ECLI:NL:RBNHO:2023:12412

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 december 2023
Publicatiedatum
4 december 2023
Zaaknummer
Haa 23/3167
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van een besluit op een Woo-verzoek met betrekking tot IC-capaciteit in Nederland

In deze zaak heeft eiser op 18 mei 2022 een verzoek ingediend op grond van de Wet open overheid (Woo) om informatie over de opschaling van IC-capaciteit in Nederland. Eiser heeft verweerder, de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op dit verzoek. De rechtbank heeft eerder in twee uitspraken verweerder opgedragen om binnen bepaalde termijnen een besluit te nemen, maar deze termijnen zijn overschreden. Eiser heeft opnieuw beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn is overschreden en dat verweerder nog niet volledig heeft beslist op het Woo-verzoek. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om uiterlijk op 1 februari 2024 een volledig besluit te nemen en heeft een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Tevens moet verweerder het griffierecht van € 184,- en proceskosten van € 837,- aan eiser vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/3167

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: B.N. van Hoek),
en

de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), verweerder

(gemachtigde: mr. A.S. Sanchit-Premchand).

Inleiding

1.1.
Op 18 mei 2022 heeft eiser, [functie] bij [werkgever] , een verzoek op grond van de Wet open overheid (Woo) ingediend om informatie over de discussie tussen het ministerie van VWS en een aantal ziekenhuizen over opschaling van IC-capaciteit in Nederland in de periode van 1 juni 2020 t/m 18 mei 2022. Bij brief van 7 juli 2022 heeft eiser verweerder schriftelijk in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op het Woo-verzoek. Op
10 augustus 2022 heeft eiser beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op het Woo-verzoek.
1.2.
Bij uitspraak van 1 december 2022 [1] heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, aanhef en sub d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen om uiterlijk 1 juni 2023 een volledig besluit te nemen op het Woo-verzoek. Tegen deze uitspraak heeft eiser verzet ingesteld.
1.3.
Bij uitspraak van 2 maart 2023 [2] heeft deze rechtbank het verzet en het beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen om uiterlijk 13 april 2023 een volledig besluit te nemen op het Woo-verzoek.
1.4.
Op 12 mei 2023 heeft eiser wederom beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op het Woo-verzoek.
1.5.
Op 26 mei 2023 heeft verweerder op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
Op 3 juli 2023 heeft verweerder een deelbesluit op het Woo-verzoek genomen. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
1.7.
Verweerder heeft op 12 oktober 2023 met een aanvullend verweerschrift gereageerd op het door eiser ingestelde beroep wegens het niet tijdig beslissen.
1.8.
De rechtbank heeft het beroep op 31 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Op 18 mei 2022 heeft eiser, [functie] bij [werkgever] , een verzoek op grond van de Wet open overheid (Woo) ingediend om informatie over de discussie tussen het ministerie van VWS en een aantal ziekenhuizen over opschaling van IC-capaciteit in Nederland in de periode van 1 juni 2020 t/m 18 mei 2022.
2.2.
Bij brief van 7 juli 2022 heeft eiser verweerder schriftelijk in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op het Woo-verzoek. Op 10 augustus 2022 heeft eiser beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op het Woo-verzoek.
2.3.
Bij uitspraak van 1 december 2022 heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, aanhef en sub d, van de Awb het beroep gegrond verklaard; het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit vernietigd; verweerder opgedragen om uiterlijk op 1 juni 2023 een volledig besluit te nemen op het Woo-verzoek van eiser van 18 mei 2022; bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,00 moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde datum overschrijdt, met een maximum van € 7.500,00; en verweerder opgedragen het betaalde griffierecht van € 184,00 aan eiser te vergoeden. Tegen deze uitspraak heeft eiser verzet ingesteld.
2.4.
Bij uitspraak van 2 maart 2023 heeft deze rechtbank het verzet gegrond verklaard; het beroep gegrond verklaard; het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit vernietigd; verweerder opgedragen om uiterlijk op 13 april 2023 een volledig besluit te nemen op het Woo-verzoek van eiser van 18 mei 2022; bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,00 moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde datum overschrijdt, met een maximum van € 7.500,00; en verweerder opgedragen het betaalde griffierecht van € 184,00 aan eiser te vergoeden.
2.5.
Op 12 mei 2023 heeft eiser wederom beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op het Woo-verzoek. De door de rechtbank vastgestelde beslistermijn is verstreken. Volgens eiser blijft verweerder vasthouden aan de gefaseerde aanpak, volharden in zijn weigerachtige houding een beslissing te nemen en legt verweerder de uitspraken van de rechtbank naast zich neer. Eiser verzoekt daarom om een nadere beslistermijn van twee weken vast te stellen met een verhoogde dwangsom van € 250,00 per dag.
2.6.
Op 26 mei 2023 heeft verweerder op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het Woo-verzoek gegrond is, maar dat er geen sprake is van weigering of onwil om op het Woo-verzoek te beslissen. Er is geen sprake van een gefaseerde aanpak, zoals de rechtbank in de uitspraak van 2 maart 2023, rechtsoverweging 2.5, terecht heeft vastgesteld. Het Woo-verzoek wordt inmiddels op de reguliere manier behandeld. Aan de termijnoverschrijding liggen verschillende redenen ten grondslag. Er zijn inmiddels 960 documenten aangetroffen en verweerder verwacht uiterlijk half juli 2023 een besluit te nemen. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55, derde lid, van de Awb, dat noopt tot het bepalen van een andere termijn dan de in het eerste lid van dat artikel genoemde termijn van twee weken. Verweerder verzoekt bij het bepalen van de termijn en eventueel op te leggen dwangsom rekening te houden met de genoemde omstandigheden, de planning en de zorgvuldigheid die hij dient te betrachten bij het beslissen op het verzoek.
2.7.
Op 3 juli 2023 heeft verweerder een deelbesluit op het Woo-verzoek genomen, welk besluit ziet op het gevraagde e-mail, sms- en whatsapp-verkeer tussen ambtenaren van het ministerie van VWS; andere documenten die betrekking hebben op het Woo-verzoek; en zowel schriftelijke als digitale correspondentie en geluidsbestanden. Met dit besluit maakt verweerder de door eiser gevraagde informatie gedeeltelijk openbaar. Het gaat in totaal om 372 documenten die verweerder (deels) openbaar maakt. Dit betreft voornamelijk interne e-mailwisselingen, externe e-mailwisselingen tussen het ministerie van VWS en derden, processtukken en brieven waarin financiële oplossingen zijn opgenomen voor de bekostiging van de IC-opschaling. Deze documenten zijn opgenomen in een inventarislijst en in deze inventarislijst staat ook welke weigeringsgronden zijn toegepast. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
2.8.
Verweerder heeft op 12 oktober 2023 met een aanvullend verweerschrift gereageerd op het door eiser ingestelde beroep wegens het niet tijdig beslissen. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat vanwege de bijzondere omstandigheden over de ontsluiting en beoordeling van de gevraagde chatberichten sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55, derde lid, van de Awb, dat noopt tot het bepalen van een andere termijn dan genoemd in het eerste lid van dat artikel. Verweerder verwacht uiterlijk 1 april 2024 volledig op het Woo-verzoek van eiser te kunnen beslissen.

Beoordeling door de rechtbank

Het niet tijdig beslissen op het Woo-verzoek
3. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [3] Het beroepschrift kan worden ingediend als het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [4]
4. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn is overschreden. Verweerder heeft een deelbesluit genomen, maar heeft nog niet volledig beslist op het Woo-verzoek van eiser. Eiser heeft na het verstrijken van de beslistermijn verweerder in gebreke gesteld en heeft meer dan twee weken later beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op zijn Woo-verzoek.
5. Het beroep is dus gegrond. Dat betekent dat de rechtbank een termijn moet bepalen waarbinnen verweerder alsnog volledig op het Woo-verzoek van eiser moet beslissen. Als uitgangspunt geldt op basis van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb dat de termijn hiervoor twee weken na het verzenden van deze uitspraak bedraagt. Als de omvang van het Woo-verzoek daartoe aanleiding geeft, kan de bestuursrechter, op basis van artikel 8.4, eerste lid, van de Woo, een andere termijn vaststellen. De bestuursrechter kan op grond van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb ook in andere bijzondere gevallen een andere termijn bepalen.
6. De rechtbank stelt voorop dat de bestuursrechter bij het bepalen van de termijn rekening kan houden met onder andere de omvang en complexiteit van het Woo-verzoek, de maatregelen die zijn genomen om zo snel als mogelijk alsnog een besluit te nemen op het Woo-verzoek, de mogelijkheid om gebruik te maken van softwareprogramma’s, de voortgang in de besluitvorming en de datum waarop het Woo-verzoek is gedaan. De te bepalen termijn moet recht doen aan de reële mogelijkheden die het bestuursorgaan heeft om op het Woo-verzoek te besluiten, maar ook aan het in de Woo neergelegde recht om overheidsinformatie op te vragen en deze binnen een afzienbare termijn te ontvangen. Bij de te stellen beslistermijn moet de rechtbank een op dat moment verantwoorde keuze maken in het dilemma tussen snelheid en zorgvuldigheid. De rechtbank moet een termijn stellen die niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort is. [5]
7. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat een beslistermijn van twee weken feitelijk niet haalbaar is en een verhoogde dwangsom, waar eiser om verzoekt, disproportioneel is. Vanwege de bijzondere omstandigheden over de ontsluiting en beoordeling van de gevraagde chatberichten is sprake van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55, derde lid, van de Awb, dat noopt tot het bepalen van een andere termijn dan genoemd in het eerste lid van dat artikel. De chatberichten konden niet eerder worden betrokken bij de beoordeling van het Woo-verzoek, omdat deze berichten nog niet waren verzameld en gerubriceerd. Het gaat hier om een omvangrijk, technisch complex proces, onder meer vanwege de niet gestructureerde aard van de informatie stroom. Voor de verzameling en ontsluiting van de chatberichten is een proces opgesteld om de borging van de berichten in goede banen te leiden. Alle relevante chatberichten zijn verzameld. Het verzamelen van de chatberichten is een tijdrovend en arbeidsintensief proces gebleken. Het gaat om chatberichten over een langere periode en er zijn veelal veel verschillende personen bij de chatgesprekken betrokken. Van al deze betrokkenen was het noodzakelijk om eerst alle chatberichten te verzamelen, die vervolgens ook ontsloten moesten worden. Het proces om te ontsluiten is zeer complex, omdat allereerst de verzamelde chatberichten moeten worden gerangschikt en gerubriceerd. Momenteel worden de chatberichten verwerkt door de daartoe gescreende medewerkers. Dit betreft een proces dat zeer zorgvuldig doorlopen moet worden en ook de nodige tijd vergt. De verwachting is dat eind 2023/begin 2024 een begin kan worden gemaakt met de beoordeling van de chatberichten. Verweerder verwacht uiterlijk 1 april 2024 volledig op het verzoek van eiser te kunnen beslissen.
8. Eiser heeft ter zitting benadrukt dat hij het niet eens is met de door verweerder voorgestelde termijn. Sinds het Woo-verzoek van anderhalf jaar geleden heeft verweerder telkens niet aan de verwachtingen voldaan. De termijn is volgens de wet vier weken. Verweerder schoffeert zijn burgers door zo structureel en ingrijpend de wettelijke termijnen te overschrijden en ook de termijn die de rechtbank heeft opgelegd. Telkens wijst verweerder op de bijzondere situatie rond corona en een moeilijke arbeidsmarkt, maar wat zijn die verzachtende omstandigheden waard als de minister telkens de hele lange in het vooruitzicht gestelde termijnen ook weer overschrijdt? Eerst zou het besluit in maart 2023 volgen, toen werd het half juli 2023 en plots 1 april 2024. Daar kan weinig waarde aan worden gehecht.
9. Gelet op de overwegingen in de twee uitspraken van de rechtbank van 1 december 2022 en 2 maart 2023 en de door verweerder aangedragen omstandigheden – zoals kort samengevat in rechtsoverweging 7 – is de rechtbank van oordeel dat er nog steeds sprake is van bijzondere omstandigheden die een langere beslistermijn dan de standaardtermijn van twee weken rechtvaardigen. De rechtbank ziet hierin echter geen aanleiding om de beslistermijn zover te stellen als verweerder in de verweerschriften en ter zitting heeft bepleit. Daarbij acht de rechtbank van belang dat verweerder ter zitting heeft aangegeven dat het de verwachting is dat eind 2023/begin 2024 een begin kan worden gemaakt met de beoordeling van de chatberichten. Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding om de termijn waarbinnen verweerder alsnog volledig op het Woo-verzoek moet beslissen, te stellen op uiterlijk 1 februari 2024. Dat is één jaar, zeven maanden en twee weken na de ontvangst van het Woo-verzoek door verweerder. De rechtbank is er niet van overtuigd dat deze termijn feitelijk niet haalbaar is.
10. De rechtbank stelt de dwangsom op € 100,- per dag dat verweerder de hiervoor genoemde datum van 1 februari 2024 overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank ziet in het betoog van eiser geen aanleiding om een hogere dwangsom op te leggen.
Verwijzing beroep tegen deelbesluit
11. In het besluit van 3 juli 2023 heeft verweerder deels beslist op het Woo-verzoek van eiser. Met toepassing van artikel 6:20, derde lid, van de Awb wordt het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 3 juli 2023. Tegen het besluit van 3 juli 2023 stond dus geen bezwaar open. Met toepassing van artikel 6:20, vierde lid, van de Awb zal de rechtbank het beroep tegen het deelbesluit van
3 juli 2023 echter verwijzen naar verweerder om als bezwaar te worden behandeld. De rechtbank kiest hiervoor omdat met het deelbesluit nog niet volledig op het Woo-verzoek van eiser is beslist. De rechtbank merkt daarbij op dat het bezwaar of beroep betreffende een deelbesluit, op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb mede betrekking heeft op opvolgende deelbesluiten betreffende hetzelfde Woo-verzoek. [6]

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het Woo-verzoek is gegrond. De rechtbank vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank draagt verweerder op om uiterlijk op 1 februari 2024 een volledig besluit te nemen op het Woo-verzoek van eiser met inachtneming van deze uitspraak en bekendmaking op de wettelijk voorgeschreven wijze en bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-.
13. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 597,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,-. De gemachtigde heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 837,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen niet tijdig nemen van een besluit op het Woo-verzoek gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • verwijst het beroep voor zover gericht tegen de met betrekking tot het Woo-verzoek genomen deelbesluit naar verweerder ter behandeling als bezwaar;
  • draagt verweerder op om uiterlijk op
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
  • bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 837,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H.A.C. Everaerts, rechter, in aanwezigheid van
drs. A.F. Hermus-Zoetmulder, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
1 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.HAA 22/4079.
2.HAA 22/4079 V.
3.Op grond van artikel 8:1, in samenhang met artikel 6:2, aanhef en onder b, en artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
4.Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
5.Zie de uitspraken van de Afdeling van 20 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2346 (r.o. 10.2 en 10.7) en ECLI:NL:RVS:2021:2348 (r.o. 12.1 en 12.6).
6.Zie de uitspraken van de Afdeling van 20 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2346 (r.o. 10.4) en ECLI:NL:RVS:2021:2348 (r.o. 12.3).