ECLI:NL:RBNHO:2023:11916

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 november 2023
Publicatiedatum
23 november 2023
Zaaknummer
23-357
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor het wijzigen van het gebruik van een bouwwerk van kantoor naar wonen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Holland het beroep van eiser tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dijk en Waard om een omgevingsvergunning te verlenen voor het bewonen van een bouwwerk op het perceel [adres 1] te [plaats 2]. De omgevingsvergunning werd op 9 juni 2022 geweigerd, en het college bleef bij deze weigering na het bestreden besluit van 28 november 2022. De rechtbank heeft het beroep op 17 oktober 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het college in redelijkheid de omgevingsvergunning kon weigeren, omdat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Het perceel is bestemd voor 'Gemengd', maar het gebruik als zelfstandige woning wordt als strijdig aangemerkt. Eiser betwist dat zijn aanvraag in strijd is met het bestemmingsplan, maar de rechtbank concludeert dat het bouwwerk geen bouwvlak heeft en daarom niet als hoofdgebouw kan worden aangemerkt. Het zelfstandig bewonen van een bijgebouw is strijdig met de bestemming.

De rechtbank wijst ook op de beleidsregels van de gemeente Langedijk, die vereisen dat voor het bewonen van bijgebouwen aan specifieke criteria moet worden voldaan. Eiser heeft niet aangetoond dat zijn bouwwerk als karakteristiek of beeldbepalend kan worden aangemerkt. De rechtbank concludeert dat de weigering van de omgevingsvergunning in stand blijft, en het beroep van eiser ongegrond is verklaard. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/357

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 november 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats 1] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dijk en Waard, verweerder
(gemachtigde: mr. D.W.V. Zijlstra).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering om aan hem een omgevingsvergunning te verlenen voor het bewonen van een bouwwerk op het perceel [adres 1] te [plaats 2] .
1.2
Verweerder heeft de omgevingsvergunning op 9 juni 2022 geweigerd. Met het bestreden besluit van 28 november 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de weigering gebleven.
1.3
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 17 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser samen met [naam] en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2.1
De rechtbank beoordeelt of verweerder de omgevingsvergunning in redelijkheid mocht weigeren. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.2
Naar het oordeel van de rechtbank mocht verweerder in redelijkheid een omgevingsvergunning weigeren. Verweerder heeft het bouwplan terecht in strijd met het bestemmingsplan geacht en mocht zijn medewerking aan het afwijken van het bestemmingsplan weigeren
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten en omstandigheden
4.1
Op het perceel [adres 1] te [plaats 2] (het perceel) staat een vrijstaand bouwwerk. Dit bouwwerk hoorde oorspronkelijk bij de daarachter gelegen woning aan de [adres 2] . In de huidige situatie staan de woning aan de [adres 2] en het vrijstaande bouwwerk aan de [adres 1] op afzonderlijke kadastrale percelen. Het vrijstaande bouwwerk aan de [adres 1] heeft een eigen ontsluiting op de [straat] .
4.2
In het bestemmingsplan ‘Oudkarspel en Koedijk’ (het bestemmingsplan) is het perceel bestemd voor ‘Gemengd’, met de dubbelbestemmingen ‘Waarde-Archeologie 2’ en ‘Waterstaat-Waterkering’. Op grond hiervan mag het perceel worden gebruikt voor diverse functies, waaronder maatschappelijke voorzieningen, dienstverlening, detailhandel en wonen, al dan niet in combinatie met aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven. Het gebruik als zelfstandige woning wordt op grond van de specifieke gebruiksregels opgenomen in artikel 10.3 van de planvoorschriften als een strijdig gebruik aangemerkt.
4.3
Het perceel is nu in gebruik als kantoor. Eiser heeft op 1 december 2021 een omgevingsvergunning aangevraagd om het bouwwerk op het perceel in gebruik te mogen nemen als zelfstandige woning.
4.4
Omdat verweerder de aanvraag in strijd acht met het bestemmingsplan, heeft hij beoordeeld of de omgevingsvergunning kan worden verleend op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, gelezen in samenhang met artikel 4, negende lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor).
4.5
Bij het primaire besluit van 9 juni 2022 heeft verweerder geweigerd een omgevingsvergunning te verlenen. Met het bestreden besluit is verweerder daarbij gebleven, onder aanvulling van de motivering van de weigering. Verweerder heeft nader toegelicht waarom het zelfstandig bewonen van het perceel in is strijd met het bestemmingsplan.
Daarnaast heeft verweerder nader toegelicht dat niet wordt voldaan aan alle criteria uit de Beleidsregels planologische afwijkingen gemeente Langedijk (de beleidsregels), die verweerder bij het beoordelen van aanvragen die in strijd zijn met het bestemmingsplan hanteert. Verweerder wenst, anders dan in de gevallen die in de beleidsregels worden genoemd, niet mee te werken aan wonen in tweede lijn, omdat dit kan leiden tot extra vergunningvrije bouwmogelijkheden en verrommeling van het achtererfgebied en dit acht verweerder in strijd met de goede ruimtelijke ordening. Tot slot is verweerder niet gebleken van vergelijkbare gevallen waarin wel een omgevingsvergunning is verleend.
Is er sprake van strijd met het bestemmingsplan?
5.1
Eiser betwist dat zijn aanvraag om het perceel te gebruiken voor zelfstandige bewoning in strijd is met het bestemmingsplan. Volgens eiser is er in het bestemmingsplan geen bepaling die ertoe strekt dat alleen binnen een bouwvlak mag worden gewoond. Ook is nergens in het bestemmingsplan opgenomen dat een hoofdgebouw een bouwvlak moet hebben. In dit verband verwijst eiser naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 15 november 2017 [1] . Daarnaast beschouwt verweerder ten onrechte het perceel samen met [adres 2] als één bouwperceel. Volgens vaste jurisprudentie [2] van de Afdeling is volgens eiser de actuele situatie bepalend en tevens of sprake is van bij elkaar behorende bebouwing. Volgens eiser is er geen enkele binding of ruimtelijke samenhang tussen de woning aan de [adres 2] en het perceel. Tot slot stelt eiser dat het perceel in het voorgaande bestemmingsplan wel een bouwvlak had, maar dat dat bouwvlak met de invoering van het huidige bestemmingsplan is verdwenen.
5.2
Onder verwijzing naar een eerdere – inmiddels onherroepelijke – uitspraak van deze rechtbank van 12 november 2021 stelt verweerder dat het perceel geen bouwvlak heeft en dat het bouwwerk op het perceel daarom niet als hoofdgebouw kan worden aangemerkt. Eisers verwijzing naar de Afdelingsuitspraak van 15 november 2017 slaagt niet, omdat anders dan in die zaak in het hier van toepassing zijnde bestemmingsplan is bepaald dat een bouwperceel maar één woning mag hebben. In dit geval is dat van oorsprong het pand aan de [adres 2] .
In het verweerschrift heeft verweerder in reactie op de beroepsgronden nog gesteld dat uit artikel 1.25 van de planvoorschriften van het bestemmingsplan volgt dat sprake is van een bouwperceel als er op het perceel zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. Omdat het perceel geen eigen bouwvlak heeft, is hier geen zelfstandige bebouwing mogelijk. Een hoofdgebouw mag uitsluitend in een bouwvlak worden opgericht, zoals is voorgeschreven in artikel 10.2 van de planvoorschriften. Daarin staat ook dat per bouwperceel niet meer dan één (bedrijfs-)woning mag worden opgericht. Uit artikel 1.21 van de planvoorschriften volgt daarnaast dat bijbehorende bouwwerken geen zelfstandige bij elkaar behorende bebouwing betreffen, maar behoren bij een hoofdgebouw. Dat is in dit geval het aan de [adres 2] gelegen hoofdgebouw.
5.3
In een eerdere (niet gepubliceerde) uitspraak van deze rechtbank van 12 november 2021 [3] in het kader van handhaving ter voorkoming van bewoning van het bouwwerk op dit perceel, heeft de rechtbank het volgende overwogen:
“3.4. Het perceel [adres 1] te [plaats 2] maakt onderdeel uit van het vigerende bestemmingsplan “Oudkarspel en Koedijk”. Ter plaatse geldt de bestemming “Gemengd”. In gevolge artikel 10.2, onder a, punt 1 en punt 2, van het bestemmingsplan dienen hoofdgebouwen binnen een bouwvlak te worden gebouwd en het aantal woningen mag niet meer dan één per bouwperceel te bedragen. Ingevolge artikel 10.3 van het bestemmingsplan wordt tot een gebruik strijdig met de bestemming ‘Gemengd” in ieder geval gerekend het gebruiken van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning.
3.5.
Uit de verbeelding horende bij het bestemmingsplan blijkt dat het perceel [adres 1] niet is voorzien van een bouwvlak, reeds daarom kan het pand op dit perceel niet worden aangemerkt als hoofdgebouw en dient het pand aangemerkt te worden als een bijgebouw. De kadastrale splitsing van de percelen doet hier niet aan af, omdat het volgens het bestemmingsplan nog steeds één perceel is. Dat eiser stelt dat het pand oorspronkelijk wel op een bouwvlak stond, neemt niet weg dat het bouwperceel nog steeds maar één woning mag hebben en dat is van oorsprong het pand aan de [adres 2] . Dat het pand aan de [adres 1] gebruikt is als woning maakt niet dat dit pand ook bestemd is als hoofdgebouw in het bestemmingsplan. Dit betekent dat het zonder omgevingsvergunning realiseren en bewonen van twee appartementen in het pand op het perceel [adres 1] in strijd is met het bestemmingplan.
3.6.
Gelet op het voorgaande is sprake van een overtreding en is verweerder gehouden daartegen handhavend op te treden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder gebruik kon maken van zijn bevoegdheid om een preventieve last onder dwangsom op te leggen.”
5.4
Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld. Dit betekent dat het hiervoor weergegeven oordeel in rechte is komen vast te staan. Hetgeen eiser in deze procedure heeft aangevoerd, geeft de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. Vast staat dat het bouwwerk geen bouwvlak heeft en dat daarom geen sprake kan zijn van een hoofdgebouw. Het bouwwerk moet daarom worden aangemerkt als bijgebouw. Het zelfstandig bewonen van een bijgebouw wordt op grond van de specifieke gebruiksregels behorende bij de bestemming ‘Gemengd’ aangemerkt als strijdig gebruik. Verweerder heeft dan ook terecht geconcludeerd dat de aanvraag in strijd is met het bestemmingsplan. De beroepsgrond slaagt niet.
De beleidsregels
6.1
Verweerder heeft eisers aanvraag getoetst aan de beleidsregels. Dit beleid wordt toegepast op aanvragen die in strijd zijn met het bestemmingsplan, maar waarin een omgevingsvergunning kan worden verleend op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de Wabo (de rechtbank: op grond van het Bor). In artikel 9 van de beleidsregels wordt ingegaan op de toepassing van artikel 4, negende lid, van bijlage II bij het Bor. Onder de eerste categorie, ‘1. Wonen in tweede lijn’, waaronder het bewonen van een bijgebouw valt, staan vijf cumulatieve criteria opgesomd op grond waarvan verweerder bij omgevingsvergunning kan afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van het bewonen van karakteristieke en beeldbepalende bijgebouwen. Eén van de criteria is, dat het moet gaan om een karakteristiek of beeldbepalend bijgebouw.
6.2
Eiser voert aan dat verweerder niet duidelijk heeft kunnen maken wat de definitie is van een karakteristiek gebouw. Verweerder heeft bij het bestreden besluit een erfgoedlijst gevoegd, maar op die lijst staat geen enkel adres in Oudkarspel, terwijl uit de toelichting op het bestemmingsplan blijkt dat diverse panden in de gemeente als karakteristiek worden aangemerkt. Daarnaast wordt aan de [straat] in verschillende (voormalige) bijgebouwen gewoond, maar geen van die panden staat op de erfgoedlijst of in de lijst van karakteristieke panden bij het bestemmingsplan. In de beleidsregels wordt bovendien op de eerste pagina vermeld dat op 1 november 2014 het Bor is gewijzigd om het ombouwen van leegstaande kantoren tot woningen eenvoudiger te maken, zodat ook om die reden een functiewijziging mogelijk moet zijn, aldus eiser. Tot slot stelt eiser dat verweerder niet hoeft te vrezen voor een toename van vergunningvrije bebouwing in het achtererfgebied als hij de gevraagde omgevingsvergunning verleend, omdat er geen achtererfgebied is.
6.3
Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam onderbouwd wanneer sprake is van een ‘karakteristiek of beeldbepalend bijgebouw’. Dit is volgens verweerder enerzijds af te leiden uit het bestemmingsplan, waarin aan sommige gebouwen de specifieke aanduiding ‘Waarde - karakteristieke en beeldbepalende panden’ is toegekend en anderzijds is hier sprake van als een pand is opgenomen in het erfgoedregister van verweerder. Vast staat dat het bouwwerk van eiser niet is opgenomen in het erfgoedregister en in het bestemmingsplan ook niet de specifieke aanduiding als karakteristiek en beeldbepalend pand heeft. Eiser heeft niet onderbouwd dat het bijgebouw op zijn perceel ondanks dat toch als karakteristiek of beeldbepalend bijgebouw aangemerkt zou moeten worden. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat niet aan alle criteria uit de beleidsregels wordt voldaan. De beroepsgrond slaagt niet.
Mocht verweerder aan de beleidsregels vasthouden?
7.1
Eiser voert aan dat het bestreden besluit erg nadelig voor hem uitpakt en ook voor de omgeving. Wonen in het pand zou een welkome aanvulling zijn op het woningbestand van de gemeente, zeker nu verweerder volgens de structuurvisie graag uitbreiding wil van het woningaanbod in het karakteristieke lint. Voor de omgeving zou bewoning van het pand alleen maar in het voordeel werken, omdat het pand dan –anders dan nu– continu in gebruik is en dit zou de levendigheid van het gebied ten goede komen. Voor eiser persoonlijk zou bewoning een waardevermeerderend effect van het pand opleveren en zou hij er verhuurinkomsten mee kunnen genereren.
7.2
De rechtbank vat eisers beroepsgrond op als een beroep op artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond hiervan handelt een bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
7.3
De door eiser aangevoerde gevolgen van het niet meewerken van verweerder aan een omgevingsvergunning wegens strijd met de beleidsregels acht de rechtbank onvoldoende uitzonderlijk en ingrijpend om te kunnen spreken van onevenredige gevolgen. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verweerder aan zijn beleidsregels mocht vasthouden. De beroepsgrond slaagt niet.
Gelijkheidsbeginsel
8.1
Eiser voert aan dat de uitvoering van het beleid van verweerder verre van eenduidig is. Hij betwist verweerders stelling dat voor de door hem in bezwaar genoemde adressen geen omgevingsvergunning is verleend. In het bijzonder noemt eiser de adressen [adres 3] , waarvoor in 1971 een omgevingsvergunning is verleend voor het verbouwen van een opslagruimte tot woning, [adres 4] , ten aanzien waarvan in de Basisregistratie Adressen en Gebouwen een woonfunctie is opgenomen, en [adres 5] , ten aanzien waarvan verweerder heeft meegewerkt aan legalisatie van een bovenwoning in een voormalige schuur. Eiser acht het in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel dat verweerder dit niet heeft onderzocht voorafgaand aan het nemen van het besluit en meent dat vanwege strijd met het gelijkheidsbeginsel ook aan hem een omgevingsvergunning moet worden verleend. Ter zitting heeft eiser nog drie adressen aan de [straat] genoemd waar sprake is van het verbouwen van een bijgebouw tot zelfstandige woonruimte en die wel vergund zijn.
8.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat een beroep op het gelijkheidsbeginsel alleen kan slagen als sprake is van feitelijk en formeel gelijke gevallen. Er moet dus sprake zijn van gevallen waarin hetzelfde bestemmingsplan/beleid van toepassing is en waarin verweerder, anders dan in eisers geval, wel een omgevingsvergunning heeft verleend.
In reactie op de door eiser aangehaalde adressen stelt verweerder dat het klopt dat in 1971 een vergunning is verleend voor het adres [adres 3] . Daarom heeft dit perceel, anders dan eisers perceel, een bouwvlak gekregen in het huidige bestemmingsplan. [adres 4] heeft in het huidige bestemmingsplan ook een eigen bouwvlak, dus ook die situatie is niet gelijk aan die van eiser. Ten aanzien van [adres 7] heeft verweerder aangegeven dat in 2016 is besloten om de al vele jaren bestaande illegale bovenwoning te legaliseren, waarna dit perceel in het huidige bestemmingsplan een bouwvlak heeft gekregen. Er was ook sprake van het creëren van een illegale woonruimte tussen de bebouwing aan de [adres 6] en [adres 7] , maar hiertegen is wel handhavend opgetreden. Dit was ook onderwerp van een beroep tegen de vaststelling van het huidige bestemmingsplan, maar dat beroep heeft de Afdeling ongegrond verklaard. [adres 8] is een opslagruimte, waar volgens verweerder niet wordt gewoond. Indien dat wel het geval is, dan zal verweerder daar handhavend tegen optreden. In reactie op de drie adressen waarvan eiser ter zitting stukken heeft overgelegd, stelt verweerder dat uit de data van de vergunningverlening al blijkt dat het gaat om situaties die ruim voor de vaststelling van het huidige bestemmingsplan zijn vergund en dat alleen al daarom geen sprake is van vergelijkbare gevallen.
8.3
De beroepsgrond slaagt niet. Eiser heeft de rechtbank er niet van overtuigd dat sprake is van gelijke gevallen die door verweerder anders zijn behandeld. De aangedragen gevallen waarin wel een omgevingsvergunning is verleend voor het zelfstandig bewonen van een bijgebouw zijn ofwel tot stand gekomen onder een ouder planologisch regime of houden verband met het wel aanwezig zijn van een bouwvlak.
Parkeren
9. Omdat uit het voorgaande volgt dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan en verweerder in redelijkheid mocht weigeren mee te werken aan verlening van een omgevingsvergunning in strijd met het bestemmingsplan, behoeft de beroepsgrond die betrekking heeft op het niet voldoen aan de parkeereis geen bespreking meer.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de weigering van verweerder om aan eiser een omgevingsvergunning te verlenen in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van R.I. ten Cate, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 november 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:84
Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Bestemmingsplan [plaats 2] en Koedijk
Artikel 1 Begrippen
(…)
1.25
bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
(…)
1.27
bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan;
(…)
1.43
hoofdgebouw
een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
(…)
1.76
wonen in de tweede lijn
het gebruiken of laten gebruiken van bijgebouwen als woning bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
(…)
Artikel 10 Gemengd
10.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. maatschappelijke voorzieningen;
b. dienstverlening;
c. detailhandel, waaronder:
1. minisupermarkten;
2. bestaande supermarkten, niet zijnde minisupermarkten;
waarbij ondergeschikte horeca in de vorm van een coffeecorner is toegestaan, met dien verstande dat niet meer dan 15% van het totale ver-koopvloeroppervlak per detailhandelsbedrijf mag worden gebruikt ten behoeve van een coffeecorner;
d. bedrijven als genoemd in de bij deze regels behorende als Bijlage 1 opgenomen 'Staat van Bedrijven' in de categorieën 1 en 2;
e. wonen, al dan niet in combinatie met aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven;
horecabedrijven in de categorie 4 als genoemd in de bij deze regels behorende als Bijlage 2 opgenomen 'Staat van Horecatypen';
f. groenvoorzieningen;
g. openbare nutsvoorzieningen;
h. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
i. water en oeverstroken,
en tevens voor de volgende functieaanduidingen:
k. een kleinschalig ambachtelijk bedrijf in combinatie met opslag, uitsluitend op de gronden ter plaatse van "specifieke vorm van gemengd - kleinschalig ambachtelijk bedrijf" en "opslag";
l. ondergronds parkeren ten behoeve van 2 parkeervoorzieningen, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van gemengd - kleinschalig ambachtelijk bedrijf" en "opslag";
m. bijgebouwen, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "bijgebouwen".
(…)
10.2
Bouwregels
a. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
1. hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
2. het aantal (bedrijfs)woningen mag niet meer dan 1 per bouwperceel bedragen, dan wel het aangegeven aantal ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden";
3. de goot- en bouwhoogte van binnen een bouwvlak gelegen gebouwen mag niet meer bedragen respectievelijk 3,5 m en 8,5 m, dan wel dan de aangegeven goot- en bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding "maximum goothoogte (m) en maximum bouwhoogte (m)".
(…)
10.3
Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  • het gebruiken van gronden en bouwwerken voor recreatieve bewoning;
  • het gebruiken van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
het gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven, anders dan die zijn genoemd in categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende Bijlage 1 'Staat van Bedrijven';
het gebruiken van gronden en bouwwerken van detailhandel in ABC- goederen;
het gebruik van gronden en bouwwerken voor supermarkten, niet zijn minisupermarkten, met uitzondering van bestaande supermarkten.
Beleidsregels planologische afwijkingen gemeente Langedijk
Artikel 9
1. Wonen in tweede lijn
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken voor het gebruiken van karakteristieke en beeldbepalende bijgebouwen ten behoeve van het wonen in de tweede lijn, met dien verstande dat:
a. Het gebruik van een bijgebouw voor zelfstandige bewoning is toegestaan in Het Lint als bedoeld in de bij deze regels behorende bijlage “Gebiedskaart Het Lint”;
b. Wonen in de tweede lijn uitsluitend is toegestaan in karakteristieke en beeldbepalende bijgebouwen;
c. Wonen in de tweede lijn niet mag leiden tot meer dan 1 hoofdgebouw per bouwperceel;
d. De bouwregels van de betreffende bestemming “Wonen” van overeenkomstig van toepassing zijn;
e. Geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk mag ontstaan;
f. Het parkeren ten behoeve van het wonen in de tweede lijn gerealiseerd dient te worden op eigen terrein.

Voetnoten

2.Zie de uitspraak van 21 december 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BU8913.
3.Zaaknummer HAA 20/4706.