RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Team Straf, locatie Haarlemmermeer (6 november 2023) en Haarlem (20 november 2023)
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/101802-23
Tegenspraak
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting op 6 november 2023 en 20 november 2023
Aanwezig zijn:
mr. M. Hoendervoogt, voorzitter,
mr. A. Buiskool en P.A. Hesselink, rechters,
mr. L.S. Rietdijk, griffier,
de officieren van justitie.
De voorzitter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
In dit proces-verbaal zijn mededelingen van de procesdeelnemers steeds zakelijk en verkort weergegeven.
De verdachte is aanwezig en antwoordt op de vragen van de voorzitter te zijn:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] ,
nu gedetineerd in de [detentieadres] .
Als
raadsman van de verdachteis op de zitting aanwezig mr. W.J. Morra, advocaat te Amsterdam.
De voorzitterzegt de verdachte op te letten op wat hij zal horen en deelt hem mee dat hij niet tot antwoorden verplicht is.
De zaak is eerder behandeld op de zitting van 14 augustus 2023. Het onderzoek is toen geschorst. De rechtbank bestaat nu uit andere rechters. Met instemming van de officieren van justitie en de raadsman gaat de rechtbank verder met het onderzoek vanaf het moment van schorsing op de zitting van 14 augustus 2023.
De rechtbank onderbreekt het onderzoek op de zitting.
Na hervatting van het onderzoek op de zitting van
20 november 2023 om 10:00 uur in Haarlemzijn aanwezig:
mr. A. Buiskool, rechter,
mr. L.S. Rietdijk, griffier.
de officier van justitie.
De verdachte en de raadsman zijn niet aanwezig.
De rechterdeelt als beslissingen en overwegingen van de rechtbank het volgende mee.
Beslissingen op de onderzoekswens van de verdediging
Het verzoek tot het horen van de gebruikers van de door de verdediging genoemde accounts wordt – onder de hierna te noemen voorwaarden –
toegewezen.
Maatstaf bij de beoordeling van het verzoek
De rechtbank stelt voorop dat het verzoek tot het horen van de getuigen moet worden getoetst aan de maatstaf van het verdedigingsbelang, wat tussen de verdediging en het openbaar ministerie ook niet ter discussie heeft gestaan. Dit betekent dat het getuigenverzoek kan worden geweigerd op de grond dat de verdachte daardoor redelijkerwijs niet in zijn verdediging wordt geschaad (vgl. Hoge Raad 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496). De rechtbank stelt vast dat het verzoek betrekking heeft op de accounts die via de applicatie SkyECC hebben deelgenomen aan een gesprek met een account dat door het openbaar ministerie aan de verdachte wordt toegeschreven (zogenoemde ‘tegencontacten’).
De uitlatingen van de personen achter deze accounts kunnen volgens de rechtbank niet worden aangemerkt als een – buiten de aanwezigheid van de verdediging afgelegde – getuigenverklaring met een belastende strekking (vgl. Hoge Raad 22 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:177). Dit brengt met zich dat bepaaldelijk eisen mogen worden gesteld aan de onderbouwing van het verzoek. De beoordeling van het verzoek
Gelet op de schriftelijke onderbouwing van het verzoek en de ter terechtzitting gegeven nadere toelichting is de rechtbank van oordeel dat de verdediging voldoende handen en voeten heeft gegeven aan het verdedigingsbelang. De rechtbank ziet in het licht van de verdenkingen in deze zaak, met name de vraag of sprake is van een voltooid strafbaar feit dan wel het plegen van voorbereidingshandelingen, het belang van de verdediging om de tegencontacten te bevragen over de inhoud van de chatberichten, de (eventuele) uitvoering daarvan en de rol die de verdachte daar mogelijk bij heeft gespeeld.
De rechtbank is van oordeel dat de verdediging slechts belang heeft bij het verzoek voor zover niet ter discussie staat dat de persoon die als getuige wordt gehoord over het chatcontact, de persoon is die met het aan de verdachte toegeschreven account berichten heeft uitgewisseld.
Dit betekent dat de rechtbank een verdedigingsbelang ziet een persoon te horen die:
a. zelf in een strafzaak of strafrechtelijk onderzoek heeft erkend dat hij/zij één of meermalen de gebruiker was van een door de verdediging opgegeven account van SkyECC dat contact heeft gehad met een aan de verdachte toegeschreven account, of
b. van wie bij vonnis is vastgesteld dat hij/zij één of meermalen de gebruiker was van een door de verdediging opgegeven account van SkyECC dat contact heeft gehad met een aan de verdachte toegeschreven account.
Het betreft de volgende SkyECC-accounts:
(dossier C1) [account 1] , [account 2]
(dossier C2) [account 3] , [account 4] en [account 5]
(dossier C3) [account 6] , [account 7] , [account 8] , [account 9] en [account 10]
De rechtbank geeft in dit verband de officier van justitie de opdracht om, voor zover door hem in het kader van zijn eigen bevoegdheden mogelijk, na te (laten) gaan of de personen (inmiddels) zijn geïdentificeerd die gebruiker zijn geweest van de door de verdediging genoemde accounts van SkyECC, en/of andere officieren, verantwoordelijk voor andere onderzoeken, te verzoeken dat ten aanzien van die accounts na te (laten) gaan.
Als de personen die aldus zijn geïdentificeerd ook voldoen aan de voorwaarden die hiervoor onder a. en/of b. zijn genoemd, deelt de officier van justitie – onder verstrekking van een afschrift aan de verdediging en de rechtbank – de rechter-commissaris de identiteit van de persoon mede en zal die persoon bij de rechter-commissaris als getuige worden gehoord.
De zaak zal daartoe naar de rechter-commissaris worden verwezen.
Voor het overige wordt het verzoek afgewezen.
Beslissingen over de voorlopige hechtenis
Het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis wordt
afgewezen.
De rechtbank is van oordeel dat er ernstige bezwaren tegen de verdachte bestaan voor de feiten die tot de voorlopige hechtenis hebben geleid en dat de gronden onverkort aanwezig zijn. De rechtbank verwijst daartoe naar de eerdere motivering zoals gegeven door de rechter-commissaris op 12 mei 2023.
In aanvulling daarop overweegt de rechtbank dat in deze fase van het onderzoek nog steeds een stevige verdenking tegen de verdachte bestaat dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de invoer van verdovende middelen in Nederland (feiten 1 en 3 primair). De rechtbank baseert haar oordeel op de onderzoeksbevindingen uit het einddossier. Hetgeen de verdediging ter terechtzitting heeft aangevoerd, doet daaraan niet zodanig afbreuk dat de ernstige bezwaren niet langer meer aanwezig zijn. De rechtbank acht namelijk op dit moment op basis van het thans voorliggende dossier niet evident dat slechts een veroordeling zou kunnen volgen voor het verwijt in de vorm van voorbereidingshandelingen. Hoe de inhoud en het verloop van de chatberichten uiteindelijk precies moeten worden geduid, is een vraag voorbehouden aan de zittingscombinatie die belast is met de inhoudelijke behandeling van de zaak.
Ten aanzien van de twaalfjaarsgrond overweegt de rechtbank dat de verdenking ziet op het (meermaals) invoeren in Nederland van aanzienlijke hoeveelheden cocaïne via de luchthaven Schiphol en/of de haven in Rotterdam alsook op voorbereidingshandelingen gericht daarop. Dit rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank de veronderstelling dat de vrijlating van de verdachte tot maatschappelijke onrust zal leiden.
Ten aanzien van de recidivegrond overweegt de rechtbank dat de bevindingen in de telefoon van de verdachte (Samsung Flip) erop lijken te duiden dat de verdachte zich ook meer recent heeft bezig gehouden met activiteiten binnen het milieu van de zware criminaliteit.
Die omstandigheid, in samenhang bezien met het feit dat de verdachte op het moment van aanhouding in het bezit was van een cryptotelefoon, draagt bij aan de conclusie dat nog altijd sprake is van herhalingsgevaar.