ECLI:NL:RBNHO:2023:12429

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 december 2023
Publicatiedatum
4 december 2023
Zaaknummer
15.060981.20 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

Op 5 december 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 15.060981.20, betreffende de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft de vordering afgewezen, omdat het ontnemingsrapport onvoldoende basis bood om het genoten voordeel vast te stellen. De officier van justitie had gevorderd dat de rechtbank een bedrag van € 82.852,48 zou vaststellen, maar dit bedrag was later bijgesteld naar € 38.926,24. De rechtbank oordeelde dat er te veel aannames en onzekerheden in het rapport stonden, waardoor het niet mogelijk was om een schatting te maken van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

De procedure begon met de vordering van de officier van justitie op 19 oktober 2023, waarbij de veroordeelde werd opgeroepen om op 21 november 2023 te verschijnen. Tijdens de zitting zijn de veroordeelde, zijn raadsman mr. E. Boskma, en de officier van justitie gehoord. De verdediging stelde dat de veroordeelde geen wederrechtelijk voordeel had genoten en dat de berekeningen in het ontnemingsrapport niet klopten. De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging en de officier van justitie zorgvuldig afgewogen.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat er onvoldoende bewijs was voor het bestaan van een aanzienlijk wederrechtelijk voordeel. De rechtbank wees de vordering van de officier van justitie af, omdat het ontnemingsrapport niet de nodige duidelijkheid bood over het genoten voordeel. De rechtbank benadrukte dat de berekeningen in het rapport niet betrouwbaar waren en dat er geen concrete aanwijzingen waren voor een aanzienlijke toename van vermogen bij de veroordeelde. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer onder leiding van voorzitter mr. M. Visser, met mr. A. Buiskool en mr. I.M. Hendriks als leden van de rechtbank.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.060981.20 (ontneming) (P)
Uitspraakdatum :5 december 2023
vonnis ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
Deze beslissing heeft betrekking op de vordering van de officier van justitie d.d.
19 oktober 2023ten aanzien van de feiten in de zaak onder bovenstaand parketnummer, strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e lid 5 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in de zaak tegen:
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
wonende te [adres],
hierna te noemen de veroordeelde.

1.De vordering

De officier van justitie heeft bij vordering van 19 oktober 2023 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag als bedoeld in artikel 36e, lid 5 van het Wetboek van Strafrecht zal vaststellen op
€ 82.852,48en dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De officier van justitie baseert de vordering op de strafbare feiten waarvoor de veroordeelde is gedagvaard om op 21 november 2023 te verschijnen voor de meervoudige strafkamer in deze rechtbank.

2.Het verloop van de procedure

De officier van justitie heeft bovengenoemde vordering aanhangig gemaakt met de oproeping van veroordeelde om te verschijnen op de terechtzitting van deze rechtbank op
21 november 2023.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden op 21 november 2023. Daarbij zijn gehoord de veroordeelde, zijn raadsman mr. E. Boskma (advocaat te Alkmaar) en de officier van justitie.
Vervolgens is het onderzoek gesloten en is de uitspraak bepaald op uiterlijk zes weken na het onderzoek ter zitting.

3.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting de vordering voorgedragen en gepersisteerd bij de vordering, met dien verstande dat zij de vordering naar beneden heeft bijgesteld tot een bedrag van € 38.926,24. Hierbij is rekening gehouden met een vermindering van € 5.000 wegens de overschrijding van de redelijke termijn en is de vordering (vervolgens) gehalveerd, gelet op het medeplegen van de strafbare feiten door medeverdachte [naam 3] en de in die zaak ingediende ontnemingsvordering.

4.Het standpunt van veroordeelde en zijn raadsman

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is dat de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten. De veroordeelde heeft uit liefde voor medeverdachte [naam 3] hand- en spandiensten verricht en heeft afgezien van een kilometervergoeding geen inkomsten genoten. Voor de contante stortingen op zijn bankrekeningen heeft de veroordeelde aannemelijke verklaringen gegeven.
Het in het rapport gehanteerde percentage van 27,75% van de omzet per deal dat de veroordeelde zou krijgen, is ook veel te hoog en niet aannemelijk.
5. De gronden voor de schatting van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel
5.1
Grondslag van de vordering
De onderhavige vordering heeft betrekking op het geval van veroordeling wegens een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd waarbij aannemelijk is dat deze feiten er op enigerlei wijze toe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft gekregen.
Bij vonnis van deze rechtbank van 5 december 2023 is de veroordeelde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 184 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, waarbij is bewezenverklaard dat:
1hij op tijdstippen omstreeks de periode van 1 november 2018 tot en met 5 maart 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen (telkens) opzettelijk heeft afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of amfetamine en/of cocaïne.
2hij op 6 maart 2020 in Nederland tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 368,8 gram MDMA en ongeveer 25,41 gram amfetamine en ongeveer 18,0 gram cocaïne.
Op grond van deze veroordeling kan aan de veroordeelde de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, verkregen door middel van of uit de baten van de ingevolge dat vonnis bewezenverklaarde strafbare feiten.
5.2
De ontnemingsrapportage
Op 3 september 2020 hebben verbalisanten [naam 1] en [naam 2] een rapport opgesteld betreffende het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit rapport zal hierna worden aangehaald als het ontnemingsrapport.
Bij het rapport zijn diverse bijlagen gevoegd, ontleend aan het dossier met betrekking tot de onderliggende strafzaak tegen de veroordeelde. De rechtbank heeft bovendien de beschikking gehad over het volledige dossier van de strafzaak.
5.3
De beoordeling
De rechtbank zal de vordering tot ontneming afwijzen en overweegt daartoe als volgt.
Onder verwijzing naar het ontnemingsrapport heeft de officier van justitie het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde geschat op bijna € 39.000. De rechtbank ziet in het ontnemingsrapport onvoldoende grond om te kunnen vaststellen of de veroordeelde daadwerkelijk voordeel heeft genoten en, zo ja, hoeveel dat voordeel dan bedraagt.
Daarbij acht de rechtbank in de eerste plaats van belang dat het totaal berekende bedrag is gebaseerd op een aantal uitgangspunten waarvan niet kan worden vastgesteld of deze juist zijn. De rechtbank wijst onder meer op de volgende onderdelen.
  • De periode waarover het wederrechtelijk verkregen voordeel is berekend, betreft 70 weekenden (waar donderdag, vrijdag, zaterdag en zondag onder vallen). Om het totaal aantal deals in de 70 weekenden te berekenen, is gerekend met het gemiddelde aantal deals per weekend over een periode van 19 weekenden waarvan kasboeken en telefoongegevens beschikbaar zijn. Dit wordt vervolgens vermenigvuldigd met 70. Ook voor het berekenen van de gemiddelde omzet per deal in zo’n weekend wordt de informatie over de 19 weekenden als basis gebruikt voor alle 70 weekenden. De rechtbank kan echter niet vaststellen dat de hoeveelheid deals en de gemiddelde omzet per deal over alle 70 weekenden gelijk (of vergelijkbaar) is geweest aan de 19 weekenden waarvan informatie beschikbaar was. Juist omdat het een periode van bijna anderhalf jaar betreft, is goed voorstelbaar dat het aantal deals en het bedrag per deal heeft gefluctueerd.
  • Het dossier bevat te weinig aanknopingspunten dat de veroordeelde (samen met medeverdachte [naam 3]) daadwerkelijk het in het ontnemingsrapport gehanteerde percentage van 27,5% per deal heeft ontvangen als vergoeding voor zijn werk. De veroordeelde heeft ontkend te hebben verdiend aan het werk. De wijze van administreren van de deals in de kasboeken in vijf kolommen, waarbij de laatste kolom steeds een percentage van circa 27,5% betreft, is onvoldoende om aan te nemen dat dit bedrag (volledig) naar de veroordeelde (en de medeverdachte [naam 3]) ging. Ook valt dit niet zonder meer af te leiden uit de tussen [naam 3] en de veroordeelde gewisselde chatberichten.
Naast de voorgaande kanttekeningen bij de berekening acht de rechtbank van belang dat het bij de veroordeelde aangetroffen vermogen (waaronder de geanalyseerde tussentijdse in- en uitgaven) niet wijst op het hebben verkregen van een aanzienlijk voordeel. De rechtbank stelt vast dat in het dossier geen concrete aanwijzingen zijn aangetroffen die erop wijzen dat er sprake is (geweest) van een (onverklaarbare) aanzienlijke toename van bezit en/of rijkdom. Voor de contante stortingen van in totaal € 33.760 in de periode van april 2016 tot en met februari 2020 op zijn bankrekening heeft de veroordeelde ter zitting geen op voorhand onaannemelijke verklaring afgelegd. Hij verkocht antiek en de opbrengst daarvan stortte hij op zijn bankrekening, wat zijn ex-echtgenote zou kunnen bevestigen. Ook de omstandigheid dat de veroordeelde (inmiddels) een aanzienlijk deel van zijn hypotheek heeft afgelost maakt het voorgaande niet anders, aangezien de veroordeelde zijn woning al geruime tijd in eigendom heeft en onduidelijk is wanneer de aflossingen hebben plaatsgevonden.
Hoewel aannemelijk is dat de veroordeelde enig wederrechtelijk voordeel zal hebben genoten, kan de rechtbank op basis van het ontnemingsrapport niet vaststellen welk bedrag dit is. Hiervoor bevat het ontnemingsrapport teveel aannames en onzekerheden. De rechtbank acht zich op basis van het voorgaande ook niet in staat om een schatting te maken van het mogelijk genoten wederrechtelijk voordeel. Dit betekent dat de rechtbank de vordering van de officier van justitie zal afwijzen.

6.Beslissing

De rechtbank:
Wijst de vordering van de officier van justitie strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 19 oktober 2023 af.

4.Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum

Dit vonnis is gewezen door:
mr. M. Visser, voorzitter,
mr. A. Buiskool en mr. I.M. Hendriks, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier D.H. Geuze,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 december 2023.
Mr. M. Visser is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.