ECLI:NL:RBNHO:2023:12147

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 november 2023
Publicatiedatum
29 november 2023
Zaaknummer
C/15/343640 / FA RK 23-4245
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag en benoeming van pleegouders tot voogden in een jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 9 november 2023 uitspraak gedaan over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de ouders over de minderjarige [de minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om het gezag van de ouders te beëindigen en de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers (GI) te benoemen tot voogd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige al sinds 5 februari 2020 onder toezicht staat en bij pleegouders verblijft, waarbij de ouders niet in staat zijn gebleken om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige te dragen. De rechtbank oordeelde dat de ontwikkeling van de minderjarige ernstig wordt bedreigd en dat de ouders niet in staat zijn om binnen een aanvaardbare termijn de benodigde stabiliteit te bieden.

De rechtbank heeft de ouders in hun verzoek tot beëindiging van het gezag toegewezen, waarbij de pleegouders zijn benoemd tot voogden. De rechtbank heeft overwogen dat de pleegouders al jarenlang goed voor de minderjarige zorgen en dat het in het belang van de minderjarige is dat de juridische situatie in overeenstemming wordt gebracht met de feitelijke situatie. De rechtbank heeft benadrukt dat het contact tussen de ouders en de minderjarige van groot belang blijft, ook na de beëindiging van het gezag. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de ouders hebben de mogelijkheid om binnen drie maanden hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
locatie Alkmaar
zaak-/rekestnr.: C/15/343640 / FA RK 23-4245
beschikking van 9 november 2023 betreffende gezagsbeëindiging
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Haarlem, hierna te noemen de Raad,
betreffende
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ,
hierna te noemen [de minderjarige] ,
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder], wonende te [plaats] ,
hierna te noemen de moeder,
advocaat mr. J.J.C. Engels, kantoorhoudende te Heerhugowaard;
[de vader], wonende te [plaats] ,
hierna te noemen de vader,
advocaat mr. M.L. Molenaar, kantoorhoudende te Noord-Scharwoude;
[de pleegouders], wonende te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
hierna te noemen pleegouders;
De gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
gevestigd te Alkmaar, hierna te noemen de GI.

1.Procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de Raad van 25 augustus 2023, ingekomen op 25 augustus 2023;
- het aangepaste verzoekschrift, met bijlagen, van de Raad van 28 augustus 2023, ingekomen op 12 september 2023;
- de toevoeging op 4 oktober 2023 van mr. J.J.C. Engels en mr. M.L. Molenaar als advocaat aan de moeder respectievelijk aan de vader in het kader van de pilot rechtsbescherming in de jeugdbescherming;
- het e-mailbericht van 26 oktober 2023 van de GI, met als bijlage een schriftelijke bereidverklaring om de voogdij over [de minderjarige] te aanvaarden.
1.2
Op 26 oktober 2023 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Hierbij zijn verschenen en gehoord:
  • mr. D.E. Post namens mr. J.J.C. Engels namens de moeder;
  • de vader bijgestaan door mr. M.L. Molenaar;
  • [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad;
  • [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI;
  • de pleegouder, [de pleegouder] .
De advocaat van de vader heeft diens standpunt ter zitting nader onderbouwd aan de hand van pleitnotities.
De moeder en de pleegvader, [de pleegvader] , zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

2.De feiten

2.1
Het ouderlijk gezag over [de minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2
Bij beschikking van de kinderrechter van 5 februari 2020 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst bij beschikking van 1 augustus 2023, tot 5 augustus 2024.
2.3
Bij beschikking van de kinderrechter van 5 februari 2020 is machtiging verleend [de minderjarige] uit huis te plaatsen in een netwerkpleeggezin, te weten bij de pleegouders (haar overgrootouders vaderszijde). Deze machtiging is daarna steeds verlengd, voor het laatst bij beschikking van 1 augustus 2023, tot 5 augustus 2024.
2.4
[de minderjarige] verblijft op grond van voornoemde machtiging bij de pleegouders.

3.Verzoek

3.1
De Raad heeft verzocht het gezag van de moeder en de vader te beëindigen en de GI tot voogd over [de minderjarige] te benoemen, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2
De Raad heeft aan dit verzoek het volgende ten grondslag gelegd. Er is sprake van een ernstig bedreigde ontwikkeling van [de minderjarige] , omdat zij vanuit een onrustige start met strijd tussen haar ouders in een instabiele situatie, opgevoed wordt door haar overgrootoma bij wie zij nog steeds geen zekerheid heeft of zij hier, na alle woonplekwijzigingen, mag blijven. De ouders zijn niet in staat om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] binnen een voor haar aanvaardbare termijn te dragen, doordat deze termijn reeds is verstreken. Nadat een TNH-onderzoek heeft plaatsgevonden, blijken ouders niet de stabiliteit te kunnen bieden die een kwetsbaar en afhankelijk meisje als [de minderjarige] nodig heeft. Ook de meervoudige kamer onderschrijft dat het opvoedperspectief van [de minderjarige] niet meer bij de ouders ligt. Ouders kunnen de verantwoordelijkheid niet nemen en er niet naar handelen. Vader is, ondanks dat dit al duidelijk is, er niet van overtuigd dat [de minderjarige] bij oma blijft wonen. Moeder neemt in het geheel geen verantwoording, zij gaat niet met de Raad in gesprek. De ouders hebben geen goede onderlinge band, behalve als zij samen de strijd aangaan tegen de hulpverlening. [de minderjarige] mag niet de dupe worden van deze verhoudingen, zij heeft zekerheid en stabiliteit nodig, een gezagsbeëindigende maatregel zorgt dat er rust voor iedereen is. [de minderjarige] hoeft niet meer te vragen of zij bij de ouders gaat wonen, ouders kunnen zich richten op een fijne omgang zonder alle verplichtingen, zodat oma zich in alle rust kan richten op de opvoeding. Een ondertoezichtstelling is niet meer de geëigende maatregel; er is geen sprake meer van een thuisplaatsing, terwijl oma zeker baat heeft bij een onafhankelijke professional die de regie neemt. In het belang van [de minderjarige] moet de GI de voogdij krijgen, zodat een onafhankelijke professional kan zorgen dat het belang van [de minderjarige] voorop staat, oma niet verder klem komt te zitten, en een voogd de verantwoordelijkheid voor besluiten op zich kan nemen.
Ter zitting heeft de Raad nog het volgende aangegeven. Het pleit voor de vader dat hij altijd het verlangen zal houden dat hij [de minderjarige] zelf wil opvoeden. Dit zorgt echter wel voor verwarring bij [de minderjarige] omdat het perspectief bij pleegouders ligt. Het contact tussen de ouders en [de minderjarige] gaat goed. De ouders zullen altijd de ouders van [de minderjarige] blijven, ook als zij niet meer het gezag over haar hebben. Hoewel te begrijpen is wat door de vader en pleegmoeder en namens de moeder ter zitting naar voren is gebracht, blijft de Raad erbij dat het het beste is als de GI als neutrale instantie nu met de voogdij zou worden belast. Wellicht dat de voogdij in de toekomst naar de pleegouders zou kunnen gaan, maar dat moet niet op dit moment gebeuren. De kans bestaat immers dat de pleegouders binnen de familieverhoudingen in een situatie terecht komen dat hun belangen niet overeenkomen met de belangen van de ouders en die situatie zou in strijd kunnen komen met het belang van [de minderjarige] .

4.Standpunten van belanghebbenden

4.1
De Raad heeft in het rapport aangegeven dat het niet mogelijk is gebleken om met de moeder in gesprek te gaan.
Namens de moeder is ter zitting het volgende verklaard. Het is niet gelukt om het verzoek met de moeder te bespreken, maar de advocaat van de moeder heeft wel begrepen dat de moeder graag wil dat de voogdij naar de pleegouders gaat.
4.2
De Raad heeft in het rapport als reactie van de vader aangegeven dat de vader heel veel verdriet heeft over het verzoek van de Raad. Als de vader het gezag zou kwijtraken, wil de vader dat het gezag toch in de familiekring blijft.
Ter zitting heeft de vader primair gesteld dat het verzoek van de Raad moet worden afgewezen. In het geval de rechtbank het verzoek van de Raad zou toewijzen, verzoekt de vader subsidiair om pleegmoeder te benoemen tot voogd.
De vader heeft zich nooit verzet tegen het verblijf van [de minderjarige] bij pleegouders en hij accepteert dat ze daar blijft wonen. Het gaat nu goed met de vader, hij heeft een stabiele relatie, woont samen met zijn nieuwe partner en hij heeft een stabiel inkomen. Hij is al jaren clean, maar gebruikt nog 1 joint per dag in verband met zijn ADHD om goed te kunnen slapen. Het contact met [de minderjarige] is de vader dierbaar. Het contact tussen vader en pleegouders is meer dan goed. De vader heeft ook nooit misbruik gemaakt van zijn gezag en hij vindt beëindiging van zijn gezag dan ook niet noodzakelijk voor de duidelijkheid van het opvoedperspectief van [de minderjarige] . Een jaarlijkse verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing hoeft ook geen gedoe mee te brengen omdat de vader daarvoor zijn handtekening wil zetten, zodat een zitting niet nodig zal zijn. De ouders kunnen er ook voor kiezen om [de minderjarige] vrijwillig bij pleegouders te laten wonen. Dan zou een ondertoezichtstelling zelfs niet meer nodig zijn. De Raad heeft onvoldoende onderbouwd waarom een gezagsbeëindiging nodig is. Evenmin heeft de Raad onderbouwd waarom de GI de voogdij zou moeten krijgen in plaats van pleegouders. De pleegouders vragen nu toestemming van de ouders als dat nodig is en dat gaat al jaren goed. Bovendien zijn alle betrokken familieleden het erover eens dat pleegouders de voogdij moeten krijgen en pleegouders hebben in de afgelopen jaren al laten zien de zorg voor [de minderjarige] te kunnen dragen.
4.3
In het rapport van de Raad is vermeld dat pleegmoeder graag het gezag had gewild. Zij wil niet dat er een voogd van buitenaf wordt aangesteld, met het risico dat er regelmatig mutaties kunnen plaatsvinden.
Ter zitting heeft pleegmoeder het volgende meegedeeld. Zij sluit zich volledig aan bij het verhaal van de vader. Pleegouders willen graag de voogdij krijgen. Er staan veel onwaarheden in de stukken, onder meer dat de Raad en de GI bang zijn voor problemen in de familie. Daar is geen enkele sprake van en ook nooit sprake van geweest.
4.4
De GI heeft zich bij brief van 26 oktober 2023 bereid verklaard om de voogdij te aanvaarden. Over de benoeming van de GI als voogd heeft de Raad in het rapport aangegeven dat het belangrijk is dat er iemand is die onafhankelijk de juiste besluiten neemt voor [de minderjarige] . Pleegouders moeten niet, binnen de familieverhoudingen, de verantwoordelijkheid hiervoor hebben. Er is een professional nodig die namens hen nee durft te zeggen tegen de ouders, bijvoorbeeld als het gaat om vakantie of het vieren van een verjaardag. Pleegouders zouden kunnen bezwijken onder de druk van de ouders, zij hebben immers ook een familiepositie in het geheel en weten meer van de situatie van de ouders. Een onafhankelijke professionele partij moet betrokken blijven om de ontwikkeling, de omgang en het belang van [de minderjarige] te blijven volgen. Mochten de pleegouders niet meer voor [de minderjarige] kunnen zorgen is oma [oma] het vangnet, zij gaf ook aan het gezag te willen. Oma [oma] was echter nooit echt betrokken, alleen middels een oma-rol. Als er een gezagsbeëindiging komt is het beter dat de GI onafhankelijk die rol gaat vervullen. Als die rol binnen de familie wordt belegd zal dit tot strijd leiden, oma [oma] lijkt immers minder toegankelijk voor moeder.
Ter zitting heeft de GI het volgende aangegeven. Het belang van [de minderjarige] staat voorop en het is ook duidelijk dat [de minderjarige] bij pleegouders zal blijven wonen. Er moet niet opnieuw getouwtrek plaatsvinden over [de minderjarige] . De GI is geen voorstander van een jaarlijkse verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing omdat dat elke keer een bron van problemen kan zijn of kan worden. Het gaat nu heel goed en er is een fijne dynamiek tussen de betrokkenen. Dat kan echter veranderen en daarom meent de GI dat zij de voogdij moet krijgen.

5.Beoordeling

5.1
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de rechtbank van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, onder a, BW is voldaan. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
5.3
Uit de rapportage van de Raad en de behandeling ter zitting is gebleken dat [de minderjarige] al sinds 5 februari 2020 in het kader van een machtiging tot uithuisplaatsing bij de pleegouders verblijft. Sindsdien gaat het goed met [de minderjarige] en de pleegouders bieden haar wat zij nodig heeft. Gedurende de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing heeft de GI getracht de ouders zo ver te krijgen dat zij hun verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] weer nemen. Tot nu toe is dat echter niet gelukt. In 2022 heeft Parlan een Terug-Naar-Huis-onderzoek uitgevoerd. Daaruit is naar voren gekomen dat het perspectief van [de minderjarige] niet meer ligt bij thuisplaatsing bij (één van de) ouders. De rechtbank heeft dit ook reeds overwogen in de beschikking van 5 november 2022, waarbij de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een netwerkpleeggezin is verlengd tot 5 augustus 2023. De rechtbank is van oordeel dat de ouders het gezag feitelijk nagenoeg nooit hebben uitgeoefend omdat de feitelijke uitvoering van het gezag steeds bij de pleegouders heeft gelegen en dat de ouders dit ook altijd hebben geaccepteerd. Toewijzing van het verzoek betekent dan ook dat de juridische situatie in overeenstemming wordt gebracht met de al ongeveer vier jaar bestaande feitelijke situatie. Het belang van [de minderjarige] is gediend met duidelijkheid hierover. De rechtbank heeft hierbij nog in aanmerking genomen dat de ouders nooit misbruik hebben gemaakt van hun gezag.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan dat de ouders niet meer in staat zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding als bedoeld in artikel 1:247 tweede lid BW te dragen binnen een voor de ontwikkeling van [de minderjarige] aanvaardbare termijn. Het verzoek tot beëindiging van het gezag van de ouders zal dan ook worden toegewezen.
5.4
Nu de beëindiging van het gezag van de ouders ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [de minderjarige] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over [de minderjarige] te benoemen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5.5
Op grond van de stukken en hetgeen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat het verblijf van [de minderjarige] bij de pleegouders al jaren goed verloopt. De rechtbank is van oordeel dat de enkele stelling van de Raad en de GI dat er een mogelijkheid is dat er onenigheid kan ontstaan tussen de ouders en de pleegouders, hetgeen het belang van [de minderjarige] zou kunnen schaden, onvoldoende aanleiding geeft om de GI met de voogdij te belasten. De rechtbank zal de pleegouders belasten met de voogdij over [de minderjarige] , nu de ouders en de pleegouders het daarover eens zijn. Op grond van de verklaring van de pleegmoeder ter zitting dat zij samen met haar echtgenoot bereid is de voogdij te aanvaarden, is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan het voorschrift dat de aan te stellen voogden zich bereid hebben verklaard een benoeming als zodanig te aanvaarden. De door de GI op 26 oktober 2023 ingediende schriftelijke bereidverklaring kan zonder verdere bespreking blijven.
5.6
Tot slot overweegt de rechtbank dat de ouders een belangrijke rol spelen in het leven van [de minderjarige] . Een wijziging in het gezag maakt dit niet anders. De rechtbank acht het van groot belang dat het contact tussen de ouders en [de minderjarige] in stand blijft, zodat [de minderjarige] zich blijvend een goed beeld van haar ouders kan vormen en de ouders een waardevolle rol in het leven van [de minderjarige] kunnen vervullen. Positief hierbij is dat het de ouders met duidelijke afspraken lukt om hun omgangscontacten met [de minderjarige] goed te laten verlopen.

6.Beslissing

De rechtbank:
6.1
beëindigt het ouderlijk gezag van [de moeder] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] , en [de vader] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] , thans gemeente [gemeente] , over de minderjarige [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ;
6.2
benoemt tot voogden over voornoemde minderjarige:
- [de pleegmoeder] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , en
- [de pleegvader] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
beiden wonende te [plaats] , gemeente [gemeente] ;
6.3
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4
wijst het meer of anders verzochte af;
6.5
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een
aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.S. van Leeuwen, kinderrechter, in tegenwoordigheid van A.M. Bergen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 november 2023.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.