Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.De vordering
€ 170.045,70en dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
2.Het verloop van de procedure
3.Het standpunt van de officier van justitie
4.Het standpunt van haar raadsman
- De periode waarover het wederrechtelijk verkregen voordeel is berekend, betreft 131 weken. Het rapport maakt onderscheid tussen genoten inkomsten in het weekend en doordeweeks. Om het totaal aantal deals in de 131 weekenden te berekenen, wordt gerekend met het gemiddelde aantal deals per weekend over een periode van
- Voor de doordeweekse inkomsten was nog minder informatie uit kasboeken beschikbaar; dit betrof slechts het aantal deals dat op 11 verschillende doordeweekse dagen is gesloten (5 maandagen, 3 dinsdagen en 3 woensdagen). Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze gegevens onvoldoende om te kunnen extrapoleren naar een periode van 131 weken. Voor het berekenen van de doordeweekse waarde per deal baseert het rapport zich overigens niet op de gegenereerde inkomsten in die 11 dagen, maar op de gemiddelde dealwaarde zoals die voor het weekend is berekend. Onduidelijk is echter of kan worden aangenomen dat de gemiddelde omzet per deal op donderdag, vrijdag, zaterdag en zondag even hoog is als (of vergelijkbaar met) een gemiddelde deal op maandag, dinsdag of woensdag.
- Voor het berekenen van de inkoopprijs van de verdovende middelen maakt het ontnemingsrapport gebruik van het rapport Antenne 2018 en wordt op basis daarvan de marge per soort middel berekend. Uit de ingevoegde tabel blijkt echter dat de marge op cocaïne en pure cocaïne een stuk lager ligt (37,50%) dan de marge op speed (70%) en XTC (62,86%). Het ontnemingsrapport combineert deze marges en gaat uit van een gemiddelde marge van bijna 51%. Uit de kasboeken en de verklaring van de verdachte ter zitting valt echter af te leiden dat relatief veel cocaïne en pure cocaïne werd verkocht (waarop een lage marge zit) ten opzichte van bijvoorbeeld XTC (met een hogere marge). Aannemelijk is dan ook dat het bedrag aan inkoop in werkelijkheid hoger zal hebben gelegen.
- Tot slot acht de rechtbank ook met betrekking tot de handel in hennep de berekening onvoldoende onderbouwd. Onduidelijk is gebleven dat in de gehele periode deze hoeveelheden hennep zijn afgenomen en dat hieraan de in het ontnemingsrapport opgenomen winstmarge moet worden gekoppeld.