ECLI:NL:RBNHO:2023:12166

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 november 2023
Publicatiedatum
29 november 2023
Zaaknummer
15-288354-22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewapende overval op winkel met bedreiging en voorhanden hebben vuurwapen door minderjarige

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 2 november 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een veertienjarige verdachte die samen met een medeverdachte een gewapende overval heeft gepleegd op een winkel in Zaandam. De overval vond plaats op 6 november 2022, waarbij de verdachte en zijn medeverdachte met gezichtsbedekkende kleding en een vuurwapen de winkel binnengingen. De medeverdachte bedreigde het personeel en klanten met het vuurwapen, terwijl de verdachte de buit, bestaande uit meerdere iPhones en een geldbedrag, verzamelde. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van medeplegen van diefstal met bedreiging van geweld en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank legde de verdachte een jeugddetentie op van 100 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een werkstraf van 180 uren, bij niet verrichten te vervangen door 90 dagen jeugddetentie. De rechtbank hield rekening met de leeftijd van de verdachte, zijn blanco strafblad en de psychische problematiek die bij hem was vastgesteld. De rechtbank vond de straf passend gezien de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie & Jeugd
Locatie Alkmaar
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 15-288354-22 (P)
Uitspraakdatum: 2 november 2023
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 19 oktober 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
[officier van justitie] en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S.J. van der Aart, advocaat te Koog aan de Zaan, alsmede [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en [vertegenwoordiger van de GI] namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam, afdeling jeugdreclassering (hierna: jeugdreclassering) naar voren hebben gebracht.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van de vorderingen van de benadeelde partijen: [benadeelde partij 1] (hierna te noemen: [benadeelde partij 1] ), [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] .

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij op of omstreeks 6 november 2022 te Zaandam, gemeente Zaanstad, in een winkel (aan de Gedempte Gracht [nummer] ), tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meerdere iPhone(s) en/of een groot geldbedrag (van ongeveer 1005 euro), in
elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan winkelbedrijf '' [benadeelde partij 1] '', in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3] en/of [benadeelde partij 4] en/of een of meer andere personeelsleden en/of klanten (waaronder meerdere jonge kinderen), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
- voorzien van gezichtsbedekkende kleding en voorzien van een (op een) vuurwapen gelijkend voorwerp die winkel binnen te gaan en/of
- dat (op een) vuurwapen gelijkend voorwerp te richten en/of gericht te houden op die [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3] en/of [benadeelde partij 4] en/of een of meer andere in die winkel aanwezige personeelsleden en/of klanten (waaronder een jong kind/meerdere (jonge) kinderen) en/of
- te roepen ''als je niet snel doet wat er gezegd wordt dan schiet ik een kogel af'' en/of ''als je een verkeerde beweging maakt dan schiet ik je door je kop'' althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
Feit 2:
hij op of omstreeks 6 november 2022 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een gas/alarmvuurwapen, van het merk Walther, model PPQ, kaliber 9mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit één bepleit dat de diefstal wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Verdachte dient volgens de verdediging echter partieel te worden vrijgesproken van het onderdeel ‘onder bedreiging van geweld’. Er is geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van het gebruik van een vuurwapen en de door de medeverdachte geuite bedreigingen. Er is geen sprake van opzet op het medeplegen van de bedreiging met geweld. Verdachte wist niet dat er een vuurwapen werd meegenomen of dat er gedreigd zou worden met geweld en hij hoefde hier ook geen rekening mee te houden.
Ten aanzien van het tweede feit heeft de raadsvrouw bepleit dat verdachte (integraal) moet worden vrijgesproken. Hiertoe is door de raadsvrouw aangevoerd dat er geen enkele link bestaat tussen verdachte en het vuurwapen. Van medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen is dan ook geen sprake.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.2.
Bewijsmotivering feit 1
Medeplegen diefstal met (bedreiging van) geweld
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
Op 6 november 2022 heeft er een gewapende overval plaatsgevonden bij de winkel [benadeelde partij 1] in Zaandam. Verdachte en de medeverdachte verklaren beiden dat zij voorafgaande aan de overval contact zouden hebben gehad met een anoniem persoon die aan hen heeft gevraagd een overval te plegen. Alle benodigdheden en het plan voor het plegen van de overval werden verstrekt door deze persoon. Verdachte en de medeverdachte hebben op 6 november 2022 afgesproken op een plek in Zaandam. De medeverdachte heeft daarvoor een tas gekregen met daarin de benodigde spullen: de regenpakken, de bivakmutsen, de sleutel voor de vluchtscooter en het vuurwapen. De twee verdachten kleden zich gezamenlijk om en vervolgen hun weg gezamenlijk richting [benadeelde partij 1] op de klaargezette scooter. Uit de aangifte, de getuigenverklaringen, de verklaring van de medeverdachte en de verklaring van verdachte blijkt dat de medeverdachte met een getrokken vuurwapen de winkel binnen loopt, gevolgd door verdachte. De medeverdachte houdt de medewerkers onder schot. De medeverdachte roept hierbij bedreigende teksten naar de medewerkers. Verdachte pakt ondertussen de buit, te weten telefoons, en stopt deze in een tas. De medeverdachte doet tot slot nog een greep in de kassa waarna de verdachten gezamenlijk op de klaarstaande scooter vluchten.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
De geloofwaardigheid van de verklaring van verdachte ter zitting
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij niet wist dat de medeverdachte een vuurwapen droeg en dat hij niet wist dat de medeverdachte deze zou gebruiken (om mee te dreigen) tijdens de overval. De rechtbank acht deze verklaring van verdachte niet geloofwaardig.
Verdachte heeft op 9 november 2022 bij de rechter-commissaris het volgende verklaard:
“ U vraagt mij hoe wij aan dat wapen zijn gekomen. Dat heeft [medeverdachte] gekregen. Daar was ik niet bij betrokken. (…) U vraagt mij hoe wij aan die bivakmutsen kwamen. Die kreeg [medeverdachte] , in een tas. Dat wapen zat ook in die tas. (…) De regenpakken zaten ook in die tas. U vraagt mij hoe wij aan de scooter kwamen. Daar heeft [medeverdachte] ook een sleutel van gekregen. Die zat in die tas volgens mij.”
Uit deze verklaring blijkt dat verdachte voorafgaand aan de overval wist dat de medeverdachte in het bezit was van een vuurwapen. Verdachte verklaart pas elf maanden na het plegen van de overval, ter terechtzitting, dat hij niet wist dat de medeverdachte een vuurwapen in zijn bezit had en deze zou gaan gebruiken tijdens de overval. Als verdachte ter terechtzitting gevraagd wordt naar deze nieuwe verklaring geeft hij aan dat hij bij de rechter-commissaris bedoelde dat het wapen waarschijnlijk in de tas heeft gezeten maar dat hij dat niet daadwerkelijk wist. De rechtbank acht die verklaring ongeloofwaardig gelet op het feit dat verdachte vlak na de overval een gedetailleerde verklaring heeft afgelegd waarbij hij op veel punten juist consistent verklaart.
Voorwaardelijk opzet op diefstal met bedreiging van geweld
Op basis van wat hiervoor is overwogen gaat de rechtbank ervan uit dat er bij verdachte en de medeverdachte een vooropgezet plan was om een overval te plegen in de uitvoering waarvan zij beiden een wezenlijk aandeel hadden. De vraag is of er bij verdachte ook (voorwaardelijk) opzet was dat daarbij met geweld gedreigd zou worden.
De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Volgens vaste jurisprudentie is sprake van voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg als de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder de gedraging is verricht. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Ter uitvoering van de overval is verdachte samen met de medeverdachte [benadeelde partij 1] binnen gegaan waarbij de medeverdachte het vuurwapen gericht heeft op klanten en winkelmedewerkers onder het uitroepen van bedreigende teksten terwijl verdachte doende was met het in tassen stoppen van telefoons. Het is volstrekt niet aannemelijk dat slachtoffers van een winkeloverval zich, zonder bedreiging met geweld, goederen of geld afhandig laten maken door twee veertienjarige verdachten. De kans op toepassing van bedreiging met geweld was dan ook aanmerkelijk. Bovendien blijkt niet dat verdachte de medeverdachte heeft geprobeerd tegen te houden of dat hij zich op enig moment heeft gedistantieerd en wist verdachte – zoals hiervoor overwogen – dat de medeverdachte een vuurwapen in zijn bezit had. Verdachte heeft daarmee de aanmerkelijke kans aanvaard dat het vuurwapen gebruikt zou worden en dat er bedreigende bewoordingen zouden worden gebruikt.
De rechtbank is gelet op het vorenstaande van oordeel dat de tenlastegelegde diefstal met bedreiging van geweld wettig en overtuigend bewezen kan worden gelet op de bewijsmiddelen.
3.3.3.
Bewijsmotivering feit 2
Voor een bewezenverklaring van het voorhanden hebben van een wapen in de zin van artikel 26 van de Wet Wapens en Munitie (WWM) is onder meer vereist dat verdachte zich in meer of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van het wapen. In dat kader worden doorgaans de volgende aspecten onderkend: een wapen bij of in de directe omgeving van verdachte, de beschikkingsmacht van verdachte over dat wapen en de bewustheid van verdachte met betrekking tot dat wapen.
Gelet op hetgeen in 3.3.2. is overwogen is de rechtbank van oordeel dat verdachte op enig moment wist dat in voornoemde tas een vuurwapen zat en dat de medeverdachte dus in het bezit was van een vuurwapen. Het vuurwapen was in de directe omgeving van verdachte aanwezig en daar was verdachte zich ook bewust van. Hoewel uit de bewijsmiddelen blijkt dat het de medeverdachte was die de directe beschikkingsmacht had over het vuurwapen tijdens de overval is de rechtbank van oordeel dat – ook in dit verband – sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
De rechtbank is gelet op het vorenstaande van oordeel dat het tenlastegelegde medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen wettig en overtuigend bewezen kan worden gelet op de bewijsmiddelen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1:
hij op 6 november 2022 te Zaandam, gemeente Zaanstad, in een winkel (aan de Gedempte Gracht [nummer] ), tezamen en in vereniging met een ander, meerdere iPhones en een groot geldbedrag , die geheel aan winkelbedrijf '' [benadeelde partij 1] '', toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] en klanten (waaronder meerdere jonge kinderen), gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
- voorzien van gezichtsbedekkende kleding en voorzien van een vuurwapen die winkel binnen te gaan; en
- dat vuurwapen te richten en gericht te houden op die [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] en klanten (waaronder een jong kind); en
- te roepen ''als je niet snel doet wat er gezegd wordt dan schiet ik een kogel af'' en ''als je een verkeerde beweging maakt dan schiet ik je door je kop''.
Feit 2:
hij op 6 november 2022 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met een ander, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een gas/alarmvuurwapen, van het merk Walther, model PPQ, kaliber 9mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Feit 2: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1.
Vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering
De verdediging heeft betoogd dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Wat betreft de aanhouding zijn veel geweld en geweldsmiddelen gebruikt. Er is geroepen, er zijn waarschuwingsschoten gelost en er is zelfs gericht op de benen van verdachte geschoten. Dat is heel heftig voor verdachte geweest. De toegepaste geweldsmiddelen waren disproportioneel en daarmee is de aanhouding onrechtmatig. Met dit vormverzuim dient volgens de raadsvrouw rekening te worden gehouden in de strafmaat.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanhouding van verdachte rechtmatig is geweest. Volgens de officier van justitie is geen sprake van een vormverzuim.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 6 november 2022 na een heftige achtervolging is aangehouden. De politie is afgegaan op een melding van een gewapende overval, heeft op basis van signalementen de achtervolging ingezet en heeft tevergeefs geprobeerd verdachte staande te houden. Verdachten zijn gevlucht op een scooter en hebben deze vlucht niet gestaakt, ook niet na herhaald aanroepen door de politie, herhaald aantikken door een politievoertuig van de scooter, herhaald gebruik van een taser door de politie, herhaalde waarschuwingsschoten door de politie en zelfs niet na twee gerichte schoten op verdachte. Deze schoten zijn afgevuurd toen de verbalisant verdachte op zich af zag komen rennen en meende te zien dat de verdachte iets in zijn hand vasthield. Gelet op deze gang van zaken is de rechtbank van oordeel dat de politie proportioneel heeft gehandeld. De aanhouding wordt daarom rechtmatig geacht. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv. Het verzoek van de verdediging tot strafvermindering wordt verworpen.
6.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 100 dagen waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van het voorarrest. De officier van justitie heeft gevorderd dat aan het voorwaardelijke strafdeel naast de algemene voorwaarde, de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals geadviseerd door de Raad in haar rapport van 13 oktober 2023. Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 180 uren, bij niet verrichten te vervangen door 90 dagen jeugddetentie.
6.3.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit om verdachte te veroordelen tot een deels voorwaardelijke werkstraf onder de algemene en bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad.
6.4.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich samen met de medeverdachte schuldig gemaakt aan een gewapende overval op een elektronicawinkel en het medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen.
Verdachte en de medeverdachte zijn met gezichtsbedekking de elektronicawinkel [benadeelde partij 1] binnengegaan waarbij de medeverdachte direct een vuurwapen toonde. De medeverdachte heeft hierbij een jong meisje en haar vader, die op dat moment voor de toonbank stonden, onder schot gehouden. De medewerkers van de elektronicawinkel werden aangeroepen om de beveiligingsdeur te openen waarna verdachte op zoek ging naar telefoons om deze vervolgens in zijn tas te stoppen. De medeverdachte hield ondertussen de medewerkers met het vuurwapen onder schot. De medeverdachte dreigde hierbij door onder meer te roepen dat wanneer de medewerkers niet zouden doen wat hij zei er zou worden geschoten. Een van de medewerkers werd bevolen verdachte te helpen met het pakken van iPhone doosjes. Tot slot heeft de medeverdachte nog een greep in de kassa gedaan waarna zij gezamenlijk zijn gevlucht.
Verdachte verklaart wisselend over zijn beweegredenen om over te gaan tot de gewapende overval. Direct na zijn aanhouding zegt verdachte dat hij de overval moest plegen van jongens uit Amsterdam, later verklaart verdachte dat hij geld zou krijgen voor het plegen van de overval en ter terechtzitting verklaart verdachte dat hij bang was dat zijn zusje en zijn ouders iets aangedaan zou worden als hij de overval niet zou plegen. Het is de rechtbank onduidelijk gebleven waarom verdachte zich heeft laten overhalen tot het plegen van deze gewapende overval. Zelfs al zou de rechtbank de verklaring van verdachte ter terechtzitting aannemelijk achten, is het naar het oordeel van de rechtbank volstrekt onbegrijpelijk en onacceptabel dat verdachte zich heeft laten overhalen tot het plegen van een gewapende overval op basis van klaarblijkelijk een enkel telefoontje van een anoniem persoon. De gewapende overval is door verdachte en de medeverdachte bovendien op een planmatige manier ten uitvoer gebracht. Verdachte en de medeverdachte hebben bij het plegen van de gewapende overval niet stilgestaan bij de angst en het persoonlijke leed van de slachtoffers en hebben hun persoonlijke en financiële belangen vooropgesteld. Voor de medewerkers van de elektronicawinkel moet dit een zeer ingrijpende ervaring zijn geweest. Dit blijkt ook uit de slachtofferverklaring van een van de medewerkers. Daarnaast moet deze gebeurtenis voor de veertien getuigen (waaronder vier kinderen) die op dat moment aanwezig waren in de winkel een beangstigende ervaring zijn geweest.
Verdachte heeft zich tevens schuldig gemaakt aan het medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen. Het ongecontroleerde bezit van wapens en de daarmee samenhangende kans op gebruik daarvan levert gevaar op voor verdachte zelf, maar ook voor anderen. Een voorbeeld hiervan is de onderhavige diefstal met bedreiging van geweld. Het voorhanden hebben van een wapen brengt daarmee een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van de samenleving met zich mee.
De rechtbank rekent verdachte de feiten, mede gelet op voormelde gevolgen, zwaar aan.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
  • het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, 1 september 2023 , waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten;
  • het over verdachte uitgebrachte Pro-Justitia rapport van 17 maart 2023, van [psycholoog] , psycholoog;
  • het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsadvies, gedateerd 13 oktober 2023, van [raadsonderzoeker] , als raadsonderzoeker verbonden aan de Raad.
Uit het Pro Justitiarapport blijkt dat bij verdachte sprake is van een ongespecificeerde disruptieve, impulsbeheersing- of andere gedragsstoornis. Verdachte moet verstandelijk in staat worden geacht om de wederrechtelijkheid van zijn handelen in te kunnen zien. Hij kan echter als gevolg van de geconstateerde psychische problematiek niet goed in staat worden geacht om zijn wil geheel in vrijheid te bepalen. Geadviseerd wordt om het tenlastegelegde – indien bewezen – verdachte in verminderde mate toe te rekenen. Er zijn nauwelijks risicofactoren met betrekking tot gewelddadig gedrag naar voren gekomen. Bovendien zijn er enkele protectieve factoren. Op basis van dit risicotaxatie instrument wordt vanuit statistisch oogpunt de kans op herhaling van agressief gedrag dan ook als laag ingeschat. Ten aanzien van de geconstateerde psychische problematiek is vanuit forensisch oogpunt begeleiding geïndiceerd. Er lijkt sprake van een beginnende gedragsstoornis die in een begin stadium is onderbroken door zijn contact met justitie. Verdachte is vervolgens begeleiding in de vorm van een IFA coach aangeboden. Verdachte werkt goed mee, maar een valkuil blijft mogelijk zijn sociaal wenselijke houding, met als gevolg dat er mogelijk sprake is van een schijnaanpassing. Voortzetting van dit traject acht onderzoeker aangewezen. Tevens is begeleiding door de jeugdreclassering voor een langere tijd geïndiceerd, vooral om een schijnaanpassing uit te kunnen sluiten. Geadviseerd wordt om voornoemde behandeling, teneinde verdachte optimaal te motiveren, als bijzondere voorwaarde bij een (deels)voorwaardelijk strafdeel op te leggen. De jeugdreclassering zou verdachte kunnen begeleiden en zou tevens toe kunnen zien op het handhaven van de voorwaarden.
Het advies van de Raad houdt – kort en zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in.
De Raad adviseert verdachte te veroordelen tot een deels voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf onder algemene- en bijzondere voorwaarden. Het algemeen recidiverisico (gebaseerd op het politiedossier) wordt als laag ingeschat en het dynamisch risicoprofiel (gebaseerd op de uitkomsten vanuit het onderzoek door de Raad) als heel laag. Tijdens het onderzoek komen meerdere beschermende factoren naar voren. Verdachte zet zich in voor school. Hij laat een stijgende lijn zien in zijn gedrag en zijn cijfers. Hij houdt zich aan de afspraken die hij met de jeugdreclassering en de IFA coach maakt. Hij maakt een weekschema, waar hij zich goed aan houdt. Verdachte is respectvol in contact en laat zich aanspreken. Verdachte heeft een goed beeld van wat wel en niet gewenst is en keurt geweld af. Een risicofactor ziet de Raad in het ontbreken van zicht op omgang met mogelijk minder sociale jongeren. Verdachte heeft ten tijde van de jeugdreclasseringsbegeleiding nooit afspraken met vrienden gemaakt. Waardoor niet in te schatten is hoe het momenteel gaat met verdachte in relatie tot zijn vrienden. Verdachte laat verder een beperkt reflecterend vermogen zien, wat een aandachtspunt is in de begeleiding door zijn IFA coach.
Ter terechtzitting is namens de Raad aanvullend naar voren gebracht dat wordt gezien dat verdachte zich mogelijk sociaal wenselijk opstelt. De Raad acht het van belang dat na de terechtzitting opnieuw een delictbespreking tussen de IFA coach en verdachte zal plaatsvinden. Tevens is namens de Raad ter terechtzitting aanvullend naar voren gebracht dat zij vanuit pedagogisch uitgangspunt niet achter een jeugddetentie staan gelet op het lage recidive risico en de leeftijd van verdachte. Anderzijds is, gelet op de ernst van het feit, een deels voorwaardelijke werkstraf geen passende strafmodaliteit.
Ter terechtzitting is namens de jeugdreclassering naar voren gebracht dat verdachte zich het afgelopen jaar goed aan de schorsende voorwaarden heeft gehouden. De jeugdreclasseerder herkent hetgeen door de Raad naar voren is gebracht met betrekking tot het sociaal wenselijke gedrag van verdachte. Het is voor verdachte lastig om zijn eigen aandeel in een bepaalde situatie in te zien. Daarnaast is er nog onvoldoende zicht op de sociale contacten – en in dat kader de mogelijke beïnvloedbaarheid – van verdachte. Het is in het belang van verdachte dat hij langer wordt begeleid door de jeugdreclassering en zijn IFA coach.
De op te leggen straf
De rechtbank neemt bij het bepalen van de straf de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt. Het oriëntatiepunt voor een overval op een winkel, waarbij sprake is van bedreiging met geweld, bedraagt vier maanden jeugddetentie. Het oriëntatiepunt voor het voorhanden hebben van een vuurwapen bedraagt zes weken jeugddetentie. Als straf verhogende omstandigheden weegt de rechtbank mee dat verdachte samen met een ander was, dat is gedreigd met een vuurwapen en dat hierbij verschillende mensen, waaronder een jong kind, onder schot zijn gehouden. De rechtbank heeft in het voordeel van verdachte mee laten wegen zijn blanco strafblad, dat hij zich bijna een jaar goed aan zijn schorsende voorwaarden heeft gehouden en dat is geadviseerd de ten laste gelegde feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat – conform de eis van de officier van justitie – een jeugddetentie voor de duur van 100 dagen passend en geboden is en zij zal deze aan verdachte opleggen met aftrek van het voorarrest (10 dagen). De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte daarvan, namelijk 90 dagen, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd van twee jaren verbinden, om verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Aan de proeftijd zal de rechtbank naast de algemene voorwaarde, na te noemen bijzondere voorwaarden verbinden. Daarnaast legt de rechtbank een taakstraf op in de vorm van een werkstraf voor de duur van 180 uren, bij niet verrichten te vervangen door 90 dagen jeugddetentie.

7.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

7.1.
Vordering benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 2.067,98 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregelen. De gestelde materiële schade bestaat uit het gestolen geldbedrag (€ 1.005,00), arbeidsloon vanwege de extra werkzaamheden die moesten worden uitgevoerd door de diefstal met bedreiging van geweld (€ 913,68) en schade aan de gestolen goederen (€ 130,00).
7.1.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering ten aanzien van het arbeidsloon en de schade aan de gestolen goederen en dit bedrag te matigen tot de helft van het totaal gevorderde bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van het overige heeft de officier van justitie gevorderd de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
7.1.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is. Het is niet vast komen te staan dat de [gemachtigde] gemachtigd is om namens [benadeelde partij 1] een vordering in te stellen. Hoewel er een machtiging aan de vordering is toegevoegd mist het uittreksel van de Kamer van Koophandel waardoor de machtiging niet geverifieerd kan worden. [benadeelde partij 1] heeft nagelaten dit uittreksel, ook nadat dit is opgevraagd, te verstrekken. De raadsvrouw heeft tevens bepleit dat de vordering een onevenredige belasting van het strafproces oplevert, nu de onderbouwing van de vordering laat is ingediend en deze niet van eenvoudige aard is. De vordering dient ook daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de vordering onvoldoende is onderbouwd en daarom in ieder geval fors gematigd dient te worden.
7.1.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de onderbouwing van de vordering kort voor de zitting is ingediend en dat de onderbouwing van de vordering op veel punten onduidelijk is en vragen oproept.
De rechtbank is verder met de raadsvrouw van oordeel dat niet geverifieerd kan worden of de [gemachtigde] bevoegd is tot het indienen van een vordering. De behandeling van de vordering levert gelet op het vorenstaande een onevenredige belasting van het strafproces op. Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering. De benadeelde partij kan deze desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
7.2.
Vordering benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 2.963,85 ingediend tegen verdachte namens [benadeelde partij 1] wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot niet-ontvankelijkheid van de vordering omdat de benadeelde partij niet gemachtigd is tot het indienen van een vordering namens [benadeelde partij 1] .
7.2.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op dit punt aangesloten bij de officier van justitie.
7.2.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering omdat de benadeelde partij niet gemachtigd is tot het indienen van een vordering namens [benadeelde partij 1] .
7.3.
Vordering benadeelde partij [benadeelde partij 3]
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 2.000,00 ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot toewijzing van de vordering met vermeerdering van de wettelijke rente over dit bedrag en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie is van mening dat de vordering voldoende is onderbouwd. Tot slot heeft de officier van justitie verzocht het toe te wijzen bedrag gelijkelijk te verdelen over de medeverdachten.
7.3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Volgens de verdediging kan niet naar objectieve maatstaven worden vastgesteld dat de benadeelde partij psychisch letsel heeft opgelopen. Om dit vast te stellen kan niet slechts gekeken worden naar de ernst van het feit maar daarvoor is een deskundigen rapport noodzakelijk en dat ontbreekt. Nu geen objectief bewijs is geleverd dient de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard. Subsidiair stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat de vordering in ieder geval fors gematigd dient te worden aangezien niet gebleken is dat het gestelde bedrag passend is.
7.3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Volgens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek komt in de volgende gevallen (samengevat) vergoeding van ander nadeel dan vermogensschade in aanmerking:
  • wanneer het oogmerk bestond zodanig nadeel toe te brengen;
  • bij lichamelijk letsel, aantasting in de eer of goede naam of aantasting in de persoon op andere wijze;
  • bij aantasting van de nagedachtenis van de overledene.
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat van de onder b. bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ in ieder geval sprake is indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de onder b. bedoelde aantasting in de persoon op andere wijze sprake is. In beginsel zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. In voorkomend geval kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen (vgl. ECLI:NL:HR:2019:376). Verdachte en de medeverdachte hebben de winkel waar de benadeelde partij werkzaam was overvallen en hebben daarbij de benadeelde partij ernstig bedreigd waarbij gebruik werd gemaakt van een vuurwapen. De benadeelde partij heeft minuten lang een vuurwapen op zich gericht gekregen. Uit de slachtofferverklaring blijkt dat hij voor zijn leven heeft gevreesd. Door de benadeelde partij is gesteld dat hij als gevolg hiervan angstgevoelens heeft ontwikkeld als hij in een winkel is. Dit blijkt onder meer uit het feit dat de benadeelde partij direct na de overval ontslag heeft genomen. Gelet op de hiervoor omschreven aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan, is de rechtbank dan ook van oordeel dat de gevorderde immateriële schadevergoeding onder het bereik van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt.
De rechtbank begroot de immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 2.000,00. Daarbij heeft zij gelet op beslissingen in soortgelijke zaken.
Totale schade
Nu verdachte het feit samen met de medeverdachte heeft gepleegd ziet de rechtbank in beginsel aanleiding om de hoofdelijkheidsclausule toe te passen. Verdachte heeft echter verklaard dat hij geen enkel contact heeft met de medeverdachte. De rechtbank ziet daarom aanleiding om in afwijking van de hoofdregel de hoofdelijkheidsclausule niet toe te passen. De vordering zal tot € 1000,00 (de helft van het totaalbedrag van € 2.000,00) worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om aan verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van € 1.000,00 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
De rechtbank zal daarbij het aantal dagen gijzeling dat kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt op nihil stellen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36f, 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht;
artikel 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
honderd (100) dagen.
Beveelt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot negentig (90) dagen
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
  • onderwijs volgt (in ieder geval zo lang hij kwalificatieplichtig is);
  • meewerkt aan en zich inzet voor de begeleiding van een IFA coach van Levvel, of voor soortgelijke begeleiding;
  • meewerkt aan aanvullende hulpverlening zolang en indien de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan de Jeugdbescherming Regio Amsterdam, gevestigd te Amsterdam,
een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Stelt verder als voorwaarden dat de veroordeelde is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, Wetboek van Strafrecht de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, te stellen op tien (10) dagen, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk opgelegde deel van de jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
honderdtachtig (180) urentaakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door negentig (90) dagen jeugddetentie.
Benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
Benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
Benadeelde partij [benadeelde partij 3]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
duizend euro(€
1.000,00)bestaande uit immateriële schade en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, aan
[benadeelde partij 3], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[benadeelde partij 3]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
duizend euro(€
1.000,00)vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
0 dagenjeugddetentie, met dien verstande dat toepassing van de vervangende jeugddetentie de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
beslissing over voorlopige hechtenis
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.M. van Weely, voorzitter, tevens kinderrechter
mr. W.C. Oosterbroek, tevens kinderrechter en mr. T. Fuchs, rechter,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.E. Bos,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 november 2023.