ECLI:NL:RBNHO:2023:1202

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 februari 2023
Publicatiedatum
16 februari 2023
Zaaknummer
15/057366-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid in vereniging wegens onvoldoende bewijs van aandeel verdachte

Op 16 februari 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van feitelijke aanranding van de eerbaarheid in vereniging. De tenlastelegging omvatte het aanraken en betasten van de bovenbenen van een slachtoffer, waarbij de verdachte samen met anderen de situatie bedreigend zou hebben gemaakt. De rechtbank heeft op basis van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 2 februari 2023 vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De officier van justitie vorderde een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak wegens onvoldoende bewijs.

De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en zijn medeverdachten in overweging genomen. De verdachte ontkende enige betrokkenheid bij de ten laste gelegde handelingen en verklaarde dat hij zich op enig moment had afgekeerd van de groep. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om het aandeel van de verdachte in de ten laste gelegde feiten vast te stellen. Hierdoor kon niet wettig en overtuigend worden bewezen wat de verdachte was ten laste gelegd, wat leidde tot zijn vrijspraak.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld over de vordering van de benadeelde partij, die een schadevergoeding van € 5.000 had ingediend. Aangezien de verdachte werd vrijgesproken, werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. De rechtbank gelastte ook de teruggave van in beslag genomen voorwerpen aan het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/057366-21 (P)
Uitspraakdatum: 16 februari 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 2 februari 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboorteplaats en -datum],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. van Eck en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. S.J. van Galen, advocaat te Purmerend, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 november 2020 te Hoorn, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, door geweld of een andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het
- aanraken en/of betasten en/of strelen van de (binnenkant van de) bovenbenen (in de richting van de schaamstreek) van die [slachtoffer] en bestaande dat geweld of een andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkhe(i)d(en) uit:
- het omsingelen en/of insluiten van die [slachtoffer] als groep, terwijl die [slachtoffer] zich in de avond alleen op een stoeltje in een bushokje bevond en/of het blijven staan op zeer dichte afstand en/of hangend over die [slachtoffer] heen ( waardoor die [slachtoffer] niet weg kon komen) en/of
- het maken van opmerkingen waaronder ‘heb je een vriendje’ en/of ‘ik heb honderd euro voor je’ en/of ‘ik heb nog meer geld voor je’ (terwijl die [slachtoffer] briefjes van 50 en 100 euro werden getoond) onder lachend en/of joelend gedrag (waardoor hij, verdachte, en/of zijn medeverdachten overwicht op die [slachtoffer] had/hadden verworven) en/of
- het uitvoeren en continueren van de ontuchtige handelingen, terwijl die [slachtoffer] meermalen, verbaal en non-verbaal heeft aangegeven dit niet te willen en/of hiervan niet gediend te zijn, waardoor aldus voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan waarin zij zich niet kon verzetten/onttrekken tegen/aan die handelingen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Standpunten van partijen
3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft bovendien gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van tachtig uren.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken wegens onvoldoende bewijs.

4.VrijspraakOp basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast.

De aangeefster heeft verklaard bij een bushokje op het station van Hoorn te zijn benaderd door een groep jonge mannen, waarna zij werd ingesloten en meermalen werd aangeraakt op haar bovenbenen. De verdachte heeft verklaard onderdeel te zijn geweest van een groep jonge mannen die op dat moment aanwezig was op het station van Hoorn, maar ontkent enige betrokkenheid bij de ten laste gelegde handelingen. De rechtbank acht het op grond van de verklaringen van de verdachte en twee van zijn medeverdachten aannemelijk dat de verdachte zich op enig moment heeft afgewend van de groep en vervolgens bezig is geweest met zijn telefoon. Uit het dossier blijkt niet op welk moment dit precies was en evenmin hoe lang dit heeft geduurd, waardoor onvoldoende kan worden vastgesteld hoeveel de verdachte van het ten laste gelegde feit heeft meegekregen dan wel wat zijn aandeel hierin is geweest.
Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook niet wettig en overtuigend bewezen wat de verdachte ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.

5.In beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen

De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten een broek en een jas, dienen te worden teruggegeven aan [slachtoffer], aangezien die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.

6.Vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 5.000 ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat, nu niet wettig en overtuigend is bewezen wat aan de verdachte ten laste is gelegd, de benadeelde partij niet in de vordering, die betrekking heeft op dat ten laste gelegde feit, kan worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering.

7.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering.
Gelast de teruggave aan de rechthebbende, [slachtoffer], van de in de beslaglijst genoemde voorwerpen:
  • 1 STK Broek
  • 1 STK Jas
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.A.M. Tel, voorzitter,
mr. G.A.M. van Dijk en mr. P.H.B. Littooy, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. H.S. Singeling,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 februari 2023.