ECLI:NL:RBNHO:2023:12421

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 december 2023
Publicatiedatum
4 december 2023
Zaaknummer
15.289693.20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Integrale vrijspraak van de handel in hard- en softdrugs en bezit van hard- en softdrugs

Op 5 december 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van de handel in en het bezit van hard- en softdrugs. De tenlastelegging omvatte onder andere het verkopen, verstrekken, vervoeren en voorhanden hebben van cocaïne, amfetamine, MDMA en hennep in de periode van 10 maart 2018 tot en met 6 maart 2020. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een openbare terechtzitting op 21 november 2023, waar de officier van justitie, mr. M. Duin, de verdachte heeft aangeklaagd en een gevangenisstraf van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren heeft geëist, naast een taakstraf van 240 uren.

De verdediging, vertegenwoordigd door mr. S.J. Römer, heeft verzocht om vrijspraak, stellende dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de drugshandel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. Na beoordeling van het dossier en de verklaringen van de betrokken partijen, concludeerde de rechtbank dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de tenlastegelegde feiten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet had bewezen dat hij opzettelijk betrokken was bij de drugshandel en sprak hem vrij van alle tenlastegelegde feiten.

De rechtbank heeft ook beslist dat het in beslag genomen telefoontoestel, dat aan de verdachte was ontnomen, aan hem moet worden teruggegeven. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op de zitting van 5 december 2023.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.289693.20 (P)
Uitspraakdatum: 5 december 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 21 november 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres ( [adres 1] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Duin en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. S.J. Römer, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is samengevat ten laste gelegd dat hij in de periode van 10 maart 2018 tot en met 6 maart 2020 in Noord-Holland in vereniging cocaïne, amfetamine en MDMA heeft verkocht, verstrekt, vervoerd of voorhanden gehad (feit 1). In de periode van 27 december 2016 tot en met 6 december 2019 wordt de verdachte verweten in vereniging hennep te hebben verkocht, verstrekt of vervoerd. De feiten 3 en 4 betreffen het in vereniging aanwezig hebben van MDMA en hennep op 16 juni 2020.
De volledige tenlastelegging luidt dat:
1
hij op of omstreeks 10 maart 2018 tot en met 6 maart 2020 te Abbekerk (gemeente Medemblik) en/of Medemblik (gemeente Medemblik) en/of Hauwert (gemeente Medemblik) en/of Wognum (gemeente Medemblik) en/of Hoorn (gemeente Hoorn) en/of Hoogkarspel (gemeente Drechterland) en/of Andijk (gemeente Medemblik) en/of Wervershoof (gemeente Medemblik), in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA, (telkens) zijnde cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 december 2016 tot en met 6 december 2019 te Abbekerk (gemeente Medemblik) en/of Middenmeer (gemeente Hollands Kroon), in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens) (opzettelijk) heeft vervoerd en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt, hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3.
hij op of omstreeks 16 juni 2020 te Abbekerk, gemeente Medemblik, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 47,14 gram MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij op of omstreeks 16 juni 2020 te Abbekerk, gemeente Medemblik, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 132 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Standpunten van partijen

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde feiten.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en tot het verrichten van een taakstraf voor de duur van 240 uren.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft de rechtbank verzocht de verdachte integraal vrij te
spreken van de ten laste gelegde feiten. Het dossier bevat te weinig aanwijzingen dat de verdachte bij de handel van de medeverdachte [naam 1] was betrokken. Op geen enkele manier is er sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking. Er moet een materiële en intellectuele bijdrage van voldoende gewicht zijn geweest en dat kan bij de verdachte niet worden vastgesteld.

4.VrijspraakNaar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen wat de verdachte onder 1 tot en met 4 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.

Ten aanzien van feit 1 en 2
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
De verdachte is gehuwd met de medeverdachte [naam 1] en woont samen met haar op het adres [adres 2] . Op 16 juni 2020 wordt de verdachte aangehouden in de woning. In de woning treft de politie een hoeveelheid MDMA en 132 gram hennep aan. De telefoon van de verdachte wordt voor nader onderzoek inbeslaggenomen. In de telefoon van de verdachte worden notities/kasboeken aangetroffen die grote overeenkomsten hebben met de kasboeken die zijn aangetroffen bij de aanhoudingen van de medeverdachten [naam 2] en [naam 3] .
In de telefoon worden whatsappberichten aangetroffen tussen de verdachte en de medeverdachte [naam 1] die vermoedelijk duiden op de handel in verdovende middelen. Andere gesprekken tussen de verdachte en andere medeverdachten worden niet op de telefoon aangetroffen. De medeverdachten hebben geen voor verdachte belastende verklaring afgelegd. Bij de rechter-commissaris zijn gebruikers van de verdovende middelen gehoord. Deze gebruikers kennen de verdachte niet en hebben geen contact met hem gehad. De verdachte ontkent enige betrokkenheid bij de drugshandel te hebben gehad en heeft verklaard dat hij die periode aan een depressie leed en niet veel kon.
De rechtbank stelt vast dat het dossier geen bewijs bevat dat de verdachte zelf drugs heeft verkocht of gebracht of koeriers heeft aangestuurd. De vraag is of – gelet op de aangetroffen kasboeken in zijn telefoonnotities en de berichten die hij en zijn vrouw (medeverdachte [naam 1] ) naar elkaar hebben uitgewisseld – sprake is van het medeplegen van handel in harddrugs (feit 1). Daarvoor moet komen vast te staan dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan wel van voldoende gewicht moeten zijn.
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken van een materiële, dan wel intellectuele bijdrage van de verdachte. De enkele omstandigheid dat in zijn telefoon kasboeken waren opgenomen, vindt de rechtbank hiervoor onvoldoende, mede gelet op de verklaring van de verdachte dat de notities van zijn vrouw waren. In de telefoon van de verdachte is verder een aantal berichten aangetroffen dat duidt op enige betrokkenheid van hem, maar deze berichten zijn dusdanig incidenteel (een enkel bericht per jaar) dat niet van een materiële bijdrage van voldoende gewicht kan worden gesproken.
Voor de tenlastegelegde handel in hennep (feit 2) geldt dat de getuige [naam 4] enkel heeft verklaard over de koop van hennep bij de medeverdachte [naam 1] en niet van de verdachte. Ook hiervoor geldt dat de rechtbank een enkel bericht over de (mogelijke) inkoop van hennep in de tenlastegelegde periode van drie jaar onvoldoende acht om te kunnen spreken van een materiele bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht.
Gelet op het voorgaande zal verdachte worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 tenlastegelegde.
Ten aanzien van feit 3 en 4
Vooropgesteld wordt dat uit het voorgaande volgt dat de verdachte wordt vrijgesproken van – kort gezegd – de handel in hard- en softdrugs. Verder volgt uit het onderzoek Baslow dat de vrouw van de verdachte (medeverdachte [naam 1] ) handelde in zowel harddrugs als softdrugs. De vraag die wat betreft de feiten 3 en 4 ten aanzien van de verdachte beantwoord moet worden, is of hij opzettelijk de ten laste gelegde hoeveelheden hard- en softdrugs aanwezig heeft gehad.
Blijkens het proces-verbaal van doorzoeking van 16 juni 2020 zijn de pillen en wikkels aangetroffen in een klein laadje in de keuken, in een toilettas met drugsattributen op de grond in de slaapkamer en onder het bed in een doos aan de zijde waar medeverdachte [naam 1] slaapt. De zak met hennep werd aangetroffen in de keuken in een afvalbak. De medeverdachte [naam 1] heeft tegenover de politie verklaard dat de aangetroffen hennep van haar was en dat zij de pillen MDMA had gekocht voor een vriend. Ook heeft zij verklaard dat zij de zak met (100 gram) hennep (wiet) in de klikobak heeft gegooid, omdat de politie die anders zou vinden.
De verdachte heeft ontkend dat hij weet had van de aangetroffen drugs in huis. Gelet op verklaringen van de medeverdachte [naam 1] , is het enkele feit dat de drugs in de gezamenlijke woning van de verdachte en [naam 1] zijn aangetroffen, onvoldoende om vast te stellen dat (ook) de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de verdovende middelen.
Daarom concludeert de rechtbank dat er onvoldoende bewijs in het dossier aanwezig is voor het oordeel dat de verdachte op 16 juni 2020 wist van de aangetroffen hoeveelheden verdovende middelen, zodat het opzettelijk aanwezig hebben hiervan niet bewezen kan worden verklaard. Daarom zal de rechtbank de verdachte ook vrijspreken van de onder feit 3 en 4 tenlastegelegde.

5. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen

De rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1. STK Telefoontoestel (Omschrijving: G1156218, Samsung)
dient te worden teruggegeven aan de verdachte.

6.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 tot en met 4 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
1 Telefoontoestel (omschrijving: G1156218, Samsung)
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Visser, voorzitter,
mr. A. Buiskool en I.M. Hendriks, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier D.H. Geuze,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 december 2023.
Mr. M. Visser is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.