In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 15 februari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot vernietiging van de erkenning van een minderjarige door de erkenner, en om vervangende toestemming te verlenen aan de verwekker om de minderjarige te erkennen. De verwekker, vertegenwoordigd door zijn advocaat, had eerder een verzoek ingediend om de erkenning van de minderjarige door de erkenner te vernietigen, omdat hij meende de biologische vader te zijn. De rechtbank had eerder op 4 oktober 2022 een DNA-onderzoek gelast, waaruit bleek dat de verwekker inderdaad de biologische vader is van de minderjarige. De rechtbank overwoog dat de verwekker geen zelfstandige rechtsingang heeft om de erkenning te vernietigen, maar dat in dit geval de minder strikte maatstaf van toepassing is, omdat de erkenner de minderjarige al had erkend voor de verwekker de kans kreeg om vervangende toestemming te vragen. De rechtbank concludeerde dat de moeder in redelijkheid toestemming had kunnen geven aan de erkenner, maar dat het in het belang van de minderjarige is dat het juridisch vaderschap overeenkomt met de biologische werkelijkheid. Daarom werd het verzoek van de bijzondere curator, die de minderjarige vertegenwoordigde, toegewezen en werd de erkenning door de erkenner vernietigd. Tevens werd de verwekker vervangende toestemming verleend om de minderjarige te erkennen, onder de voorwaarde dat de vernietiging van de erkenning in kracht van gewijsde is gegaan. De rechtbank besliste ook over de kosten van het DNA-onderzoek, die gelijkelijk verdeeld moesten worden tussen de man en de moeder.