ECLI:NL:RBNHO:2023:1204

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 februari 2023
Publicatiedatum
16 februari 2023
Zaaknummer
15/061272-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid in vereniging met bewijsvoering omtrent ontuchtige handelingen en medeplegen

Op 16 februari 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van feitelijke aanranding van de eerbaarheid in vereniging. De zaak vond zijn oorsprong in een incident dat plaatsvond op 23 november 2020 te Hoorn, waar de verdachte samen met anderen een slachtoffer in een bushokje heeft ingesloten en ontuchtige handelingen heeft verricht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Tijdens de zitting op 2 februari 2023 heeft de officier van justitie de bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit geëist, terwijl de verdediging zich refereerde aan het oordeel van de rechtbank.

De rechtbank heeft op basis van de beschikbare bewijsmiddelen geconcludeerd dat de verdachte en zijn medeverdachten zich schuldig hebben gemaakt aan het aanraken van de bovenbenen van het slachtoffer, terwijl zij haar in een bedreigende situatie hebben gedwongen tot het dulden van deze handelingen. De rechtbank heeft de handelingen gekwalificeerd als ontuchtige handelingen, waarbij de omstandigheden en de context van de gedragingen van belang zijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake was van voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten, waardoor het medeplegen bewezen werd verklaard.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van tachtig uren en heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij een schadevergoeding van € 1.500,- is vastgesteld. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de impact op het slachtoffer en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd. De uitspraak benadrukt de maatschappelijke onrust die dergelijke feiten teweegbrengen en de noodzaak om de integriteit van slachtoffers te beschermen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/061272-21 (P)
Uitspraakdatum: 16 februari 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 2 februari 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. van Eck en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. E.M. Diesfeldt, advocaat te Alkmaar, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 november 2020 te Hoorn, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, door geweld of een andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het
- aanraken en/of betasten en/of strelen van de (binnenkant van de) bovenbenen (in de richting van de schaamstreek) van die [slachtoffer] en bestaande dat geweld of een andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkhe(i)d(en) uit:
- het omsingelen en/of insluiten van die [slachtoffer] als groep, terwijl die [slachtoffer] zich in de avond alleen op een stoeltje in een bushokje bevond en/of het blijven staan op zeer dichte afstand en/of hangend over die [slachtoffer] heen ( waardoor die [slachtoffer] niet weg kon komen) en/of
- het maken van opmerkingen waaronder ‘heb je een vriendje’ en/of ‘ik heb honderd euro voor je’ en/of ‘ik heb nog meer geld voor je’ (terwijl die [slachtoffer] briefjes van 50 en 100 euro werden getoond) onder lachend en/of joelend gedrag (waardoor hij, verdachte, en/of zijn medeverdachten overwicht op die [slachtoffer] had/hadden verworven) en/of
- het uitvoeren en continueren van de ontuchtige handelingen, terwijl die [slachtoffer] meermalen, verbaal en non-verbaal heeft aangegeven dit niet te willen en/of hiervan niet gediend te zijn, waardoor aldus voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan waarin zij zich niet kon verzetten/onttrekken tegen/aan die handelingen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Beoordeling van het bewijs
3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.2
Bewijsmotivering
Bewezenverklaarde handelen en context
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank het volgende af. Op 23 november 2020 omstreeks half 9 in de avond zat de aangeefster in een bushokje bij station Hoorn. Op enig moment is een groep jonge mannen om haar heen gaan staan, waarbij ze haar zodanig hebben ingesloten dat zij geen mogelijkheid zag om weg te komen. In het kader van een versierpoging hebben de mannen zich, vergezeld door en onder lachen van de rest van de groep, aan de aangeefster opgedrongen door de herhaaldelijke opmerking dat zij een mooi meisje was en de vraag of zij een vriendje had. Zij is daarbij in ieder geval door twee mannen aangeraakt op haar bovenbenen, ook nadat zij door middel van een duw en ook verbaal duidelijk had gemaakt dat zij met rust gelaten wilde worden.
Ontuchtige handelingen
De rechtbank dient te beoordelen of de door de verdachten verrichte handelingen zijn aan te merken als ontuchtige handelingen.
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat een ontuchtige handeling als bedoeld in artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht een handeling is van seksuele aard die in strijd is met de sociaal-ethische norm. De beoordeling of een handeling als zodanig kan worden gekwalificeerd, is volgens vaste rechtspraak afhankelijk van de aard van de gedraging en de omstandigheden van het geval. Verder zijn van belang de onderlinge verhouding tussen de betrokkenen en de context waarin de handeling zich heeft voltrokken. Ook de wijze van aanraking en het lichaamsdeel dat is aangeraakt spelen hierbij een rol. De intentie van de dader is bij de beoordeling niet doorslaggevend.
Naar het oordeel van de rechtbank is het onder voornoemde omstandigheden door twee van de verdachten aanraken op de bovenbenen aan te merken als een seksueel getinte aanraking die in strijd is met de sociaal-ethische norm. De rechtbank neemt daarbij in het bijzonder in aanmerking dat de verdachten en de aangeefster elkaar niet kenden en dat de handelingen in het kader van een versierpoging hebben plaatsgevonden in de avond in een bushokje, terwijl de aangeefster werd ingesloten door lachende medeverdachten.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
De verdachten [naam 1] en [naam 2] hebben bekend de ontuchtige handelingen, te weten het aanraken en het betasten van de bovenbenen van de aangeefster, te hebben gepleegd. De verdachte [naam 3] heeft verklaard dat hij deze handelingen van [naam 1] en [naam 2] heeft waargenomen, dat hij erbij stond en dat hij aan het lachen was. Hij heeft ook verklaard dat hij tegen de aangeefster heeft gezegd dat zij een mooi meisje was. Door aldus te handelen droeg hij in relevante mate bij aan het numerieke overwicht en de ontstane intimiderende sfeer, waardoor ook hij de aangeefster heeft gedwongen de ontuchtige handelingen te dulden.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 23 november 2020 te Hoorn tezamen en in vereniging met anderen, door feitelijkheden [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het aanraken en betasten van de bovenbenen van die [slachtoffer] en bestaande die feitelijkheden uit:
- het insluiten van die [slachtoffer] als groep, terwijl die [slachtoffer] zich in de avond alleen op een stoeltje in een bushokje bevond en het blijven staan op zeer dichte afstand waardoor die [slachtoffer] niet weg kon komen en
- het maken van opmerkingen waaronder ‘heb je een vriendje’ onder lachend gedrag waardoor hij, verdachte, en zijn medeverdachten overwicht op die [slachtoffer] hadden verworven en
- het uitvoeren en continueren van de ontuchtige handelingen, terwijl die [slachtoffer] meermalen, verbaal en non-verbaal heeft aangegeven dit niet te willen, waardoor aldus voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan waarin zij zich niet kon onttrekken aan die handelingen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft bovendien gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van tachtig uren. De officier van justitie heeft bij het bepalen van haar strafeis rekening gehouden met het tijdsverloop.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft de rechtbank verzocht geen voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en een taakstraf van hooguit veertig uren, vooral gelet op het tijdsverloop in deze zaak.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan groepsaanranding, waarbij het slachtoffer in het donker in een bushokje is ingesloten en onder intimiderende opmerkingen en gelach meermalen op haar bovenbenen is betast. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer, zoals ook blijkt uit de toelichting op de vordering tot schadevergoeding die het slachtoffer heeft ingediend. Voorts brengt dergelijk handelen gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg in de samenleving, nu dit heeft plaatsgevonden in het openbaar. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 19 januari 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
Gelet op het tijdsverloop en het uitblijven van verdere Justitiële Documentatie ziet de rechtbank geen aanleiding een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, zoals geëist door de officier van justitie.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van tachtig uren moet worden opgelegd.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 5.000,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade als gevolg van het ten laste gelegde feit, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen tot een bedrag van € 2.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie heeft gevorderd dat het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij op het standpunt gesteld dat de vordering gematigd moet worden tot een bedrag van maximaal
€ 1.000,-.
Oordeel van de rechtbank
Op grond van artikel 6:106, eerste lid, sub b van het Burgerlijk Wetboek heeft degene die in zijn of haar persoon is aangetast recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. In beginsel moet degene die zich hierop beroept de aantasting in de persoon met concrete gegevens onderbouwen. In bepaalde gevallen kunnen de aard en de ernst van de normschending echter meebrengen dat relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon en daarmee immateriële schade zonder meer kan worden aangenomen. Naar het oordeel van de rechtbank is dat in dit geval aan de orde. De rechtbank acht dan ook aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde.
De rechtbank heeft bij de vaststelling van het toe te kennen bedrag rekening gehouden met wat bewezen is verklaard en de gevolgen die het gepleegde feit voor de benadeelde partij heeft gehad. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank voor de benadeelde partij een immateriële schadevergoeding van € 1.500,- billijk. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, dit in mindering komt op het deel dat de verdachte dient te betalen. Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in haar vordering ontvangen.
De benadeelde partij kan de delen van de vordering, die tot niet-ontvankelijkheid zullen leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 9, 36f, 246, 248 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
80 [tachtig] urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 40 [veertig] dagen hechtenis.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht twee uren taakstraf, subsidiair één dag hechtenis, in mindering worden gebracht.
Benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 1.500, bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 november 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.500, bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal hechtenis kan worden toegepast voor de duur van maximaal 25 dagen en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 november 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan al door of namens een van de medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.A.M. Tel, voorzitter,
mr. G.A.M. van Dijk en mr. P.H.B. Littooy, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. H.S. Singeling,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 februari 2023.