ECLI:NL:RBNHO:2023:11784

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 november 2023
Publicatiedatum
21 november 2023
Zaaknummer
10548190 \ CV EXPL 23-3579
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot voortzetting huur na overlijden van de vader en de vereisten voor een duurzame gemeenschappelijke huishouding

In deze zaak heeft [eiser] een vordering ingesteld tegen de stichting Ymere om de huurovereenkomst van de woning van zijn overleden vader voort te zetten. De vader van [eiser] is op 26 oktober 2022 overleden, waarna [eiser] de huurovereenkomst voor zes maanden heeft voortgezet op basis van artikel 7:268 lid 2 BW. Ymere betwist de vordering en stelt dat [eiser] niet voldoet aan de voorwaarden voor voortzetting van de huur, met name dat er geen duurzame gemeenschappelijke huishouding was en dat [eiser] geen huisvestingsvergunning heeft. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiser] niet kan aantonen dat hij zijn hoofdverblijf in het gehuurde had en dat er geen sprake was van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. De rechter oordeelt dat de vordering van [eiser] moet worden afgewezen, omdat hij niet voldoet aan de wettelijke eisen. Tevens wordt de tegenvordering van Ymere toegewezen, waarbij de huurovereenkomst per eind december 2022 rechtsgeldig is beëindigd en [eiser] wordt veroordeeld tot ontruiming van de woning. De proceskosten komen voor rekening van [eiser].

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10548190 \ CV EXPL 23-3579
Uitspraakdatum: 29 november 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [plaats]
eiser in conventie, gedaagde in reconventie
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. A.C. Mens
tegen
de stichting
Stichting Ymere
gevestigd te Amsterdam
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie
verder te noemen: Ymere
gemachtigde: mr. B Schildwacht

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 14 april 2023 een vordering tegen Ymere ingesteld. Ymere heeft schriftelijk geantwoord en een tegenvordering ingesteld.
1.2.
Op 3 november 2023 heeft een zitting plaatsgevonden. Namens Ymere was aanwezig mevrouw [betrokkene 1] vergezeld door de gemachtigde. [eiser] was aanwezig bijgestaan door zijn gemachtigde. Partijen hebben gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen verder ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft [eiser] op 23 oktober, 24 oktober en 31 oktober 2023 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
De heer [betrokkene 2] (hierna: vader) is huurder geweest van de woning aan het adres [adres] te [plaats] (hierna: het gehuurde).
2.2.
Het gehuurde betreft een vierkamerwoning met drie slaapkamers en één woonkamer.
2.3.
[eiser] heeft met tussenpozen ingeschreven gestaan op het adres van het gehuurde.
2.4.
Op 26 oktober 2022 is vader overleden. [eiser] heeft de huurovereenkomst (op grond van artikel 7:268 lid 2 BW) voor zes maanden voortgezet.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat Ymere wordt veroordeeld om de huurovereenkomst met betrekking tot het gehuurde met [eiser] voort te zetten.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat hij voldoet aan de wettelijke eisen van artikel 7:268 lid 2 BW. [eiser] heeft zijn hoofdverblijf in het gehuurde gehad, heeft een duurzame, gemeenschappelijke huishouding gevoerd met zijn vader en is in staat de huur te voldoen. Daarnaast heeft hij zijn vader bijgestaan en verzorgd. Er is geen sprake van (één van) de verplichte afwijzingsgronden van artikel 7:268 lid 3 BW.

4.Het verweer en de tegenvordering

4.1.
Ymere betwist de vordering. Zij voert aan – samengevat – dat niet is gebleken dat [eiser] zijn hoofdverblijf in het gehuurde heeft gehad of dat sprake is geweest van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. [eiser] komt daarnaast niet in aanmerking voor een huisvestingsvergunning zoals bedoeld in artikel 7:268 lid 3 sub c BW.
4.2.
Ymere vordert een verklaring voor recht dat de huurovereenkomst tussen Ymere en vader per eind december 2022 rechtsgeldig is komen te beëindigen en dat [eiser] wordt veroordeeld om binnen twee weken na betekening van het vonnis de woning te ontruimen met afgifte van de sleutels.

5.De beoordeling

5.1.
Nu de vordering en tegenvordering onderling verweven zijn, worden deze gezamenlijk beoordeeld.
5.2.
Vast staat dat [eiser] zijn vordering binnen zes maanden na het overlijden van zijn vader en dus tijdig heeft ingediend en gelet daarop ontvankelijk is in zijn vordering.
5.3.
Kern van het geschil is of [eiser], wat betreft de huurovereenkomst tussen Ymere als verhuurster en vader als huurder aangaande de woning te [plaats] aan het adres [adres], als voortzettende huurder in de zin van artikel 7:268 lid 2 BW moet worden aangemerkt. Dat is alleen het geval als [eiser] zijn hoofdverblijf in het gehuurde had en met zijn vader een duurzame gemeenschappelijke huishouding voerde. Als [eiser] dit niet aannemelijk kan maken, of als hij geen huisvestingsvergunning als bedoeld in artikel 8 van de Huisvestigingswet over kan leggen, moet de vordering worden afgewezen.
Hoofdverblijf
5.4.
Onder hoofdverblijf moet worden verstaan: de woning waar iemands persoonlijke leven zich in hoofdzaak afspeelt. Het is de plaats waar iemand grotendeels werkelijk verblijft, waar iemand werkelijk woont, zijn zaken behartigt, zijn goederen beheert en waarvandaan hij niet gaat dan met een bepaald doel en met het plan om, als dat doel is bereikt, weer terug te komen.
5.5.
Een belangrijke aanwijzing om aan te nemen dat iemand ergens zijn hoofdverblijf heeft, is de inschrijving in de Basis Registratie Persoonsgegevens (BRP) op een adres. Uit het door [eiser] overgelegde historisch uittreksel blijkt dat hij niet steeds ingeschreven heeft gestaan op het adres van zijn vader. In 2010 stond hij ingeschreven op een adres waar zijn tante woonachtig is. In 2018 stond hij ingeschreven op een adres in België en vanaf 2019 stond hij ingeschreven op een adres in [plaats] waar zijn zuster woonachtig is. Pas op de datum van het overlijden van zijn vader is [eiser] weer op het adres van het gehuurde geregistreerd. Zijn verklaring dat zijn vader buiten hem om de inschrijving enkele keren heeft gewijzigd, roept vragen op (die [eiser] ter zitting niet heeft kunnen beantwoorden). De door [eiser] overgelegde poststukken kunnen [eiser] niet baten omdat deze, met uitzondering van een poststuk van de ING van september 2021, dateren uit de periode dat [eiser] wel op het adres van het gehuurde ingeschreven was.
5.6.
[eiser] heeft echter ook verklaringen van familie, vrienden, buren en de thuiszorg in het geding gebracht. Hieruit volgt dat [eiser] na de scheiding van zijn ouders bij zijn vader is gebleven en in latere jaren bij zijn vader is blijven wonen om voor hem te zorgen. Hiermee heeft [eiser] een begin van bewijs geleverd. Hij heeft aangeboden de betreffende briefschrijvers als getuigen te doen horen. Aan dit bewijsaanbod gaat de kantonrechter voorbij omdat, ook als zou komen vast te staan dat [eiser] zijn hoofdverblijf in het gehuurde had, zijn vordering afstuit op het navolgende.
Gemeenschappelijke huishouding
5.7.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een gemeenschappelijke huishouding moeten alle omstandigheden van het geval in onderling verband worden gewaardeerd, zoals het feitelijk gebruik van de woning door de huurder en de medebewoner en de omstandigheid dat zij al dan niet (1) gezamenlijk voorzien in de kosten van de huisvesting en/of de kosten van levensonderhoud, (2) gezamenlijk (of op grond van een afgesproken verdeling) huishoudelijke taken verrichten, (3) gezamenlijk de maaltijden bereiden en gebruiken, (4) gezamenlijk invulling geven aan vrije tijd en (5) gezamenlijk deelnemen aan het sociaal verkeer. Ten aanzien van de gemeenschappelijke huishouding geldt voor degene die met een beroep op artikel 7:268 lid 2 BW voortzetting van de huur vordert, een verzwaarde stelplicht.
5.8.
De enkele omstandigheid dat [eiser] op enigerlei wijze heeft bijgedragen aan de kosten van de huishouding, leidt niet automatisch tot de conclusie dat sprake is van een gemeenschappelijke huishouding. Van een nog thuiswonend meerderjarig kind mag immers verwacht mag worden dat hij bijdraagt aan algemene kosten. Er moet sprake zijn van enige verwevenheid. [eiser] heeft ter zitting aangevoerd dat vader de vaste lasten betaalde (huur, gemeentelijke heffingen) en [eiser] de boodschappen, kleding, kosten voor de auto (die vader niet gebruikte) en (toen de gezondheid van vader het nog toeliet) de vakanties. Enige onderbouwing in de vorm van schriftelijke stukken, heeft [eiser], anders dan de overgelegde verklaringen die van algemene aard zijn, niet overgelegd. Er zijn bijvoorbeeld geen bankafschriften (van [eiser] of van vader) in het geding gebracht waaruit blijkt dat of hoe de kosten gedeeld werden. Uit de door [eiser] overgelegde poststukken blijkt ook niet dat verzekeringen of polissen op beider naam stonden, of dat zij (bijvoorbeeld) fiscale partners waren. Dit had, gezien de betwisting van Ymere en de verzwaarde stelplicht die op [eiser] rust, wel op zijn weg gelegen. Dat sprake is geweest van een financiële verwevenheid tussen [eiser] en zijn vader is dan ook niet of onvoldoende vast komen te staan.
5.9.
[eiser] heeft verder verklaard dat het gezamenlijk huishoudelijke taken verrichten, invulling geven aan vrije tijd of deelnemen aan sociaal verkeer niet of nauwelijks sprake is geweest vanwege de slechte gezondheid van vader. Niet voldoende is gesteld of gebleken dat hier wel sprake van was toen de gezondheid van vader dit nog wel toeliet. Dat sprake was van een gemeenschappelijk huishouden zoals bedoeld in artikel 7:268 BW is dan ook onvoldoende komen vast te staan.
Duurzaam
5.10.
Of sprake is van een duurzame huishouding in de zin van artikel 7:268 BW wordt bepaald door objectieve factoren als de duur van de samenwoning en door subjectieve factoren als de bedoeling van betrokkenen en voorts door alle omstandigheden van het geval. Van belang zijn de bedoelingen van partijen voor de toekomst, in welke mate die plannen zijn geëffectueerd en welke onderlinge uitwisseling plaatsvond.
5.11.
De enkele omstandigheid dat een kind na het meerderjarig worden nog bij zijn ouders blijft wonen, brengt niet mee dat zij een duurzame huishouding voeren, omdat in de regel sprake is van een aflopende samenlevingssituatie. Het kind wordt immers geacht op enig moment uit te vliegen. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan het samenleven van een kind en een ouder na het zelfstandig worden van het kind worden aangemerkt als een duurzame huishouding. Het is aan [eiser] om deze bijzondere omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen.
5.12.
[eiser] heeft in dit verband gewezen op de door hem overgelegde verklaringen van familie, vrienden en de thuiszorg. Daaruit komt het beeld naar voren dat [eiser] als minderjarige bij zijn vader is gebleven toen zijn ouders gingen scheiden. Waarom hij daarna bij vader is gebleven, blijkt niet uit die verklaringen anders dan dat vader gedurende de laatste jaren van zijn leven zodanig ziek was dat hij veel verzorging nodig had. Ter zitting heeft [eiser] bevestigd dat zijn vader niet meer voor zichzelf kon zorgen en dat hij veel voor vader deed en hem verzorgde. Van enige wederkerigheid is niet gebleken. Toen [eiser] een relatie kreeg en trouwde, is hij niet uit de woning verhuisd omdat zijn vader niet meer zelfstandig kon wonen. Tot slot heeft [eiser] aangevoerd dat hij zijn vader beloofd had voor hem te zorgen en hem niet te laten verhuizen naar een verzorgingstehuis. Zijn echtgenote is pas na het overlijden van vader uit Tunesië gekomen en bij [eiser] ingetrokken.
5.13.
Uit het voorgaande volgt dat [eiser] alleen nog thuis woonde omdat vader niet meer in staat was zelfstandig te wonen. Het is aannemelijk dat, als de gezondheid van vader het had toegelaten, [eiser] wel het huis van zijn vader had verlaten. Dit geldt te meer nu [eiser] in 2019 nog het voornemen had om in België te werken en daar ingeschreven stond en het feit dat vader [eiser] verschillende keren heeft uitgeschreven op het adres van het gehuurde. Van een intentie van een duurzame huishouding is dan ook niet gebleken.
5.14.
Omdat niet aan de eis van een duurzame gemeenschappelijke huishouding is voldaan, moet de vordering al worden afgewezen. Maar ook als wel sprake zou zijn van duurzame gemeenschappelijke huishouding, dan kan de vordering niet worden toegewezen vanwege het volgende.
Huisvestingsvergunning
5.15.
Niet (meer) in geschil is dat voor het gehuurde een Huisvestingsvergunning nodig is en dat [eiser] hierover niet beschikt.
5.16.
Daarnaast heeft Ymere in voldoende mate aangetoond dat [eiser] op dit moment niet in aanmerking komt voor een huisvestingsvergunning. Uit de Huisvestingsverordering Gemeente Haarlemmermeer 2022 blijkt dat een vierkamerwoning geschikt is voor een huishouden dat minimaal uit één meerderjarig persoon en één minderjarig persoon bestaat. Op dit moment is hier geen sprake van: [eiser] heeft immers (nog) geen kinderen. Dat zijn echtgenote thans in verwachting is en in mei 2024 verwacht te bevallen, maakt dit niet anders.
5.17.
Het is niet aan de civiele rechter om te toetsen of huisvestingsvergunning [eiser] ten onrechte is onthouden, aangezien tegen deze beslissing een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang openstaat.
5.18.
Nu [eiser] op dit moment geen huisvestingsvergunning over kan leggen, moet zijn vordering tot voortzetting van de huurovereenkomst worden afgewezen.
5.19.
De proceskosten komen voor rekening van [eiser], omdat hij ongelijk krijgt.
Verklaring voor recht en veroordeling tot ontruiming, uitvoerbaar bij voorraad
5.20.
Omdat [eiser] niet voldoet aan de wettelijke voorwaarden om de huur te mogen voortzetten, is de huurovereenkomst beëindigd. De gevorderde verklaring voor recht en de vordering tot ontruiming worden dan ook toegewezen. De kantonrechter gaat er van uit dat [eiser] (en zijn vrouw) hierdoor niet op straat zal komen te staan omdat Ymere ter zitting heeft bevestigd nog steeds bereid te zijn om voor [eiser] een passende oplossing te zoeken.
5.21.
De veroordeling wordt niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard. [eiser] heeft namelijk het wettelijke recht om de woning te gebruiken totdat onherroepelijk op zijn vordering tot het voortzetten van de huur is beslist. [eiser] verblijft om die reden nu niet zonder recht of titel in de woning. Hij hoeft de woning pas te ontruimen als dit vonnis onherroepelijk is geworden. Hiervan is op dit moment nog geen sprake omdat [eiser] tegen de afwijzing van zijn vordering hoger beroep kan instellen.
5.22.
Omdat de vordering en tegenvordering nauw verband met elkaar houden en gelijktijdig zijn behandeld, is aanleiding om de kosten in de tegenvordering in dit geval te bepalen op nihil.

6.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van Ymere tot en met vandaag vaststelt op een bedrag van € 528,00 (2x € 264,00) aan salaris gemachtigde;
6.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst de vordering voor het overige af.
de tegenvordering:
6.5.
verklaart voor recht dat de huurovereenkomst tussen Ymere en vader per eind december 2022 rechtsgeldig is komen te beëindigen;
6.6.
veroordeelt [eiser] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de woning aan de [adres] te [plaats] met wie en wat zich daarin vanwege [eiser] moge bevinden te ontruimen, ontruimd te houden, te verlaten en met afgifte van de sleutels en achterlating van al wat tot het gehuurde behoort in behoorlijke staat ter vrije en algehele beschikking van Ymere te stellen;
6.7.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor Ymere worden vastgesteld op nihil.
6.8.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Dijk en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter