ECLI:NL:RBNHO:2023:12480

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 oktober 2023
Publicatiedatum
5 december 2023
Zaaknummer
15/217366-22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor nalaten van hulpverlening bij levensgevaar

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 31 oktober 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het nalaten van hulpverlening bij levensgevaar, zoals vastgelegd in artikel 450 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte, geboren in 1990, werd ervan beschuldigd dat zij op 15 en 16 februari 2021, als getuige van het levensgevaar van een slachtoffer, niet de noodzakelijke hulp heeft ingeschakeld. De officier van justitie vorderde een geldboete van € 750,- of 15 dagen hechtenis, stellende dat de verdachte had moeten ingrijpen toen het slachtoffer in een kritieke toestand verkeerde.

Tijdens de zitting op 18 oktober 2023 heeft de officier van justitie betoogd dat het slachtoffer, die onder invloed van verdovende middelen was, tussen 15 februari om 20.00 uur en 16 februari om 00.15 uur is overleden. De verdachte had volgens de officier van justitie om 23.30 uur, toen zij terugkeerde naar haar woning, de hulpdiensten moeten inschakelen. De verdediging daarentegen heeft betoogd dat de verdachte niet in de gelegenheid was om hulp te bieden, omdat zij niet kon vaststellen dat het slachtoffer in levensgevaar verkeerde op het moment dat zij de woning verliet.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte op het moment van het verlaten van de woning op de hoogte was van het levensgevaar van het slachtoffer. De verklaringen van de verdachte en getuigen gaven geen eenduidig beeld van de situatie. De rechter concludeerde dat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte had moeten ingrijpen, en sprak haar vrij van de tenlastelegging. De uitspraak benadrukt het belang van bewijs in strafzaken en de noodzaak om aan te tonen dat er sprake was van een ogenblikkelijk levensgevaar.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Kantonrechter
Parketnummer: 15/217366-22
Uitspraakdatum: 31 oktober 2023
Tegenspraak
Schriftelijk vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 18 oktober 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] .
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J.M. Lengers en van wat de verdachte en haar raadsman, mr. J.W. Vedder, advocaat te Rotterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 februari 2021 tot en met 16 februari 2021, in ieder geval op een tijdstip omstreeks de late avond en nacht van 15 op 16 februari 2021 te Haarlem, in ieder geval in Nederland als getuige van het ogenblikkelijke levensgevaar waarin [slachtoffer] verkeerde, heeft nagelaten deze hulp te verlenen of te verschaffen, die zij hem, zonder gevaar voor zichzelf of anderen redelijkerwijs te duchten, kon verlenen of verschaffen, te weten het inschakelen van noodzakelijke en/of adequate medische hulp voor die [slachtoffer] en/of het bellen van het alarmnummer 112,
waarna de dood van de hulpbehoevende is gevolgd.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze kantonrechter is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Standpunten van partijen

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot betaling van een geldboete van € 750,- te vervangen door 15 dagen hechtenis. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit bewezen kan worden verklaard. De officier van justitie heeft daartoe, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) moet zijn overleden tussen 15 februari 2021 om 20.00 uur en 16 februari 2021 om 00.15 uur. De officier van justitie gaat er meer in het bijzonder vanuit dat [slachtoffer] moet zijn overleden na 23.30 uur, omdat de verdachte heeft verklaard dat het dekentje dat zij rond dat tijdstip over [slachtoffer] heen heeft gelegd, de volgende ochtend daar niet meer lag. De verdachte heeft haar woning om ongeveer 21.30 uur verlaten en zij wist dat [slachtoffer] verschillende verdovende middelen had gebruikt. Volgens getuige [getuige] ging het op dat moment niet goed met [slachtoffer] . De verdachte is om ongeveer 23.30 uur weer terug gekomen in de woning en [slachtoffer] lag toen op de grond. Op dat moment was hij er slecht aan toe want hij moet in de vroege nacht zijn overleden. De verdachte had in ieder geval om 23.30 uur de hulpdiensten moeten inschakelen, aldus de officier van justitie.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat zij moet worden vrijgesproken. Hij heeft, zakelijk weergegeven, op het volgende gewezen. Niet vastgesteld kan worden dat [slachtoffer] in direct levensgevaar verkeerde op het moment dat de verdachte en [getuige] de woning van de verdachte verlieten om ongeveer 21.30 uur. Indien dat wel het geval is geweest, kan niet vastgesteld worden dat de verdachte zich daarvan bewust is geweest. Dat verdachte zich bewust is geweest van levensgevaar van [slachtoffer] nadat zij omstreeks 23.30 uur was teruggekeerd in de woning kan eveneens niet vastgesteld worden, nu de verdachte ervan uitging dat [slachtoffer] op dat moment sliep. De raadsman heeft er voorts op gewezen dat niet kan worden uitgesloten dat [slachtoffer] op dat moment al was overleden.

4.Informatie uit het dossier en het verhandelde ter zitting

Op grond van de stukken van het dossier gaat de kantonrechter uit van het volgende. [slachtoffer] is in de woning van de verdachte overleden tussen 15 februari 2021 om ongeveer 20.00 uur (het moment dat zijn telefoon contact heeft proberen te maken met de telefoon van zijn vader) en 16 februari om 00.15 uur (op grond van hetgeen de verbalisanten van de forensische opsporing en de schouwarts op basis van de temperatuurmeting van het lichaam hebben vastgesteld). De doodsoorzaak is mogelijk een overdosering verdovende middelen.
De verdachte en [getuige] hebben verklaard dat [slachtoffer] aan het begin van de avond van 15 februari 2021 in de woning van de verdachte kwam. [getuige] was daar op dat moment al. De verdachte heeft verklaard dat zij zag dat [slachtoffer] onder invloed was, omdat hij erg zweette, erg druk was en ongepaste opmerkingen maakte. De verdachte wist dat [slachtoffer] GHB gebruikte. De verdachte heeft [slachtoffer] in haar woning amfetamine verstrekt nadat hij daarom had gevraagd. [getuige] heeft verklaard dat [slachtoffer] onder invloed was van drank en GHB. De verdachte en [getuige] hebben verklaard dat zij de woning rond 21.15/21.30 uur hebben verlaten. [slachtoffer] bleef achter in de woning. De verdachte heeft verklaard dat zij rond 23.30 uur terugkwam in haar woning en dat [slachtoffer] toen voor de bank op de grond lag. Zij heeft toen een dekentje op hem gelegd en is in haar slaapkamer gaan slapen. De verdachte heeft verklaard dat zij, toen zij ’s ochtends wakker werd een ‘onderbuikgevoel’ had, dat zij in haar auto is gestapt en heeft rondgereden, dat zij terug naar huis is gegaan en bij [slachtoffer] is gaan kijken die toen koud aanvoelde en dat zij vervolgens naar de buurvrouw is gegaan die 112 heeft gebeld.

5.OverwegingenTeneinde tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit te kunnen komen, dient de kantonrechter allereerst vast te stellen dat de verdachte getuigeis geweest van een ogenblikkelijk levensgevaarwaarin [slachtoffer] verkeerde. Verder dient vastgesteld te worden dat de verdachte heeft nagelaten hulp in te schakelen [slachtoffer] is overleden.

De verdachte heeft verklaard dat, op het moment dat zij en [getuige] rond 21.15/21.30 uur haar woning verlieten, [slachtoffer] op haar bank zat of hing en dat hij weliswaar onder invloed was maar dat hij wel aanspreekbaar was. [getuige] heeft verklaard dat [slachtoffer] op de bank lag, dat hij wilde gaan slapen of sliep en dat hij niet heeft meegekregen of [slachtoffer] aanspreekbaar was. [getuige] heeft verder verklaard dat [slachtoffer] er slecht aan toe was, maar uit zijn verklaring blijkt niet op welke door hem gedane waarnemingen dit was gebaseerd, anders dan dat hij wist dat [slachtoffer] verdovende middelen had gebruikt. Overige informatiebronnen op grond waarvan de toestand van [slachtoffer] op dat moment kan worden vastgesteld, ontbreken. De kantonrechter kan op basis van deze verklaringen niet (voldoende) vaststellen dat op het moment dat de verdachte de woning verliet, sprake was van
een ogenblikkelijk levensgevaarwaarin [slachtoffer] verkeerde en dat dat ook
kenbaarwas voor de verdachte. Dit betekent dat niet vastgesteld kan worden dat de verdachte in het tijdsbestek tot het verlaten van de woning om 21.15/21.30 uur ten onrechte heeft nagelaten om hulp in te schakelen.
De verdachte heeft verklaard dat toen zij rond 23.30 uur terug kwam in de woning, zij [slachtoffer] op de grond zag liggen en dat zij dacht dat hij sliep. Gelet op de hiervoor besproken constatering dat [slachtoffer] in de periode tussen 15 februari 2021 om ongeveer 20.00 uur en 16 februari om 00.15 uur moet zijn overleden, kan niet worden uitgesloten dat [slachtoffer] op dat moment al was overleden. Dat de verdachte heeft verklaard dat het dekentje de volgende ochtend niet meer op zijn plek zou hebben gelegen, acht de kantonrechter onvoldoende om vast te stellen dat [slachtoffer] om ongeveer 23.30 uur nog leefde, nu de verdachte eveneens heeft verklaard dat zij niet meer zeker wist of het denkentje er nog lag. Dat betekent dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte op dat moment ten onrechte heeft nagelaten om hulp in te schakelen
waarna[slachtoffer] is overleden.
Dit brengt mee dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, zodat zij daarvan moet worden vrijgesproken.

6.Beslissing

De kantonrechter verklaart niet bewezen wat aan de verdachte is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.C. van den Bos, kantonrechter,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. H.S. Singeling,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 oktober 2023.