In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 23 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een B.V., en de heffingsambtenaar van Cocensus. De zaak betreft de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar van eiseres tegen de WOZ-waarde van drie onroerende zaken voor het belastingjaar 2022. De heffingsambtenaar had bij beschikking van 25 februari 2022 de WOZ-waarde vastgesteld op respectievelijk € 4.153.000, € 7.410.000 en € 1.216.000. Eiseres heeft bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd door de heffingsambtenaar op 6 januari 2023 niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de bezwaartermijn is aangevangen op 26 februari 2022 en geëindigd op 9 april 2022. Eiseres heeft het bezwaarschrift echter pas op 2 december 2022 ingediend, wat na de termijn was. De rechtbank overweegt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat het bezwaarschrift voor het einde van de bezwaartermijn ter post is bezorgd, noch dat er sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding. Eiseres heeft geen bewijs kunnen leveren voor haar stelling dat het bezwaarschrift tijdig is verzonden.
De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar terecht het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank wijst erop dat eiseres geen feiten of omstandigheden heeft aangedragen die de termijnoverschrijding verschoonbaar zouden maken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam.