ECLI:NL:RBNHO:2023:1185

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 februari 2023
Publicatiedatum
15 februari 2023
Zaaknummer
10026400 \ CV EXPL 22-2758
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betaling van facturen door hoofdaannemer aan onderaannemer in civiele zaak

In deze civiele zaak vordert een onderaannemer, aangeduid als [eiser], betaling van facturen voor werkzaamheden die hij heeft verricht in opdracht van de hoofdaannemer, Banier B.V. De kantonrechter heeft op 16 februari 2023 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de vordering van de onderaannemer grotendeels is afgewezen. De kantonrechter oordeelt dat de onderaannemer onvoldoende heeft onderbouwd dat hij alle werkzaamheden waarvoor hij facturen heeft gestuurd, daadwerkelijk heeft verricht. Hierdoor is de hoofdaannemer alleen veroordeeld tot betaling van de bedragen die zij heeft erkend. De onderaannemer had bij dagvaarding op 26 juli 2022 zijn vordering ingesteld, waarna Banier schriftelijk heeft geantwoord. Tijdens de zitting op 16 januari 2023 zijn de standpunten van beide partijen toegelicht. De onderaannemer had werkzaamheden verricht op twee projecten, te weten in Hillegom en Zaandam. Voor het project in Hillegom had de onderaannemer een opdrachtbon ontvangen voor € 8.119,08, maar de hoofdaannemer betwistte dat hij dit bedrag nog verschuldigd was. De kantonrechter concludeert dat de onderaannemer niet aan zijn stelplicht heeft voldaan en dat de hoofdaannemer slechts € 2.182,42 verschuldigd is voor dit project. Voor het project in Zaandam heeft de onderaannemer een factuur van € 5.900,00 gestuurd, maar ook hier heeft hij niet voldoende onderbouwd dat hij recht heeft op dit bedrag. De kantonrechter wijst de vordering grotendeels af en veroordeelt de hoofdaannemer tot betaling van het erkende bedrag van € 3.862,42, vermeerderd met wettelijke handelsrente. De proceskosten worden door beide partijen gedragen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 10026400 \ CV EXPL 22-2758
Uitspraakdatum: 16 februari 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser] h.o.d.n. [bedrijfsnaam]
wonende te [woonplaats]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: I. Zuidland
tegen
de besloten vennootschap
Banier B.V.
gevestigd te Volendam
gedaagde
verder te noemen: Banier
gemachtigde: mr. J.C.I. Veerman
De zaak in het kort
In deze zaak vordert een onderaannemer betaling van facturen voor door hem, in opdracht van de hoofdaannemer, uitgevoerde werkzaamheden. De kantonrechter wijst de vordering van de onderaannemer grotendeels af, omdat de onderaannemer onvoldoende heeft onderbouwd dat hij alle werkzaamheden waarvoor hij facturen heeft gestuurd, heeft verricht. De hoofdaannemer zal daarom alleen veroordeeld worden tot betaling van de door haar erkende bedragen.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 26 juli 2022 een vordering tegen Banier ingesteld. Banier heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 16 januari 2023 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft in het kader van tussen partijen gesloten overeenkomsten van onderaanneming in opdracht en voor rekening van Banier werkzaamheden verricht op het project 1e Loosterweg 42 te Hillegom en het project Gomes te Zaandam. De overeengekomen werkzaamheden bestonden onder meer uit het plaatsen van diverse wanden, gips- en systeemplafonds.
2.2.
Voor het project in Hillegom hebben partijen een aanvullende overeenkomst gesloten. In die overeenkomst is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
‘1. HET WERK
De hoofdaannemer heeft opgedragen aan de onderaannemer, die deze opdracht heeft aanvaardt, de uitvoering van de volgende werkzaamheden:
Transport nog nader te bepalen
Post 01:
Transport diverse materialen
Het transporteren van de te verwerken materialen op de diverse verdiepingen
Totaal circa 1,00 post
Prijs € 2500,00 p/post
Totaalprijs € 2.500,00
Totaal voor dit werk € 2.500,00’
2.3.
Op 2 maart 2022 heeft [naam 1] , werkzaam bij Banier, een opdrachtbon voor een bedrag van € 8.119,08 aan [eiser] verstrekt. Naar aanleiding hiervan heeft [eiser] een factuur voor dat bedrag aan Banier gestuurd. Banier heeft deze factuur onbetaald gelaten.
2.4.
Op 1 april 2022 heeft [naam 2] van Banier aan [eiser] een e-mail gestuurd met daarbij een overzicht van het meer en minderwerk van het project in Hillegom. Aan de hand van dit overzicht komt Banier tot de conclusie dat zij € 5.936,66 teveel aan opdrachtbonnen heeft uitgeschreven, zodat zij Banier voor dit project nog slechts € 2.182,42 verschuldigd is.
2.5.
Voor het project in Zaandam heeft Banier, nadat [eiser] zijn werkzaamheden op dat project had beëindigd, op 29 maart 2022 een opdrachtbon van € 1.680,00 toegestuurd. Als omschrijving staat op deze opdrachtbon vermeld ‘montage ms wanden wk 10 48 uur akkoord’. [eiser] heeft Banier vervolgens op 1 april 2022 een factuur van € 5.900,00 gestuurd. Op deze factuur staat als omschrijving vermeld ‘eindafrekening Zaandam’. Ook deze factuur heeft Banier onbetaald gelaten.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter Banier veroordeelt tot betaling van € 16.338,94, te vermeerderen met wettelijke handelsrente over € 14.872,83 vanaf 25 juli 2022. Het door [eiser] gevorderde bedrag bestaat uit een hoofdsom van € 14.872,83, wettelijke handelsrente tot 25 juli 2022 van € 335,09, buitengerechtelijke incassokosten inclusief btw van € 1.120,02 en kosten derden van € 11,00.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat hij in opdracht en voor rekening van Banier werkzaamheden heeft verricht waarvoor hij Banier facturen heeft toegestuurd. Banier heeft deze facturen echter onbetaald gelaten. Omdat Banier de facturen niet heeft betaald, heeft [eiser] zijn vordering uit handen moeten geven. Banier is daarom ook buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke handelsrente verschuldigd.
3.3.
Banier betwist de vordering. Zij voert aan – samengevat – dat voor het project in Hillegom geldt dat Banier niet alle werkzaamheden die hij bij vooruitbetaling heeft gefactureerd, heeft afgerond. In totaal is er door [eiser] voor € 34.560,45 aan werkzaamheden verricht, terwijl Banier voor € 40.497,11 aan opdrachtbonnen heeft uitgeschreven. Per saldo heeft [eiser] dus € 5.936,66 meer gefactureerd dan wat hij aan werk heeft verricht. Dit bedrag heeft Banier verrekend met de laatste factuur van [eiser] , zodat zij [eiser] voor het project in Hillegom nog slechts € 2.182,42 verschuldigd is. Voor het project in Zaandam geldt dat [eiser] , totdat hij door de opdrachtgever van dat project werd weggestuurd, 48 uur op dat project had gewerkt. Banier heeft hiervoor een opdrachtbon van € 1.680,00 aan [eiser] verstrekt. [eiser] heeft Banier echter vervolgens een factuur van € 5.900,00 toegestuurd. Omdat [eiser] geen correcte facturen aan Banier heeft gestuurd, heeft Banier ook de door haar erkende bedragen nog niet betaald.

4.De beoordeling

4.1.
Vast staat dat [eiser] in opdracht en voor rekening van Banier werkzaamheden heeft verricht op een tweetal projecten, te weten een project in Hillegom en een project in Zaandam. Partijen verschillen echter van mening welk bedrag Banier [eiser] nog verschuldigd voor de door hem verrichte werkzaamheden. De kantonrechter zal per project toelichten welk bedrag Banier [eiser] nog moet betalen.
Project Hillegom
4.2.
Volgens [eiser] is Banier hem voor dit project nog € 8.119,08 verschuldigd. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft [eiser] een door Banier verstrekte opdrachtbon ter hoogte van dat bedrag overgelegd. Banier stelt zich, ondanks de door haar verstrekte opdrachtbon, echter op het standpunt dat zij [eiser] voor dit project nog slechts € 2.182,42 verschuldigd is. Zij voert aan dat de opdrachtbon is verstrekt, omdat partijen zijn overeengekomen dat [eiser] haar werkzaamheden vooraf mocht factureren. [eiser] heeft weersproken dat Banier opdrachtbonnen verstrekte voordat de werkzaamheden waren afgerond. Op de zitting heeft [eiser] echter erkend dat de plafonds die hij, op basis van de tussen partijen gesloten overeenkomst had moeten plaatsen, niet heeft geplaatst. Daarmee staat vast dat [eiser] de overeengekomen werkzaamheden niet volledig heeft afgerond en dat de opdrachtbonnen dus werden afgetekend ongeacht of het werk al volledig was verricht. Dit brengt met zich mee dat [eiser] , ondanks de verstrekte opdrachtbon, niet automatisch recht heeft op betaling van het op de bon genoemde bedrag.
4.3.
Ter onderbouwing van haar standpunt dat zij [eiser] nog slechts € 2,182,42 verschuldigd is, heeft Banier verwezen naar de e-mail die zij op 1 april 2022 aan [eiser] heeft gestuurd met daarbij het overzicht met het verrichte meer- en minderwerk. [eiser] heeft op de zitting de juistheid van dit overzicht weersproken en betoogd dat er meer meerwerk door hem is verricht dan in het overzicht is opgenomen. Daarnaast zouden de transportkosten meer bedragen dan de € 2.500,00 die daarvoor in het overzicht zijn opgenomen. [eiser] heeft zijn standpunt dat er meer meerwerk is verricht dan in het overzicht staat vermeld en dat hij recht heeft op betaling van meer transportkosten, echter niet concreet gemaakt of onderbouwd, hetgeen wel van hem had mogen worden verwacht. Zo had hij bijvoorbeeld concreet moeten maken welke meerwerkwerkzaamheden er, buiten de meerwerkposten die in het overzicht zijn opgenomen, zijn verricht en dat Banier daar opdracht voor heeft gegeven. Ook had verwacht mogen worden dat hij nader had onderbouwd op basis waarvan hij recht heeft op betaling van een hoger bedrag aan transportkosten. Dit laatste geldt te meer nu uit de door Banier overgelegde overeenkomst lijkt te volgen dat partijen voor het transport een vaste prijs van € 2.500,00 zijn overeengekomen. Zonder nadere onderbouwing valt daardoor niet in te zien op basis waarvan [eiser] aanspraak zou kunnen maken op een hoger bedrag aan transportkosten. Tijdens de zitting heeft [eiser] weliswaar aangeboden nader bewijs van zijn stellingen te willen leveren, maar omdat [eiser] tegenover de gemotiveerde betwisting van Banier niet (of in ieder geval onvoldoende) aan zijn stelplicht heeft voldaan, zal hij niet worden toegelaten tot bewijslevering en wordt zijn bewijsaanbod op dit punt gepasseerd.
Project Zaandam
4.4.
Voor het project in Zaandam geldt dat [eiser] aan Banier een factuur van € 5.900,00 heeft toegestuurd. [eiser] heeft volgens Banier echter slechts 48 uren op dit project gewerkt, waardoor zij [eiser] slechts € 1.680,00 verschuldigd zou zijn. Banier stelt zich op het standpunt dat [eiser] op geen enkele wijze heeft onderbouwd dat hij recht heeft op betaling van een hoger bedrag.
4.5.
Op de zitting heeft [eiser] toegelicht hoe zijn factuur tot stand is gekomen. Volgens [eiser] zijn partijen voor het plaatsen van wanden een prijs per meter overeengekomen. Aan de hand van deze meterprijs en het aantal door hem geplaatste meters wand is Banier tot het door hem gefactureerde bedrag gekomen. De kantonrechter stelt vast dat uit de door [eiser] opgestelde factuur niet blijkt welke meterprijs er door hem is gehanteerd en hoeveel meters wand er volgens hem zijn geplaatst. Omdat Banier de
juistheid van de factuur heeft weersproken, had van [eiser] verwacht mogen worden dat hij zijn factuur verder had onderbouwd. Dit heeft hij nagelaten, waardoor niet te controleren valt of de door Banier opgestelde factuur klopt. Omdat [eiser] , ook ten aanzien van deze factuur, niet aan zijn stelplicht heeft voldaan, wordt aan verdere bewijslevering niet toegekomen.
Conclusie
4.6.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [eiser] grotendeels zal afwijzen. Banier zal alleen worden veroordeeld om het door haar erkende bedrag van € 3.862,42 (€ 2.182,42 voor het project in Hillegom en € 1.608,00 voor het project in Zaandam) te betalen. [eiser] heeft verder aanspraak gemaakt op wettelijke handelsrente. Omdat Banier heeft nagelaten de door haar erkende bedragen binnen de vervaltermijn van de facturen te voldoen, is zij wettelijke handelsrente verschuldigd. De wettelijke handelsrente zal daarom worden toegewezen op de wijze zoals onder de beslissing vermeld.
4.7.
[eiser] heeft verder aanspraak gemaakt op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Omdat [eiser] voldoende heeft onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht, zal een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen volgens het wettelijke tarief dat hoort bij de hoofdsom waartoe Banier zal worden veroordeeld, zijnde € 511,34. De over de incassokosten gevorderde btw zal worden afgewezen, omdat niet gesteld of gebleken is dat [eiser] de btw niet kan verrekenen.
4.8.
Omdat partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt Banier tot betaling aan [eiser] van € 4.373,76, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 3.862,42 vanaf de vervaldatum van de facturen;
5.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Kanninga-Jonker en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter