en b BW. De vader en de pleegmoeder hebben niet tenminste een jaar gezamenlijk de zorg over [de minderjarige] gedragen en de vader is niet minstens drie jaar alleen met het gezag belast, zoals deze bepalingen voorschrijven. Het toewijzen van het verzoek van de vader om hem samen met de pleegmoeder met het gezag over [de minderjarige] te belasten, is daarom geen optie.
5.4.
De rechtbank acht het ook niet in het belang van [de minderjarige] dat de vader alleen met het gezag over [de minderjarige] wordt belast, hetgeen overigens evenmin de voorkeur van de vader lijkt te hebben. Tot op heden heeft de vader een geringe opvoedrol vervuld en heeft hij meermaals aangegeven dat hij de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] niet kan en wil dragen vanwege zijn woon- en werksituatie.
De vader komt tot op heden de afspraken structureel na en hij geeft toestemming voor beslissingen inzake [de minderjarige] , maar gebleken is dat zich vooralsnog niet veel van zulke momenten hebben voorgedaan. Vaststaat dat de vader ambivalent is jegens de hulpverlening, terwijl gebleken is dat hij wel gebaat is bij ondersteuning en begeleiding. Dit maakt dat de rechtbank onvoldoende vertrouwen heeft dat de vader in de toekomst onverkort in het belang van [de minderjarige] zal blijven handelen en beslissingen zal nemen. De rechtbank is van oordeel dat het belang van [de minderjarige] bij duidelijkheid over zijn toekomstperspectief zwaarder dient te wegen dan de wens van de vader om zijn ouderlijk gezag over [de minderjarige] in stand te laten.
5.5.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de rechtbank van oordeel dat voor beide ouders aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, onder a, BW is voldaan en dat toewijzing van het verzoek tot beëindiging van het gezag van de ouders in het belang van [de minderjarige] is.
5.6.
Omdat de beëindiging van het gezag van de ouders ertoe leidt dat een gezagsvoorziening over [de minderjarige] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over [de minderjarige] te benoemen. In dat verband overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op de overgelegde stukken en de bespreking ter zitting is gebleken dat het perspectief van [de minderjarige] bij de pleegouders ligt en dat hij daar zal opgroeien. Beide ouders stemmen hiermee in. De pleegouders bieden [de minderjarige] een veilige en stabiele opvoedomgeving en zij sluiten aan bij de fysieke en emotionele behoeften van [de minderjarige] . Het is in het belang van [de minderjarige] dat zijn vaste opvoeders belangrijke beslissingen over hem kunnen nemen en dat hij hier ook voldoende op kan vertrouwen, zodat hij zich veilig kan hechten. De pleegouders hebben zich ter zitting bereid verklaard de voogdij op zich te nemen. Gebleken is dat de professionele begeleiding en ondersteuning voor de pleegouders vanuit pleegzorg voortgezet kan worden als de voogdij bij hen wordt belegd. Dat is van belang nu de pleegouders hebben aangegeven daaraan behoefte te hebben. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de pleegouders met de voogdij over [de minderjarige] belast dienen te worden, zodat aldus zal worden beslist.
5.7.
Tot slot overweegt de rechtbank dat de ouders een belangrijke rol spelen in het leven van [de minderjarige] en dat een wijziging in het gezag dit niet anders maakt. Het is dan ook van belang dat het contact tussen de ouders en [de minderjarige] in stand blijft en dat zij bij [de minderjarige] betrokken blijven. De rechtbank acht het van belang dat de moeder haar individuele hulpverleningstraject voortzet en dat de vader de hulpverlening van MEE zal blijven accepteren, nu dit in belang is van [de minderjarige] en een belangrijke factor is voor de positieve samenwerking met de pleegouders. Als ouders steviger in hun schoenen staan, dan heeft dat een positief effect op het contact tussen de ouders en [de minderjarige] .

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
beëindigt het ouderlijk gezag van
[de moeder], geboren op [geboortedatum] , en
[de vader], geboren op [geboortedatum] , over de minderjarige [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ;
6.2.
benoemt tot voogden over genoemde minderjarige,
[de pleegmoeder] ,geboren op [geboortedatum] en
[de pleegvader], geboren op [geboortedatum] ;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders verzochte af;
6.5.
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.W.M. de Wolf MSM, voorzitter, mr. W.P. van der Haak, en mr. J. van Beek, rechters, allen tevens kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 28 november 2023, in aanwezigheid van mr. K.D. Warmerdam als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.