Artikel 4. Subsidieaanvraag
1. Een aanvraag voor subsidie kan worden ingediend in de periode van 1 maart 2020 tot en met 30 april 2020.
2. Aanvragen die buiten de aanvraagperiode worden ingediend, worden afgewezen.
Aftrek wegens uitgaven voor monumentenpanden
19. De rechtbank volgt eisers niet in hun standpunt dat verweerder tekort is geschoten in zijn informatieplicht door eisers er niet op te wijzen in de brief van 12 december 2018, dan wel in een van de overleggen tussen eisers en verweerder, dat de wetgeving voor aftrek van onderhoudskosten voor monumentenpanden op 1 januari 2019 zou wijzigen. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat de Belastingdienst – mede – een voorlichtende taak heeft en een zorgvuldige taakuitoefening meebrengt dat de voorlichting door de Belastingdienst zorgvuldig dient te zijn. De voorlichtende taak van de Belastingdienst is evenwel niet onbegrensd. De rechtbank stelt vast dat de mededeling in de brief van 12 december 2018 dat de aftrek zou worden toegestaan, gedaan is onder voorbehoud van wijziging van wet- en regelgeving. Eiser is er derhalve in algemene zin op gewezen dat wet- en regelgeving kan wijzigen. Voorts overweegt de rechtbank dat verweerder er vanuit mocht gaan dat eiser op de hoogte was van de gewijzigde wet- en regelgeving. Eiser heeft immers eerder in zijn aangiftes over 2011 en 2017 de aftrek wegens uitgaven onderhoudskosten monumentenpanden geclaimd en daarover is in ieder geval in 2015 (over 2011) gecorrespondeerd met een gemachtigde. Dat de adviseur niet betrokken was bij het onderhavige verzoek om vaststelling van de aftrekbaarheid van de onderhoudskosten is een keuze van eiser geweest, en doet hier niet aan af. Daarbij komt dat er veel aandacht is geweest voor de wetswijziging als weergegeven onder punt 17. Zeker nu het financiële belang aanzienlijk is, ligt het in de eerste plaats op de weg van eiser om zich te laten informeren over de regelgeving omtrent de aftrek van uitgaven voor monumentenpanden en eventuele wijziging daarvan. Daarnaast is de wetswijziging pas na de brief van 12 december 2018 door de Eerste Kamer aangenomen en gepubliceerd en stond ten tijde van de brief nog niet definitief vast dat de wetswijziging per 1 januari 2019 zou ingaan. Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder eisers niet had hoeven informeren over de wijziging van de aftrek per 1 januari 2019.
20. De rechtbank wijst er voorts op dat uit de stukken volgt, en dit is tussen partijen ook niet in geschil, dat er in 2018 geen sprake is geweest van drukkende uitgaven voor onderhoudskosten bij eisers, zodat niet is voldaan aan de voorwaarden voor aftrek wegens uitgaven voor onderhoudskosten voor monumentenpanden in het jaar 2018. Uit de toelichting bij de overgangsregeling volgt dat, om rijksmonumentenonderhoud met ingang van 2019 te blijven ondersteunen, de fiscale aftrek is vervangen door een subsidie. Hoewel dit niet ter beoordeling voorligt, lijkt het erop, en ook eiser gaat hiervan uit, dat eiser wel in aanmerking had kunnen komen voor een subsidie op grond van de overgangsregeling, die op 6 mei 2019 is gepubliceerd in de Staatscourant. Een aanvraag voor subsidie kon worden ingediend in de periode van 1 maart 2020 tot en met 30 april 2020. De stelling van eiser dat verweerder hem op de wetswijzing had moeten wijzen, zodat hij van de overgangsregeling gebruik kon maken, kan niet slagen. De overgangsregeling is afkomstig van het ministerie van OCW, welk ministerie ook is belast met de uitvoering ervan, en is pas gepubliceerd in de Staatscourant op 6 mei 2019. Redelijkerwijs kon en mocht niet van de inspecteur worden verwacht dat hij eisers daarvan op de hoogte stelde in zijn brief van 12 december 2018, dan wel op een later moment. Voorts heeft de gemachtigde van eiser in november 2019, dus nadat de overgangsregeling bekend was gemaakt, de aangifte 2018 ingediend voor eiser. Naar het oordeel van de rechtbank had eiser in ieder geval via zijn gemachtigde tijdig op de hoogte kunnen zijn van de subsidieregeling die in de plaats is gekomen van de aftrekregeling voor onderhoud van monumenten onder de Wet IB 2001 en daarop een beroep kunnen doen. Ten tijde van de aangifte over 2018 in november 2019 was bekend dat de uitgaven waren gedaan in 2019 en 2020 en was een beroep op de overgangsregeling, nu een subsidie moest worden aangevraagd tussen 1 maart 2020 en 30 april 2020, mogelijk. Ondanks dat heeft de gemachtigde ervoor gekozen de uitgaven te claimen voor het jaar 2018 en niet om – daarnaast – een beroep te doen op de overgangsregeling.
21. Eiseres is geen eigenaar van het pand aan de [straat 1] [# 1] te [plaats] en heeft geen enkele betrokkenheid gehad bij het verzoek om vaststelling van de aftrekbaarheid onderhoudskosten voor rijksmonumentenpand dat haar partner indiende in oktober 2018. Verweerder was daarom niet gehouden enige mededeling van welke aard dan ook te doen aan eiseres.
22. Eisers stellen dat zij erop mochten vertrouwen dat de aftrek wegens uitgaven voor monumentenpanden zou worden verleend, zoals voorgaande jaren ook het geval was.
23. Deze stelling volgt de rechtbank niet. Alleen indien verweerder een bewuste standpuntbepaling heeft gedaan zouden eisers een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel kunnen doen. Hiervan is geen sprake. De mededeling in de brief van 12 december 2018 dat de aftrek zou worden toegestaan, is gedaan onder voorbehoud van wijziging van wet- en regelgeving. Eisers mochten er daarom niet op vertrouwen dat de aftrek ook daadwerkelijk zou worden toegestaan. Het beroep van eisers op het vertrouwensbeginsel slaagt niet.
24. Eisers voeren aan dat zij niet de juiste rechtsbescherming hebben gehad omdat inspecteur de heer [naam 2] betrokken was bij het tot stand komen van de beschikking aftrek onderhoudskosten monumentenpand en daarnaast de behandeling van de aangiften inkomstenbelasting 2018 van eisers heeft gedaan en de aanslagen heeft laten opleggen.
Artikel 25 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en artikel 7:5 Algemene wet bestuursrecht zijn geschonden. Verweerder heeft dit standpunt van eisers gemotiveerd betwist.
25. De rechtbank stelt vast dat het horen in bezwaar is gedaan door personen die niet bij de voorbereiding van het bestreden besluit betrokken zijn geweest. Immers, bij het hoorgesprek waren aanwezig de heer [naam 3] en mevrouw [naam 4] . De uitspraak op bezwaar is namens de inspecteur ondertekend door [naam 5] . Voorts is degene die betrokken is geweest bij het opleggen van de aanslag niet betrokken geweest bij het nemen van de beslissing op bezwaar. Immers, de aangifte IB/PVV voor eisers is geregeld door de heer [naam 2] . Het verzoek tot vaststelling aftrekbaarheid van onderhoudskosten 2018 is behandeld door de heer [naam 6] . Gelet daarop hebben eisers de juiste rechtsbescherming gehad. Dat er mogelijk contact is geweest tussen de heer [naam 6] die het verzoek van eiser tot vaststelling van aftrekbaarheid van onderhoudskosten 2018 heeft behandeld en de heer [naam 2] , dan wel sprake is geweest van betrokkenheid van de heer [naam 2] bij de beoordeling van dat verzoek, doet hier niet aan af.
Belastingrente
26. Verweerder heeft ter zitting meegedeeld dat de belastingrente ten aanzien van eiser dient te worden verminderd met € 198, op basis van jurisprudentie en voortschrijdend inzicht en dat eiser daarover een aparte beschikking zal ontvangen.
27. Het beroep dient daarom op dit punt gegrond te worden verklaard. Het beroep is voor het overige ongegrond.
Proceskosten en griffierecht
28. Gelet op het feit dat het beroep ten aanzien van eiser gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.133 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor de hoorzitting met een waarde per punt van € 296, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 0,5 voor het lichte gewicht van deze zaak, omdat het beroep uitsluitend gegrond is wegens verlaging van de belastingrente).
29. Ook dient verweerder het griffierecht à € 50 aan eiser te vergoeden.