ECLI:NL:RBNHO:2023:11880

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 november 2023
Publicatiedatum
23 november 2023
Zaaknummer
C/15/339128 / HA ZA 23-245
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over plaatsing van een schutting en gebruik van lichtopeningen in dakkapellen

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 22 november 2023, gaat het om een burengeschil tussen twee partijen die naast elkaar wonen. De eisers, [eiser 1] c.s., hebben een vordering ingesteld tegen de gedaagden, [gedaagde 2] c.s., met betrekking tot de plaatsing van een schutting aan de voorzijde van hun percelen en de aanwezigheid van lichtopeningen in dakkapellen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen erfdienstbaarheid bestaat die de plaatsing van de schutting zou kunnen verhinderen. Wel was er sprake van een gebruiksovereenkomst, maar deze is rechtsgeldig opgezegd door de eisers in april 2023. De rechtbank oordeelt dat de eisers het recht hebben om een scheidsmuur te plaatsen langs de kadastrale erfgrens. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de lichtopeningen in de dakkapel van de eisers ondoorzichtig gemaakt moeten worden, terwijl de lichtopeningen in de dakkapel van de gedaagden niet onrechtmatig zijn, omdat deze zich op meer dan twee meter van de erfgrens bevinden. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de uitmonding van het rookkanaal van de eisers geen hinder oplevert voor de gedaagden. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/339128 / HA ZA 23-245
Vonnis van 22 november 2023
in de zaak van

1.[eiser 1],

2.
[eiser 2],
beiden wonende te [plaats],
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. S.R. Kieffer te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde 1],

2.
[gedaagde 2],
beiden wonende te [plaats],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. I. Langeveld te Haarlem.
Partijen zullen hierna [eiser 1] c.s. en [gedaagde 2] c.s. genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 6 september 2023
  • het proces-verbaal van plaatsopneming van 17 oktober 2023,
  • de mondelinge behandeling van 17 oktober 2023, waarvan de griffier aantekeningen heeft bijgehouden,
  • de spreekaantekeningen van mr. Kieffer namens [eiser 1] c.s.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

2.1.
Partijen zijn buren. Zij discussiëren over de vraag of aan de voorzijde van de percelen een schutting op/langs de erfgrens mag worden geplaatst, of dat het bestaan van een erfdienstbaarheid of een gebruiksovereenkomst hieraan in de weg staat. Verder ligt de vraag voor of de aanwezigheid van lichtopeningen in de dakkapellen van beide buren en de lichtopeningen in een dakterras aan de woning van [gedaagde 2] c.s. onrechtmatig zijn. Ook staat de uitmonding van een afvoer van een rookkanaal aan de woning van [eiser 1] c.s. ter discussie.
2.2.
De rechtbank oordeelt dat van een erfdienstbaarheid geen sprake is. Wel was sprake van een gebruiksovereenkomst, maar deze is in april 2023 rechtsgeldig opgezegd. Dit heeft tot gevolg dat door [eiser 1] c.s. langs de kadastrale erfgrens een scheidsmuur geplaatst mag worden. Wat betreft de lichtopeningen in de dakkapel van [eiser 1] c.s. geldt dat deze ondoorzichtig gemaakt moeten worden en zodanig dienen te worden vastgezet dat deze ramen alleen in (beperkte) kiepstand kunnen. Omdat de vordering over de lichtopeningen in de dakkapel van [gedaagde 2] c.s. is ingetrokken, hoeft hierop niet te worden beslist. Voor het dakterras geldt dat van onrechtmatigheid geen sprake is, maar dat [gedaagde 2] c.s. hebben toegezegd een hoge afscheiding te zullen plaatsen in het kader van privacy. De afvoer van het rookkanaal levert geen hinder op, zodat deze niet verwijderd hoeft te worden.

3.Feiten

3.1.
[eiser 1] c.s. zijn sinds 2001 eigenaar van het perceel met woning gelegen aan de [adres 1] in [plaats].
3.2.
In 2010 heeft het Kadaster in opdracht van [eiser 1] c.s. een grensreconstructie uitgevoerd. Het Kadaster heeft in haar relaas van bevindingen de kadastrale grenzen aangewezen van de percelen gelegen aan de [adres 2] en [adres 1] in [plaats].
3.3.
[gedaagde 2] c.s. wonen sinds 2013 in de naastgelegen woning aan de [adres 2] in [plaats]. Zij hebben deze woning eerst twee jaar gehuurd, maar zijn sinds
2 maart 2015 eigenaar van dit perceel met woning.
3.4.
In de akte van levering van 2 maart 2015 van het perceel van [gedaagde 2] c.s. is onder meer het volgende bepaald:

BIJZONDERE LASTEN EN BEPERKINGEN
Ten aanzien van met betrekking tot het verkocht bestaande bijzondere lasten en beperkingen van civielrechtelijke aard wordt verwezen naar gemelde akte waarbij verkoper het verkochte in eigendom verkreeg waarin onder meer het volgende voorkomt, woordelijk luidende:
“Koper verklaart zich ermee bekend dat de gedeeltelijk op het verkochte aanwezige oprijlaan sedert negentienhonderd acht en zeventig feitelijk wordt gebruikt als gemeenschappelijke weg teneinde via die weg – voor ongeveer twee/derde deel behorende bij het verkochte en voor ongeveer een/derde deel behorende bij het perceel [adres 1] te [plaats], kadastraal bekend gemeente [gemeente], sektie [kadaster nummer] – te komen van en te gaan naar de op de percelen [adres 2] en [adres 1] te [plaats] gestichte garages.” (…)’
3.5.
Aan de zijkant van de woning van [eiser 1] c.s., bevindt zich een dakkapel met vier transparante ramen. Deze ramen bevinden zich op een afstand van minder dan twee meter van de erfgrens met het perceel van [gedaagde 2] c.s. en geven uitzicht op hun perceel. (zie ook de foto hieronder, waarop links de dakkappelen te zien zijn). Verder bevindt zich aan deze zijkant van de woning van [eiser 1] c.s. onder de goot een uitmonding van een rookkanaal.
3.6.
In 2015 hebben partijen gezamenlijk de voorzijde van hun percelen bestraat. In afwijking van de kadastrale grenzen, hebben partijen verder halverwege hun erven (waar de woningen eindigen en de achtertuinen beginnen) één houten constructie aangebracht met ieder een eigen toegangspoort (zie ook onderstaande foto). Partijen hebben hiervoor over en weer een stukje van de voorzijde van hun perceel beschikbaar gesteld. [gedaagde 2] c.s. hebben aan de achterzijde van hun perceel ook nog circa twee vierkante meter beschikbaar gesteld, zodat in het midden van de dwars opgestelde houtenconstructie een erfafscheiding aan de achterzijde van beide percelen recht naar achteren loopt.
3.7.
De onderstaande foto is genomen vanaf de openbare weg. Links is de voor- en zijkant en – door de openstaande poortdeur – een deel van de achtertuin van het perceel van [eiser 1] c.s. te zien en rechts dat van [gedaagde 2] c.s. Op de tegels is van voor naar de achterzijde van de woning van [eiser 1] c.s. een gele draad aangebracht, die de kadastrale erfgrens aangeeft. Deze loopt schuin van voor naar achter.
3.8.
Aan de zijkant van de woning van [gedaagde 2] c.s. bevindt zich sinds 2015 een dakkapel met een transparante raampartij. Het raam geeft uitzicht op het perceel van [eiser 1] c.s. Dit raam bevindt zich buiten twee meter van de erfgrens met het perceel van [gedaagde 2] c.s.
3.9.
Recentelijk is aan de achterzijde van de woning van [gedaagde 2] c.s. een uitbouw geplaatst. Op de eerste verdieping van deze woning bevindt zich een dakterras. [gedaagde 2] c.s. zijn voornemens om het gedeelte van het dak gelegen boven de uitbouw bij het dakterras te betrekken en deze zodoende te vergroten.

4.Het geschil

in conventie

4.1.
[eiser 1] c.s. vorderen – na vermeerdering van eis – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair
I. voor recht te verklaren dat voor de grond rondom de erfgrens zoals omschreven in het lichaam van deze dagvaarding geen erfdienstbaarheid van kracht is, althans, als die wel van kracht is dat deze wordt beëindigd (ex artikel 5:78 BW) per datum van dit vonnis;
II. in zoverre tussen partijen een gebruiksovereenkomst bestaat, voor recht te verklaren dat gedaagden die hebben opgezegd, althans dat eisers die rechtsgeldig hebben opgezegd, althans dat de rechtbank die zal ontbinden (ex artikel 6:267 BW) per de datum van dit vonnis;
III. [gedaagde 2] c.s. hoofdelijk te veroordelen te dulden dat [eiser 1] c.s. op hun eigen erf, parallel aan de kadastrale erfgrens zoals omschreven in het lichaam van deze dagvaarding, voor [eiser 1] c.s. eigen rekening een scheidsmuur plaatsen, waarbij het is toegestaan incidenteel en ter uitvoering van het plaatsen ervan het erf van [gedaagde 2] c.s. te betreden, een en ander op straffe van een dwangsom van € 200,- per dag of gedeelte van een dag dat gedaagden in gebreke zijn met nakoming van dit vonnis, met een maximum van € 30.000,-;
IV. [gedaagde 2] c.s. te verbieden om [eiser 1] c.s. te beperken (in de meest ruime zin van het woord) in hun handelingen om een eigen schutting op hun grond te (doen) plaatsen, op straffe van een dwangsom van € 200,- per dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde 2] c.s. in gebreke zijn met nakoming van dit vonnis, althans voor elke veroordeling waarbij een dwangsom werd gevorderd, met een maximum van € 30.000,-;
subsidiair
V. [gedaagde 2] c.s. te gelasten (des de ene presteert, de ander is gekweten) om ex artikel 5:49 BW medewerking te verlenen aan het demonteren van de huidige erfafscheiding en het in de plaats daarvan oprichten van een houten (of vergelijkbaar materiaal als kunststof) schutting op de Kadastrale erfgrens, van twee (2) meter hoog, e.e.a. conform de plaatselijke voorschriften, welke schutting door [eiser 1] c.s. wordt uitgekozen bij gebreke van medewerking door [gedaagde 2] c.s., althans een door de rechtbank te bepalen scheidsmuur, binnen vier (4) weken na betekening van dit vonnis, althans binnen een in goede justitie te bepalen termijn, op straffe van een dwangsom van € 200,- per dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde 2] c.s. in gebreke zijn met nakoming van dit vonnis, met een maximum van € 30.000,-;
VI. [gedaagde 2] c.s. gedaagden hoofdelijk (des de ene presteert, de ander is gekweten) ex artikel 5:49 BW te veroordelen tot betaling van de helft van de kosten die gemoeid zijn met de aanschaf en plaatsing van voornoemde erfafscheiding;
en in zoverre vereist,
VII. voor recht te verklaren dat voor de grond rondom de erfgrens zoals omschreven in het lichaam van de dagvaarding geen erfdienstbaarheid van kracht is, althans, als die wel van kracht is dat deze wordt beëindigd (ex artikel 5:78 BW) per datum van dit vonnis;
VIII. in zoverre tussen partijen een gebruiksovereenkomst bestaat, voor recht te verklaren dat [gedaagde 2] c.s. die hebben opgezegd, althans dat [eiser 1] c.s. eisers die rechtsgeldig hebben opgezegd, althans dat de rechtbank die zal ontbinden (ex artikel 6:267 BW) per de datum van dit vonnis;
meer subsidiair
IX. in zoverre de huidige inrichting dient te worden gehandhaafd, [eiser 1] c.s. te machtigen om de huidige schutting te (doen) repareren en [gedaagde 2] c.s. hoofdelijk te veroordelen (des de ene presteert de ander is gekweten) te betalen aan [eiser 1] c.s. de helft van de kosten, op eerste verzoek van [eiser 1] c.s. twee (2) dagen na overlegging van de factu(u)r(en);
X. [gedaagde 2] c.s. hoofdelijk te veroordelen (des de ene presteert de ander is gekweten) alle medewerking te verlenen, althans te verbieden om tegen te werken, bij de uitvoering van voornoemde reparatie, een en ander op straffe van een dwangsom van € 200,- per dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde 2] c.s. in gebreke zijn met nakoming van dit vonnis, met een maximum van € 30.000,-;
XI. [gedaagde 2] c.s. en aan hen gelieerde personen te verbieden om hun (gemotoriseerde) voertuigen of andere zaken zodanig te parkeren of te plaatsen waardoor de toegang voor [eiser 1] c.s. tot hun erf c.q. het looppad tussen de woningen, wordt belemmerd, op straffe van een dwangsom van € 200,- per overtreding, met een maximum van € 30.000,-, dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag;
XII. [gedaagde 2] c.s. en aan hen gelieerde personen, te verbieden om het erf van [eiser 1] c.s. buiten het looppad indien aanwezig, te betreden (zoals met voertuigen er overheen rijden), op straffe van een dwangsom van € 200,- per overtreding, met een maximum van € 30.000,-, dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag;
zowel primair als subsidiair als meer subsidiair
XIII. te verklaren voor recht dat de lichtopeningen in de dakkapel van [eiser 1] c.s. geoorloofd zijn en/of dat [gedaagde 2] toestemming verleende voor deze lichtopeningen en te bepalen dat bij het uitblijven van medewerking door [gedaagde 2] aan het openbaar registreren van deze toestand, binnen vier (4) weken na betekening van dit vonnis, dit vonnis in de plaats kan worden gesteld van de benodigde akte;
XIV. [gedaagde 2] c.s. te gebieden (des de ene presteert, de ander is gekweten) de onrechtmatige toestand op hun erf volledig te staken en gestaakt te houden, binnen vier (4) weken na betekening van dit vonnis, althans binnen een in goede justitie te bepalen termijn, door de lichtopening op hun uitbouw (dakterras) te verwijderen dan wel over de gehele lengte parallel aan de erfgrens af te schermen met een erfafscheiding van twee (2) meter hoogte, een en ander op straffe van een dwangsom van € 200,- per dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde 2] c.s. in gebreke zijn met nakoming van dit vonnis, met een maximum van € 30.000,-;
XV. [gedaagde 2] c.s. te gebieden (des de ene presteert, de ander is gekweten) de onrechtmatige toestand op hun erf volledig te staken en gestaakt te houden, binnen vier (4) weken na betekening van dit vonnis, althans binnen een in goede justitie te bepalen termijn, door hun lichtopeningen in de dakkapel (ramen) te verwijderen dan wel te blinderen, een en ander op straffe van een dwangsom van € 200,- per dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde 2] c.s. in gebreke zijn met nakoming van dit vonnis, met een maximum van € 30.000,-;
XVI. [gedaagde 2] c.s. hoofdelijk te veroordelen (des de ene presteert de ander is gekweten) in de vergoeding van de kosten van deze procedure, het salaris van de gemachtigde advocaat daaronder begrepen alsmede te veroordelen tot betaling van de nakosten.
4.2.
[gedaagde 2] c.s. voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vorderingen.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
4.4.
[gedaagde 2] c.s. vorderen bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair
I. [eiser 1] c.s. te gebieden om de ramen van de dakkapel vast te zetten en ondoorzichtig te maken binnen één week na betekening van het vonnis, bij gebreke waarvan ten gunste van [gedaagde 2] c.s. een dwangsom verschuldigd is van € 150,- voor iedere dag dat [eiser 1] c.s. in overtreding zijn met een maximum van € 20.000,-;
II. [eiser 1] c.s. te gebieden om het rookkanaal (afvoer van de open haard) binnen één week na betekening van het vonnis te verwijderen, althans anders te verplaatsen naar 0.5 meter boven nokhoogte, bij gebreke waarvan ten gunste van [gedaagde 2] c.s. een dwangsom verschuldigd is van € 150,- voor iedere dag dat [eiser 1] c.s. in overtreding zijn met een maximum van € 20.000,-;
subsidiair
III. [eiser 1] c.s. te gebieden om binnen één week na betekening van dit vonnis het rookkanaal (afvoer van de open haard) geheel af te sluiten en te gebieden schriftelijk te bevestigen aan [gedaagde 2] c.s. dat de open haard niet wordt gebruikt c.q. niet zal worden gebruikt op straffe van een dwangsom van € 150,- voor iedere dag dat [eiser 1] c.s. in overtreding zijn met een maximum van € 20.000,-;
primair en subsidiair
IV. [eiser 1] c.s. te veroordelen in alle kosten rechtens.
4.5.
[eiser 1] c.s. voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vorderingen.
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie

5.1.
Hierna zal de rechtbank eerst ingaan op de vraag of er een erfdienstbaarheid is gevestigd die [gedaagde 2] c.s. het recht geeft een deel van het perceel van [eiser 1] c.s. te gebruiken om te komen en te gaan naar de achterzijde van hun perceel. Vervolgens zal worden beoordeeld of er een gebruiksovereenkomst geldt en of deze als beëindigd geldt en wat daar dan de gevolgen van zijn. Ten slotte zal worden ingegaan op de vraag of [eiser 1] c.s. een erfafscheiding mogen plaatsen, of de ramen in de dakkapel van [eiser 1] c.s. ongewijzigd kunnen blijven, of [gedaagde 2] c.s. het zicht van hun dakterras op het perceel van [eiser 1] c.s. moeten beperken en of [gedaagde 2] c.s. verplicht zijn het raam van hun dakkapel ondoorzichtig en vaststaand te maken. Ten slotte zal de rechtbank beslissen op de gevorderde proceskosten. Daarmee worden alle (primaire) vorderingen van [eiser 1] c.s. in conventie behandeld en komt de rechtbank daarna toe aan de beoordeling van de vorderingen in reconventie.
Erfdienstbaarheid
5.2.
Beide partijen nemen tot uitgangpunt dat in de jaren ’80 een erfdienstbaarheid is gevestigd, ten behoeve van het bereiken van twee garages die zich destijds bevonden aan de achterzijde van hun percelen. Partijen verwijzen voor de tekst van de erfdienstbaarheid naar een bepaling uit de leveringsakte van het perceel aan [gedaagde 2] c.s. Volgens [eiser 1] c.s. heeft de erfdienstbaarheid (sinds 1998) geen gelding meer, omdat de beschreven situatie van beide erven niet meer bestaat. De garage van nummer [adres 1] is in 1998 gesloopt en verwijderd en ook de ‘oprijlaan’ bestaat sindsdien niet meer. De garage van nummer [adres 2] is in 2015 gesloopt en ingeruild voor een schuurtje. Verder hebben partijen in het midden van hun erven een constructie met toegangspoorten geplaatst. [gedaagde 2] c.s. stellen zich op het standpunt dat de erfdienstbaarheid nog steeds bestaat. De erfdienstbaarheid is gevestigd met de bedoeling om vanaf de openbare weg de achterzijde van de woningen te kunnen bereiken. [gedaagde 2] c.s. betwisten dat de wijziging van de feitelijke situatie afbreuk doet aan de gevestigde erfdienstbaarheid.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een gevestigde erfdienstbaarheid, maar van een afspraak van de voormalige eigenaren tot een bepaalde wijze van gebruik van de percelen toen aan de achterzijde nog garages stonden. Een erfdienstbaarheid moet worden gevestigd op de wijze waarop het goed wordt overgedragen, dus bij notariële akte (zie artikel 5:72 van het Burgerlijk Wetboek (BW), gelezen in combinatie met de artikelen 3:84, 3:89 en 3:98 BW). Die notariële akte moet worden ingeschreven bij het Kadaster. Van het bestaan van een dergelijke notariële akte is niet gebleken. In de hiervoor in punt 3.4 genoemde akte van levering wordt evenmin verwezen naar een notariële akte waarin een erfdienstbaarheid is gevestigd.
5.4.
Uit de tekst van de bepaling uit de in punt 3.4 genoemde leveringsakte volgt dat de koper verklaart dat een gedeelte van de oprijlaan zal worden gebruikt als gemeenschappelijke weg om via die weg (voor ongeveer 2/3 deel behorende bij het verkochte en 1/3 deel behorende bij nummer [adres 1]) te komen en te gaan naar de op de percelen aan de [adres 2] en [adres 1] in [plaats] gestichte garages. Door partijen zijn stukken overgelegd uit de jaren 90 van de vorige eeuw, waaruit volgt dat de toenmalige eigenaren een afspraak hebben gemaakt en een gebruiksrecht zijn overeengekomen, zoals omschreven is in de leveringsakte.
5.5.
Ter zitting hebben [eiser 1] c.s. zich beroepen op verjaring omdat er al meer dan twintig jaar gebruik werd gemaakt van elkaars erven. Dit beroep slaagt niet. Weliswaar volgt uit artikel 5:70 BW dat een erfdienstbaarheid ook door verjaring kan ontstaan, maar voor een succesvol beroep op verjaring is onder meer vereist dat sprake is van inbezitname van een stuk perceel dat aan de ander toebehoort. Wanneer partijen een afspraak maken over het gebruik van een deel van het perceel van de ander, dan zijn zij zich bewust van de eigendomsverhoudingen en is dus van inbezitname geen sprake. Dat steeds sprake is geweest van een afspraak blijkt ook uit de omstandigheid dat in de leveringsakte staat dat sprake is van het gebruik van een deel van het perceel dat voor 2/3 deel toebehoort aan nummer [adres 2] en 1/3 deel aan nummer [adres 1]. Het maken van een afspraak over het gebruik van elkaars percelen verhoudt zich dan ook niet met het leerstuk van verjaring.
5.6.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat geen sprake is van een erfdienstbaarheid. De in conventie onder I gevorderde verklaring voor recht dat geen erfdienstbaarheid van kracht is zal daarom worden toegewezen. In de gevorderde verklaring voor recht wordt verwezen naar het lichaam van de dagvaarding en dat is voldoende duidelijk omdat de kadastrale erfgrens de juridische erfgrens aangeeft en het beloop daarvan niet ter discussie staat.
Gebruiksovereenkomst
5.7.
[eiser 1] c.s. stellen dat van een gebruiksovereenkomst gesproken zou kunnen worden door de feitelijke inrichting van de erfgrens die het resultaat is van onderlinge afstemming, omdat het ondenkbaar is dat de huidige inrichting zonder afstemming zou zijn ontstaan. Het gaat daarbij om een wederkerige overeenkomst aangezien partijen ieder enkele vierkante meters aan grond in (gedeeld) gebruik hebben gegeven aan de ander. Omdat beide partijen inmiddels een andere inrichting wensen, maar niet tot overeenstemming kunnen komen, menen [eiser 1] c.s. dat het gebruik niet langer van hen kan worden gevergd. [eiser 1] c.s. stellen allereerst dat de verklaringen van [gedaagde 2] c.s. dat zij de gebruiksovereenkomst niet langer wenst na te komen, maar uitsluitend in hun voordeel willen wijzigen, van rechtswege verzuim geven en tot de conclusie moeten leiden dat [gedaagde 2] c.s. de gebruiksovereenkomst reeds beëindigden. Indien niet wordt vastgesteld dat [gedaagde 2] c.s. de gebruiksovereenkomst beëindigden, dan stellen [eiser 1] c.s. dat zij bevoegd zijn de duurovereenkomst tussen partijen op te zeggen, hetgeen zij bij brief van 3 april 2023 tegen [adres 1] mei 2023 hebben gedaan. Als deze opzegging niet rechtsgeldig is, dan vorderen [eiser 1] c.s. de rechtbank de gebruiksovereenkomst te ontbinden.
5.8.
[gedaagde 2] c.s. betwisten enige opzegging dan wel ontbinding van een afspraak. Overeenkomstig het gebruik en de feitelijke situatie is het altijd zo geweest, en tussen partijen ook bedoeld, dat de weg tussen de woningen gezamenlijk wordt gebruikt om vanaf de voorzijde van de percelen de achterzijde van de percelen te kunnen bereiken. [gedaagde 2] c.s. betwisten dat steeds sprake is (geweest) van blokkades die de opzegging van een gebruiksovereenkomst rechtvaardigen; het zijn slechts incidenten geweest in verband met de huidige (tijdelijke) verbouwing van hun woning. Van een zwaarwegende grond voor opzegging is dan ook geen sprake, aldus [gedaagde 2] c.s.
5.9.
De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat partijen in 2015 de voor- en zijzijde van hun percelen gezamenlijk hebben ingericht. De grond van de percelen zijn betegeld en tussen de woningen in is halverwege dwars een poort met daarin twee deuren geplaatst die toegang geven tot de achterzijde van beide percelen (zie ook de foto in punt 3.7.) en aan de achterzijde is een gezamenlijke schutting geplaatst. Uit deze huidige situatie vloeit een afspraak voort die inhoudt dat partijen elkaars perceel mogen gebruiken om te komen en te gaan naar de deur in de geplaatste poort die toegang geeft tot ieders achtertuin. Daaronder valt verder het aan de voorzijde vanaf de openbare weg met een auto inrijden om vervolgens aan de voorzijde op het eigen perceel te kunnen parkeren. Onderdeel van de huidige situatie is ook de schutting die aan de achterzijde dwars op het midden van de poort is geplaatst. Aldus hebben [eiser 1] c.s. een deel van de voorzijde van hun perceel in gebruik gegeven aan [gedaagde 2] c.s. en hebben [gedaagde 2] c.s. dat op hun beurt gedaan vanaf het midden van het perceel naar de achterzijde. Daarmee is tussen partijen sprake van een gebruiksovereenkomst, waarvan de inhoud volgt uit de hiervoor omschreven door partijen in 2015 aangebrachte situatie.
5.10.
De tussen partijen gesloten gebruiksovereenkomst moet worden aangemerkt als een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd. De opzegging van deze overeenkomst is niet door partijen (of de wet) geregeld. De Hoge Raad heeft bepaald dat duurovereenkomsten voor onbepaalde tijd in dat geval in beginsel mogen worden opgezegd, maar dat de eisen van redelijkheid en billijkheid mee kunnen brengen dat hiervoor 1) een zwaarwegende grond is vereist, 2) een bepaalde opzegtermijn in acht moet worden genomen en/of 3) dat de partij die opzegt een aanbod moet doen tot betaling van een (schade)vergoeding (zie HR 28 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ9854).
5.11.
Naar het oordeel van de rechtbank is de gebruiksovereenkomst niet door [gedaagde 2] c.s. opgezegd. Dat [gedaagde 2] c.s. de wens geuit hebben om (in afwijking van de gebruiksovereenkomst) andere afspraken te maken, houdt nog geen opzegging van de gebruiksovereenkomst in. De wil tot opzegging van een overeenkomst moet voldoende duidelijk blijken. Hiervan is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gebleken.
5.12.
Vervolgens ligt de vraag voor of de gebruiksovereenkomst rechtsgeldig door [eiser 1] c.s. is opgezegd. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Uit de eisen van redelijkheid en billijkheid volgt dat voor deze opzegging een zwaarwegende grond was vereist, omdat de gevolgen van de opzegging voor [gedaagde 2] c.s. groot zijn. De gehele inrichting van voor naar achter zal als gevolg van de opzegging moeten worden aangepast, waardoor met name aan de voorzijde [gedaagde 2] c.s. beperkt worden in het huidige gebruik, waaronder het kunnen parkeren in hun voortuin van twee (grote) auto’s en het stallen van de (grote) motor aan de achterzijde van het huis. Die zwaarwegende grond is naar het oordeel van de rechtbank aanwezig, enerzijds omdat beide partijen niet tevreden zijn over de inhoud van hun huidige afspraken, maar niet tot een nieuwe afspraak kunnen komen en anderzijds omdat [gedaagde 2] c.s. al geruime tijd niet zorgvuldig omgaan met hun gebruiksrechten. Beide punten zullen hierna worden besproken, te beginnen met de onvrede van beide partijen met de huidige afspraak.
5.13.
Uit de verklaringen van [gedaagde 2] c.s. blijkt dat zij de situatie aan de achterzijde van de percelen (achter de poort) willen herstellen overeenkomstig de kadastrale erfgrens, maar de voorzijde van de percelen (vanaf de poort) onveranderd willen laten. [eiser 1] c.s. zijn bereid de achterzijde op de door [gedaagde 2] c.s. voorgestelde wijze te wijzigen, maar willen dat dan ook de situatie aan de voorzijde wordt gewijzigd door de grens recht door te laten lopen en langs die grens een erfscheiding te plaatsen. Hiermee staat vast dat geen van partijen tevreden is met de huidige afspraken uit de gebruiksovereenkomst, maar ook dat het partijen niet lukt om tot een andersluidende afspraak te komen. In dit verband merkt de rechtbank op dat de paal van de schutting net achter de poort is doorgezaagd en de schutting aan de achterzijde van de percelen geheel doorhangt en met strekbanden min of meer overeind wordt gehouden. Er moet dus sowieso werk worden verricht aan de schutting.
5.14.
[eiser 1] c.s. hebben de gebruiksovereenkomst bij brief van 3 april 2023 opgezegd, vanwege de aanhoudende schendingen van de afspraken door [gedaagde 2] c.s. Daarmee komt de rechtbank toe aan de beoordeling of dit een zwaarwegende grond oplevert voor de gedane opzegging. Hoewel [gedaagde 2] c.s. betwisten dat steeds sprake is geweest van blokkades van het perceel, duiden de door [eiser 1] c.s. overgelegde foto’s op het tegendeel. Op de foto’s valt te zien dat verschillende auto’s geparkeerd staan op plaatsen waar dat volgens de gebruiksovereenkomst niet is toegestaan omdat hierdoor voor [eiser 1] c.s. de doorgang naar hun poort en de achtertuin wordt belemmerd, als ook het oprijden van hun perceel vanaf de openbare weg (of omgekeerd het afrijden van hun perceel naar de openbare weg). Ook staan er op meerdere foto’s door toedoen van [gedaagde 2] c.s. (of door hen ingeschakelde personen/bedrijven) zaken tussen de woningen in, ook op het perceel van [eiser 1] c.s., terwijl partijen hebben afgesproken dat dit deel van het perceel leeg moet blijven zodat [eiser 1] c.s. te allen tijde een vrije toegang houden tot hun achtertuin. Het verweer van [gedaagde 2] c.s. dat het geen voertuigen of zaken van [gedaagde 2] c.s. zelf betreft, maar van bijvoorbeeld aannemers vanwege een verbouwing aan hun woning, doet hier niet aan af. [gedaagde 2] c.s. zijn zelf verantwoordelijk voor de gedragingen van personen die zij inschakelen en dragen hiervan het risico. Eigendom is het meest omvattende recht dat een persoon op een zaak kan hebben. Het uitgangspunt is dat de eigenaar geen inbreuken hoeft te dulden, tenzij er afwijkende afspraken zijn gemaakt die de inbreuk rechtvaardigen. Het aanhoudend – ook tijdens de procedure – niet nakomen van de bestaande afspraken uit de gebruiksovereenkomst en het te vergaand oprekken van de verleende toestemming tot het gebruik mogen maken van een deel van het perceel van [eiser 1] c.s., levert een voldoende zwaarwegende grond voor opzegging op. En dit geldt te meer omdat vaststaat dat beide partijen een andersluidende afspraak willen en ontevreden zijn met de huidige, terwijl bovendien de schutting aan de achterzijde opnieuw moet worden geplaatst.
5.15.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de in conventie onder II gevorderde verklaring voor recht dat de gebruiksovereenkomst is opgezegd toewijzen. De rechtbank komt daarom niet meer toe aan de vordering tot ontbinding van de gebruiksovereenkomst.
Scheidsmuur
5.16.
[eiser 1] c.s. wensen – ter voorkoming van verdere onzekerheid en discussies – op hun eigen erf, van voor naar achter, naast en parallel aan de kadastrale erfgrens, een eigen schutting te plaatsen (overeenkomst de plaatselijke overheidsvoorschriften). Zij vorderen daarom [gedaagde 2] c.s. hoofdelijk te veroordelen te dulden dat [eiser 1] c.s. voor het plaatsen van een scheidsmuur incidenteel het erf van [gedaagde 2] c.s. betreden.
5.17.
De rechtbank zal de vordering in conventie onder III toewijzen. Op grond van artikel 5:48 BW is de eigenaar van een erf bevoegd dit erf af te sluiten. Het is [eiser 1] c.s. dus toegestaan om op eigen grond een erfafscheiding te plaatsen. De rechtbank zal de dwangsom matigen tot een bedrag van € 100,- per dag of gedeelte van een dag. Het maximum wordt bepaald zoals in de beslissing vermeld.
5.18.
Het in conventie onder IV gevorderde verbod zal ook worden toegewezen. Zoals hiervoor overwogen hebben [eiser 1] c.s. een wettelijk recht om hun erf af te mogen sluiten. In de gevorderde verklaring voor recht wordt verwezen naar het lichaam van de dagvaarding en dat is voldoende duidelijk omdat de kadastrale erfgrens de juridische erfgrens aangeeft en het beloop daarvan niet ter discussie staat.
De rechtbank zal ook deze dwangsom matigen tot een bedrag van € 100,- per dag of gedeelte van een dag. Het maximum wordt bepaald zoals in de beslissing vermeld.
Tussentijdse conclusie
5.19.
Omdat de primaire vorderingen in conventie onder I tot en met IV worden toegewezen komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van de subsidiair en meer subsidiair ingestelde vorderingen. De rechtbank zal hierna ingaan op de vorderingen die zowel primair, subsidiair als meer subsidiair zijn ingesteld, te weten de vorderingen vanaf XIII.
Lichtopeningen in dakkapel [eiser 1] c.s.
5.20.
In reconventie vorderen [gedaagde 2] c.s. [eiser 1] c.s. te gebieden de dakramen in hun dakkapel vast te zetten en ondoorzichtig te maken. In reactie op deze tegenvordering hebben [eiser 1] c.s. hun eis vermeerderd en vorderen zij in conventie onder XIII een verklaring voor recht dat de lichtopeningen geoorloofd zijn dan wel dat [gedaagde 2] daarmee instemde. Om onduidelijkheden te voorkomen wensen [eiser 1] c.s. die toestemming in het openbaar kadaster te registreren met medewerking van [gedaagde 2] c.s. Uit de beoordeling hierna in reconventie, zie punt 5.27. en verder, volgt dat de lichtopeningen niet geoorloofd zijn en dat van instemming daarmee geen sprake is. De vordering onder XIII van [eiser 1] c.s. wordt daarom afgewezen.
Lichtopeningen dakterras [gedaagde 2] c.s.
5.21.
Ter plaatse is door partijen vastgesteld dat het dakterras van [gedaagde 2] c.s. zich op meer dan twee meter afstand van de erfgrens met [eiser 1] c.s. bevindt, zodat artikel 5:50 BW niet van toepassing is. [eiser 1] c.s. beroepen zich daarnaast op artikel 5:37 BW. Dit artikel bepaalt dat de eigenaar van een erf niet in een mate of op een wijze die volgens artikel 6:162 BW onrechtmatig is, aan eigenaars van andere erven hinder toebrengen zoals door het verspreiden van rumoer, trillingen, stank, rook of gassen, door het onthouden van licht of lucht of door het ontnemen van steun. [eiser 1] c.s. stellen dat het hebben van inkijk in hun leefomgeving ook onrechtmatig kan zijn.
5.22.
Vast staat dat zich op de eerste verdieping van de woning van [gedaagde 2] c.s. een dakterras bevindt, waarbij aan de zijde van de erfgrens met [eiser 1] c.s. een hoge afscheiding is geplaatst. Van enige inkijk vanaf het dakterras richting het perceel van [eiser 1] c.s. is op dit moment dan ook geen sprake. Naar het oordeel van de rechtbank is op dit moment dus geen sprake van een onrechtmatige situatie die hinder oplevert. De vordering in conventie onder XIV zal daarom worden afgewezen.
5.23.
Over de omstandigheid dat in de toekomst mogelijk een onrechtmatige situatie kan ontstaan merkt de rechtbank nog het volgende op. [gedaagde 2] c.s. hebben verklaard dat zij voornemens zijn om hun dakterras uit te breiden boven de nieuw geplaatste uitbouw. Zowel tijdens de plaatsopneming als ter zitting is door [gedaagde 2] c.s. toegezegd dat zij zelf ook waarde hechten aan privacy en zij daarom ook bij het nog uit te breiden gedeelte van het dakterras een ondoorzichtige erfafscheiding van 1,80 meter dan wel 2 meter hoog zullen plaatsen (afhankelijk van de toegestane hoogte volgens de plaatselijke bouwnormen). Gelet hierop is er op dit moment onvoldoende reden om nu al voor de toekomst uit te gaan van een onrechtmatige situatie. Daarvan lijkt nu geen sprake te zullen gaan zijn.
Lichtopeningen in dakkapel [gedaagde 2] c.s.
5.24.
Wat betreft de dakramen in de dakkapel van de woning van [gedaagde 2] c.s. hebben partijen tijdens de plaatsopneming vastgesteld dat deze ramen zich op een afstand van meer dan twee meter van de erfgrens met [eiser 1] c.s. bevinden. Ter zitting hebben [eiser 1] c.s. verklaard daarom de vordering onder XV in te trekken.
5.25.
De rechtbank zal deze intrekking beschouwen als een vermindering van de eis ten aanzien van deze vordering (tot nihil), waardoor de vordering onder XV niet meer beoordeeld hoeft te worden.
Proceskosten
5.26.
Omdat partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, worden de proceskosten tussen hen gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in reconventie
Lichtopeningen in dakkapel [eiser 1] c.s.
5.27.
[gedaagde 2] c.s. betogen dat de dakramen van de woning van [eiser 1] c.s. een schending van artikel 5:50 BW opleveren, omdat deze zich op minder dan twee meter van de erfgrens bevinden. Artikel 5:50 BW bepaalt dat het niet geoorloofd is om zonder toestemming van de eigenaar van het naburige erf binnen twee meter van de erfgrens vensters te hebben, voor zover deze op dit erf uitzicht geven. Tijdens de plaatsopneming hebben partijen een meting verricht waarbij is vastgesteld dat de dakramen zich binnen twee meter van de erfgrens met het perceel van [gedaagde 2] c.s. bevinden.
5.28.
[eiser 1] c.s. stellen zich op het standpunt dat [gedaagde 2] c.s. te tijde van de bouw van de dakkapel daartoe toestemming hebben gegeven. [gedaagde 2] c.s. betwisten dit en voeren aan dat de ramen afgeplakt moeten worden. Gelet op deze betwisting had het op de weg van [eiser 1] c.s. gelegen om nader te onderbouwen waaruit de toestemming volgt. Bij gebreke van een nadere onderbouwing is van enige toestemming van [gedaagde 2] c.s. niet gebleken. Dit betekent dat de ramen een schending van artikel 5:50 BW opleveren. Artikel 5:51 BW bepaalt vervolgens dat binnen een afstand van twee meter van de erfgrens wel lichtopnemingen mogen worden gemaakt, mits zij van vaststaande en ondoorzichtige vensters worden voorzien. Ter zitting hebben [gedaagde 2] c.s. verklaard dat het hen gaat om privacy en [eiser 1] c.s. de ramen daarom wel moeten afplakken, maar deze niet hoeven dicht te schroeven. Als de ramen dusdanig worden gemaakt dat zij wel iets gekanteld in een kiepstand open kunnen (waarbij de privacy is gewaarborgd) dan is dat voor hen voldoende.
5.29.
Op grond van het voorgaande zal de rechtbank de vordering in conventie onder XIII afwijzen en de vordering in reconventie onder I toewijzen, in zoverre dat de rechtbank [eiser 1] c.s. gebiedt om de ramen van hun dakkapel zodanig vast te zetten dat deze alleen nog in kiepstand beperkt open kunnen en deze ramen ondoorzichtig te maken. Omdat hiervoor een bouwkundige aanpassing is vereist acht de rechtbank een termijn van drie maanden na betekening van dit vonnis redelijk. De rechtbank zal de dwangsom matigen tot een bedrag van € 100,- per dag of gedeelte van een dag. Het maximum wordt bepaald zoals in de beslissing vermeld.
Rookafvoer
5.30.
Aan de woning van [eiser 1] c.s., aan de zijde van nummer [adres 2], bevindt zich een uitmonding van een rookkanaal voor een open haard. [gedaagde 2] c.s. stellen dat de uitmonding van de afvoer richting hun voordeur aan de zijkant van hun woning in strijd is met de NEN-norm 2757, die vereist dat de afvoerhoogte over de gehele daklijn 0,5 meter boven nokhoogte is. Dat de kachel door [eiser 1] c.s. niet gebruikt wordt doet hier niet aan af, omdat het rookkanaal wel ieder moment gebruikt kan worden. [gedaagde 2] c.s. hebben op het gebruik door [eiser 1] c.s. geen invloed. Zij vorderen primair verwijdering c.q. verplaatsing van de afvoer en subsidiair [eiser 1] c.s. te gebieden om het rookkanaal geheel te sluiten.
5.31.
Tussen partijen is niet in geschil dat het rookkanaal momenteel niet gebruikt wordt, omdat [eiser 1] c.s. een haard met een gasaansluiting hebben. Vast staat dat [gedaagde 2] c.s. hierdoor momenteel geen hinder ondervinden, maar zij vrezen dat dit in de toekomst (bij verkoop van de woning en gewijzigd gebruik van de haard) mogelijk wel het geval zal zijn. Deze onzekere toekomstige omstandigheid levert nu geen onrechtmatigheid op en is onvoldoende voor toewijzing van de vordering tot verwijdering dan wel afsluiting van het rookkanaal. De vorderingen in reconventie onder II en III zullen daarom worden afgewezen.
Proceskosten
5.32.
Omdat partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, worden de proceskosten tussen hen gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
verklaart voor recht dat voor de grond rondom de erfgrens zoals omschreven in de lichaam van de dagvaarding geen erfdienstbaarheid van kracht is;
6.2.
verklaart voor recht dat [eiser 1] c.s. de gebruiksovereenkomst hebben opgezegd,
6.3.
veroordeelt [gedaagde 2] c.s. hoofdelijk te dulden dat [eiser 1] c.s. op hun eigen erf, parallel aan de kadastrale erfgrens zoals omschreven in het lichaam van de dagvaarding, voor [eiser 1] c.s. eigen rekening een scheidsmuur plaatsen, waarbij het is toegestaan incidenteel en ter uitvoering van het plaatsen ervan het erf van [gedaagde 2] c.s. te betreden,
6.4.
verbiedt [gedaagde 2] c.s. om [eiser 1] c.s. te beperken (in de meest ruime zin van het woord) in hun handelingen om een eigen schutting op hun grond te (doen) plaatsen,
6.5.
bepaalt dat [gedaagde 2] c.s. steeds een dwangsom verbeuren van € 100,- per dag of gedeelte van een dag dat zij niet aan een van de hoofdveroordelingen onder 6.3 en 6.4 voldoen, tot een maximum voor deze hoofdveroordelingen van in totaal € 10.000,- is bereikt,
6.6.
compenseert de proceskosten tussen partijen zo dat ieder de eigen kosten draagt,
6.7.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.8.
gebiedt [eiser 1] c.s. om de ramen van de dakkapel zodanig vast te zetten dat deze alleen nog in kiepstand beperkt open kunnen en deze ramen ondoorzichtig te maken binnen drie maanden na betekening van dit vonnis,
6.9.
bepaalt dat [eiser 1] c.s. een dwangsom zullen verbeuren van € 100,- per dag of gedeelte van een dag dat zij niet aan de hoofdveroordeling onder 6.8 voldoen, tot een maximum van in totaal € 10.000,- is bereikt,
6.10.
compenseert de proceskosten tussen partijen zo dat ieder de eigen kosten draagt,
6.11.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.K. Korteweg en in het openbaar uitgesproken op 22 november 2023. [1]

Voetnoten

1.type: 1589