ECLI:NL:RBNHO:2023:11747

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 november 2023
Publicatiedatum
21 november 2023
Zaaknummer
15.148275.22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor moord en zware mishandeling met voorbedachte rade

Op 21 november 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 jaar voor de moord op zijn partner en zware mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 15 juni 2022 in Spaarnwoude zijn partner opzettelijk van het leven heeft beroofd door haar met een vuurwapen door het hoofd te schieten. De verdachte had een gewelddadige relatie met het slachtoffer, die eerder al aangifte had gedaan van mishandeling. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van voorbedachte raad, omdat de verdachte zich gedurende enige tijd had kunnen beraden op zijn daad. Daarnaast werd de verdachte ook veroordeeld voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer in Turkije, waar hij haar had verbrand met een brandbare vloeistof. De rechtbank wees vorderingen van de benadeelde partijen, de ouders van het slachtoffer, toe voor zowel vermogensschade als immateriële schade, waaronder affectieschade en shockschade. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de nabestaanden, en legde een lange gevangenisstraf op als reactie op de gepleegde misdrijven.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.148275.22 en 15.035677.23 (ter terechtzitting gevoegd)
Uitspraakdatum: 21 november 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 7 november 2023 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Alphen aan den Rijn, locatie Eikenlaan.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie,
mr. A. van Eck en mr. K. Sanders, en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. W.J. Morra, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is onder parketnummer 15.148275.22
(hierna feit 1) ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 juni 2022 te Spaarnwoude, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, [naam slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door met een (vuur)wapen één of meerdere kogels in/door het hoofd van die [naam slachtoffer] te schieten, tengevolge waarvan die [naam slachtoffer] is overleden.
Aan de verdachte is onder parketnummer 15.035677.23 (
hierna feit 2), na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
primair
hij in of omstreeks de periode van 14 februari 2022 tot 26 april 2022 te Istanbul (Turkije), in elk geval in Turkije, aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten tweede- en/of derdegraads brandwonden aan het rechter (boven)been van die [naam slachtoffer] , heeft toegebracht door Zippo aansteker vloeistof, althans een of meer brandbare vloeistof(fen), over het (boven)been van die [naam slachtoffer] te gieten en/of te sprenkelen en/of (vervolgens) een aansteker, in elk geval (open) vuur, met haar been, althans de vloeistof, in aanraking te brengen;
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 14 februari 2022 tot 26 april 2022 te Istanbul (Turkije), in elk geval in Turkije, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten tweede- en/of derdegraads brandwonden aan het rechter (boven)been van die [naam slachtoffer] toe te brengen, met dat opzet Zippo aansteker vloeistof, althans een of meer brandbare vloeistof(fen) over het (boven)been van die [naam slachtoffer] te gieten en/of te sprenkelen en/of (vervolgens) een aansteker, in elk geval (open) vuur, met haar been, althans de vloeistof, in aanraking te brengen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 14 februari 2022 tot 26 april 2022 te Istanbul (Turkije), in elk geval in Turkije, [naam slachtoffer] heeft mishandeld door Zippo aansteker vloeistof, althans een of meer brandbare vloeistof(fen), over het (boven)been van die [naam slachtoffer] te gieten en/of te sprenkelen en/of (vervolgens) een aansteker, in elk geval (open) vuur, met haar been, althans de vloeistof, in aanraking te brengen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie hebben gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten. Op het standpunt van het Openbaar Ministerie zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. De raadsman heeft daartoe ten aanzien van feit 1 – kort gezegd – bepleit dat het daderschap van de verdachte niet wettig en overtuigend is te bewijzen. Ten aanzien van feit 2 (primair, subsidiair en meer subsidiair) heeft de raadsman gesteld dat sprake is van een alternatief scenario, te weten dat [naam slachtoffer] zich heeft verwond bij het aansteken van een gaskachel, hetgeen zij heeft bevestigd in een e-mailbericht aan de Turkse politie.
Op het verweer van de verdediging wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsmotivering
Feit 1
Inleiding
Op woensdag 15 juni 2023, omstreeks 13.30 uur, wordt in Spaarnwoude het stoffelijk overschot aangetroffen van [naam slachtoffer] (hierna: [het slachtoffer] ) in een sloot bij de kruising van de Oostbroekerweg met de Valleiweg. Uit het sectierapport volgt dat zij is overleden door één doorschot door haar schedel. De schotbaan is vastgesteld van linksboven naar rechtsonder.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte strafrechtelijke betrokkenheid heeft gehad bij het overlijden van [het slachtoffer] en zo ja, hoe dit in strafrechtelijke zin dient te worden gekwalificeerd.
Bij de beantwoording daarvan gaat de rechtbank op basis van de bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De gebeurtenissen op 15 juni 2023
De verdachte was in de avond en de nacht van 14 op 15 juni 2022 samen met [het slachtoffer] in Spaarnwoude. Rond 02.30 uur die nacht heeft [het slachtoffer] met haar ouders gebeld. Tijdens dit gesprek klonk zij paniekerig en vertelde zij aan haar ouders dat zij met de verdachte was en dat hij haar bedreigde. Ze vertelde dat zij in het water was gevallen en dat ze niet wist wat ze moest doen. Op de achtergrond hoorden haar ouders de verdachte de woorden “telefoon, telefoon” schreeuwen en hoorden zij [het slachtoffer] zeggen: “Ga weg, ga weg” en “laat me met rust” en “niet doen, niet doen”. Nadat zij [het slachtoffer] daarna nog een keer hard “Nee!” hoorden roepen, hoorden zij niets meer. Direct daarna, om 02.48 uur, hebben de ouders van [het slachtoffer] 112 gebeld.
Getuige [getuige 1] was in de nacht van 14 op 15 juni 2022 samen met een vriendin ook in Spaarnwoude. Hij had zijn auto rond 00:45 uur daar geparkeerd en zag een voertuig rechts van hem op een grasveldje staan. Op een gegeven moment hoorde hij een vrouw roepen “ga weg, ga weg”. Hij hoorde ook de naam “ [het slachtoffer] ” vallen en hoorde een mannelijke stem woedend schreeuwen. De mannelijke stem klonk agressief. Op een bepaald moment, ze stonden er toen al geruime tijd, hoorde hij een knalgeluid. Daarna heeft hij direct zijn auto gestart en is hij weggereden. Tijdens zijn verklaringen heeft hij op foto’s van Google Maps aangegeven waar hij in zijn auto zat en waar de andere auto in het gras stond en hij de vrouwelijke en mannelijke stem vandaan heeft horen komen.
Tussenconclusie
Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de verdachte en [het slachtoffer] in de nacht van 14 op 15 juni 2023 in Spaarnwoude waren én dat zij ruzie hadden. De getuige was vlak bij hen. Het knalgeluid dat door deze getuige is gehoord, is daardoor te plaatsen op de locatie waar de verdachte samen met [het slachtoffer] aanwezig was. Het tijdstip waarop de getuige dit knalgeluid hoorde, past bij het tijdstip waarop de ouders van [het slachtoffer] haar aan de telefoon hadden en plotseling niets meer hoorden. De rechtbank concludeert dat de verdachte aanwezig was op de plaats en op het moment dat [het slachtoffer] met één schot om het leven is gebracht.
Onderzoek plaats delict en forensische onderzoeksresultaten
Op die plek en in de omgeving daarvan is onderzoek ingesteld en wordt door de politie onder meer een zwarte handschoen en een huls aangetroffen.
Het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) heeft deze handschoen onderzocht op de aanwezigheid van schotresten en heeft geconcludeerd dat de resultaten van dit onderzoek extreem veel waarschijnlijker zijn wanneer in de bemonstering schotresten aanwezig zijn dan wanneer er geen schotresten aanwezig zijn. Daarnaast is vergelijkend forensisch onderzoek gedaan aan die handschoen en de huls. Volgens het NFI zijn de bevindingen van dit onderzoek iets waarschijnlijker wanneer de aangetroffen deeltjes dezelfde bron van herkomst hebben dan wanneer de aangetroffen deeltjes een andere bron van herkomst hebben.
Bij het onderzoek in de inbeslaggenomen auto van de verdachte is een patroon gevonden. Uit vergelijkend onderzoek door het NFI naar de huls die op de plaats van het delict is aangetroffen en het patroon dat in de auto van de verdachte is aangetroffen, is naar voren gekomen dat de bevindingen van dit onderzoek zeer veel waarschijnlijker zijn wanneer huls en patroon zijn doorgeladen in hetzelfde vuurwapen dan wanneer de huls en patroon zijn doorgeladen in verschillende vuurwapens van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeem kenmerken.
Daarnaast is door het NFI DNA-onderzoek uitgevoerd op de patroon uit de auto en in de binnenkant van de op de plaats delict gevonden handschoen. Uit beide onderzoeken blijkt dat de resultaten meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker zijn wanneer – kort gezegd – verdachte een van de donoren is dan wanneer dit niet zo is.
Tussenconclusie
Op basis van het voorgaande, in samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat de handschoen die op de plaats delict is aangetroffen, is gebruikt tijdens het schot dat [het slachtoffer] heeft gedood. Gelet op de conclusies van het NFI betreffende het DNA-onderzoek, concludeert de rechtbank voorts dat de verdachte die handschoen heeft gedragen en dat hij in het bezit is geweest van een patroon dat in hetzelfde vuurwapen heeft gezeten als het vuurwapen waarmee [het slachtoffer] is doodgeschoten.
Omdat de rechtbank haar oordeel niet alleen baseert op de bevindingen van het forensisch onderzoek, maar op alle in de bijlage genoemde bewijsmiddelen in hun onderlinge samenhang bezien, kunnen de verweren van de verdediging met betrekking tot de bewijskracht van de uitkomsten van het forensisch onderzoek onbesproken blijven.
Aanwezigheid derde persoon op de plaats delict
De raadsman heeft betoogd dat uit de verklaring van getuige [getuige 2] volgt dat in de nacht van 15 juni 2022 een derde persoon (ook) op de plaats delict aanwezig was. Dat wordt volgens de raadsman bevestigd door het feit dat is vastgesteld dat op de handschoen die op de plaats delict is aangetroffen DNA-materiaal is aangetroffen van minimaal één onbekende derde. De verdachte heeft zijn betrokkenheid bij het overlijden van [het slachtoffer] ook ontkend. Gelet op deze omstandigheden zou deze onbekende derde een (strafbare) rol kunnen hebben gehad bij de dood van [het slachtoffer] . Dat maakt volgens de raadsman dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat het de verdachte is geweest die [het slachtoffer] heeft neergeschoten.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende.
Allereerst heeft de verdachte zelf nooit verklaard over de aanwezigheid van iemand anders in Spaarnwoude naast [het slachtoffer] en hemzelf, laat staan dat hij duidelijk heeft gemaakt wie dat dan zou zijn geweest en wat daar is gebeurd. Ook heeft de verdachte verklaard dat alleen hij en [het slachtoffer] van de auto gebruik maakten. De verklaringen van getuige [getuige 2] over een mogelijke derde persoon in/bij de auto zijn onvoldoende sterk om aan het voorgaande af te doen en worden op dit onderdeel ook niet ondersteund door getuige [getuige 1] .
De rechtbank is dan ook van oordeel dat er geen concrete aanwijzingen zijn om te veronderstellen dat er naast [het slachtoffer] en de verdachte een derde persoon aanwezig zou zijn geweest op de plaats delict.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat het de verdachte is geweest die in de nacht van 15 juni 2022 in Spaarnwoude een handschoen heeft aangetrokken, een vuurwapen heeft gepakt en vervolgens [het slachtoffer] met dat vuurwapen door haar hoofd heeft geschoten terwijl zij in de sloot stond, waar haar lichaam later is aangetroffen.
Voorbedachte raad
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld op welke wijze dit handelen van de verdachte juridisch dient te worden gekwalificeerd. Is er sprake van moord of doodslag? In dat kader dient de rechtbank te beoordelen of sprake is geweest van ‘voorbedachte raad’.
Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Juridisch kader
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De vaststelling dat de verdachte voldoende
tijdhad om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld. De rechter kan echter aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toekennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad pas tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Voorts heeft de Hoge Raad overwogen dat de vraag of de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven zich moeilijk leent voor strafrechtelijk bewijs. Dat geldt zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen of geen eenduidig inzicht geven in wat voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid tot nadenken en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval, zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit.
De feiten en omstandigheden in deze zaak
De verdachte en het slachtoffer hadden een zeer intense en agressieve relationele voorgeschiedenis. Uit de verklaringen van de ouders van [het slachtoffer] komt naar voren dat [het slachtoffer] de afgelopen jaren stelselmatig werd mishandeld door de verdachte. Nadat zij uit Turkije was teruggekomen, heeft zij geprobeerd van de verdachte los te komen. Zij heeft in Turkije aangifte gedaan tegen de verdachte van het feit dat hij haar been in brand heeft gestoken (feit 2). In Nederland heeft zij zich vervolgens gewend tot de politie, die een melding heeft gemaakt bij Veilig Thuis. Uit de vele app-berichten die de verdachte na haar vertrek uit Turkije heeft gestuurd, kan naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid dat de verdachte zich ernstig gekrenkt voelde doordat [het slachtoffer] afstand van hem wilde nemen en - mogelijk - de relatie wilde verbreken. Dit gekrenkte gevoel bij de verdachte lijkt zich in de aanloop naar 15 juni 2022 verder te hebben ontwikkeld en verdiept.
Zo stuurde de verdachte in juni 2022 de volgende berichten aan [het slachtoffer] .
- “
Ik bereik een dusdanig punt dat zelfs jij mij niet kunt tegenhouden. Dat zelfs als mijn vader zijn graf uit zou komen, hij het niet zal kunnen redden. Wat moet gebeuren zal
gebeuren Wanneer ik een black out heb en er is niemand die mij tot steun is... dan word ik net een vrachtwagen met kapotte remmen.”
- “Ik zal je nooit met rust laten [het slachtoffer] dat besef je wel hoop ik toch schat. Dus als ik het niet wordt, dan wordt het ook geen ander”.
- “Ik ga weg [het slachtoffer] . Geen dag word meer het zelfde worden. Niet voor mij en niet voor jou niet voor je ouders niet voor mijn familie je hebt een spoor van ellende achter je gelaten. Femme fatale. Het is je gelukt na je laatste ongein ben ik echt kapot gegaan. Ik heb nu daadwerkelijk niets meer te verliezen [het slachtoffer] . Jou heb ik gedoofd in me.”.
- “Kom terug naar me als slavin als commando, want elke stap gaat groter worden bij mij, zoals vandaag was ik geneigd je kop in te drukken maar verjaardag nog effe hahahaha en je maakt het niet meer goed tegenwoordig. Dus wil je vaker pijn doen dan zorgen voor je.”.
Naar zijn zwager stuurt de verdachte op 5 juni 2022 het volgende bericht:
- “Mijn vader zei altijd: Je moet doden, één voor je broodwinning, twee voor je eer/zedelijke eer, drie voor onrecht dat niet teruggedraaid kan worden. ”.
Naast deze voorgeschiedenis zijn voor de rechtbank ook de volgende feiten en omstandigheden relevant voor de beoordeling of sprake is geweest van voorbedachte raad:
- het maken van een afspraak met [het slachtoffer] op 14 juni 2022, waarbij hij een vuurwapen, munitie en handschoenen mee heeft genomen,
- het meenemen van [het slachtoffer] in de avond van 14 juni 2022 naar een donkere, afgelegen plek in Spaarnwoude,
- het feit dat [het slachtoffer] in een sloot terecht was gekomen, waardoor zij lager kwam te staan dan de verdachte,
- het aantrekken van de handschoen, die de verdachte eerder die avond, op het filmpje waar hij een armband aan [het slachtoffer] geeft, niet aan heeft, en het pakken van het wapen.
Uit deze feiten en omstandigheden volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de verdachte, gedurende de dagen en uren voorafgaand aan de dood van [het slachtoffer] , tot het besluit is gekomen om [het slachtoffer] van het leven te beroven.
De vraag is vervolgens of de verdachte ook de gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van dit besluit. Daarvoor zijn de volgende feiten en omstandigheden relevant.
De verdachte en [het slachtoffer] hebben op 14 juni 2022 aan het begin van de avond afgesproken om elkaar te ontmoeten. Op basis van een veiliggesteld filmpje op de mobiele telefoon van [het slachtoffer] van die avond, is te zien dat de verdachte eerder die avond nog
geenhandschoenen draagt. Vervolgens is diezelfde avond besloten om naar een afgelegen plek naar Spaarnwoude te gaan en heeft de verdachte een vuurwapen en handschoen(en) meegenomen.
Daar is op enig moment tussen de verdachte en [het slachtoffer] ruzie ontstaan, is zij in de sloot terecht gekomen en heeft zij in paniek haar ouders gebeld en gezegd dat de verdachte een wapen had. Dit gesprek heeft meer dan een kwartier geduurd (van 02.30 tot en met circa 02.47 uur). Gedurende dit telefoongesprek heeft de verdachte kunnen nadenken over de betekenis en de gevolgen van zijn voornemen om [het slachtoffer] met het meegenomen vuurwapen van het leven te beroven.
Uit de schotbaan van de kogel valt af te leiden dat de verdachte, toen hij [het slachtoffer] dood schoot, gebruik heeft gemaakt van de lagere positie waar zij stond, namelijk in de sloot. Deze situatie is naar het oordeel van de rechtbank niet anders te kwalificeren als een executie, hetgeen bij uitstek past bij het uitvoeren van een eerder voorgenomen daad.
Conclusie
Op grond van al het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het genomen besluit om [het slachtoffer] van het leven te beroven. Hij heeft niet gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Hij heeft de gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte met voorbedachte raad [het slachtoffer] van het leven heeft beroofd.
Feit 2
Ten aanzien van hetgeen onder feit 2 primair is ten laste gelegd, overweegt de rechtbank het volgende.
Aanleiding
Op 26 april 2022 heeft [het slachtoffer] in Turkije aangifte gedaan bij de Turkse politie van huiselijk geweld. Zij heeft verklaard dat de verdachte een week voor zijn vertrek naar Nederland in zijn woning in Istanbul Zippo benzine over haar rechterbeen heeft gegoten en vervolgens haar been in de brand heeft gestoken. Uit informatie van de huisarts die [het slachtoffer] op 28 april 2022 in Nederland heeft bezocht, blijkt dat zij een brandwond had van 14 cm bij 20 cm en dat sprake was van verbranding van de huid in elke graad.
Alternatief scenario
De verdachte heeft verklaard dat [het slachtoffer] de brandwond aan haar been in Turkije heeft opgelopen doordat er tijdens het aansteken van een kachel een steekvlam ontstond. Namens de verdachte is bepleit dat dit alternatieve scenario wordt ondersteund door de e-mail die de verdachte en [het slachtoffer] aan de politie in Turkije hebben gestuurd, inhoudende dat zij aangifte heeft gedaan om zodoende haar vertrek uit Turkije te kunnen regelen.
Oordeel van de rechtbank
De verklaring van de verdachte is strijdig met hetgeen [het slachtoffer] zelf aan haar huisarts heeft verteld. Zij vertelde de huisarts dat ze in Turkije, door haar ex was mishandeld en ook dat ze 112 mag bellen als hij voor haar deur zou staan. Gelet op de ernst van de verwondingen, is de door verdachte gegeven alternatieve lezing van de oorzaak van die ernstige brandwond, bovendien onvoldoende onderbouwd. Anders dan de raadsman stelt, blijkt uit de inhoud van het door de verdediging overgelegde e-mail bericht niet dat dit alternatieve scenario ook door [het slachtoffer] is uitgesproken.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1
hij op 15 juni 2022 te Spaarnwoude, gemeente Haarlemmermeer, [naam slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door met een vuurwapen één kogel door het hoofd van die [naam slachtoffer] te schieten, ten gevolge waarvan die [naam slachtoffer] is overleden;
Feit 2 primair
hij in de periode van 14 februari 2022 tot 26 april 2022 te Istanbul (Turkije) aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten tweede- en derdegraads brandwonden aan het rechter bovenbeen van die [naam slachtoffer] , heeft toegebracht door Zippo aansteker vloeistof over het bovenbeen van die [naam slachtoffer] te gieten en vervolgens vuur, met haar been, althans de vloeistof, in aanraking te brengen.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
- Moord
Feit 2 primair:
- Zware mishandeling
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien jaren. Daarnaast hebben zij de terbeschikkingstelling van verdachte met verpleging van overheidswege gevorderd. Bij de eis is onder meer rekening gehouden met de ernst van de feiten als ook de context waarin en de wijze waarop deze zijn gepleegd.
6.2
Standpunt van de verdediging
Primair heeft de raadsman bepleit de verdachte geen tbs-maatregel op te leggen nu de conclusies uit het rapport van het PBC vaag en algemeen zijn, het rapport geen conclusies of advies omtrent de toerekeningsvatbaarheid bevat, het risico op recidive niet kon worden vastgesteld en er geen behandeladvies kon worden afgegeven.
Subsidiair heeft hij verzocht om, indien toch tot de oplegging van de tbs-maatregel wordt besloten, een zo kort mogelijke gevangenisstraf op te leggen. In het Pieter Baan Centrum is bij de verdachte een persoonlijkheidsstoornis geconstateerd en is een gelijktijdigheidsverband ten aanzien van de ten laste gelegde feiten aangenomen, maar is geen doorwerking in het ten laste gelegde vastgesteld. Indien de verdachte meer zou hebben meegewerkt is het waarschijnlijk dat hij verminderd toerekeningsvatbaar zou worden verklaard. De verdediging stelt voor om een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren als uitgangspunt te nemen, vóór correctie wegens verminderde toerekeningsvatbaarheid, zodat daarna (snel) een reële invulling kan worden gegeven aan de tbs-maatregel.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft [naam slachtoffer] op een vreselijke manier om het leven gebracht door haar met een vuurwapen door het hoofd te schieten op het moment dat zij in een lager gelegen sloot stond. De rechtbank heeft dit eerder al gekwalificeerd als een executie. Door zijn handelen heeft de verdachte de vader en moeder van [het slachtoffer] een onherstelbaar groot verdriet aangedaan. Zij hebben in de nacht van 15 juni 2022 via de telefoon machteloos mee moeten luisteren naar de ruzie tussen de verdachte en [het slachtoffer] , die haar uiteindelijk fataal is geworden. Dit is voor de ouders bijzonder traumatiserend geweest.
De verdachte heeft met voorbedachten rade een kwetsbare vrouw uit het leven gerukt en heeft haar hiermee het meest fundamentele recht waarover een mens beschikt ontnomen, namelijk het recht op leven. Daarmee heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan één van de zwaarste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent, moord.
Daarnaast heeft de verdachte [het slachtoffer] ongeveer twee maanden voor haar dood op een afschuwelijke manier mishandeld door een brandbare stof over haar been te gieten en in brand te steken.
Door het plegen van dergelijke misdrijven wordt de rechtsorde zeer ernstig geschokt. Moord en zware mishandeling, met name op de wijze waarop de verdachte dit heeft gepleegd, brengen grote onrust en gevoelens van verontwaardiging en onveiligheid in de maatschappij teweeg, niet alleen in de directe omgeving van het slachtoffer, maar ook in de samenleving als geheel.
Op dergelijke feiten kan dan ook in beginsel niet anders worden gereageerd dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeer lange duur.
Uit het politieonderzoek komt daarnaast een beeld naar voren van een onderdrukkende en gewelddadige relatie tussen de verdachte en [het slachtoffer] . Door de proceshouding van de verdachte heeft de rechtbank weinig inzicht kunnen krijgen in de beweegredenen die de verdachte tot de misdrijven hebben gebracht.
Hetzelfde geldt voor de vraag naar de persoonlijkheid van verdachte, zijn psychische gesteldheid ten tijde van het plegen van de misdrijven en - in het verlengde daarvan - de vraag of de misdrijven hem kunnen worden toegerekend. Er zijn wel pogingen ondernomen om op dat gebied informatie te verkrijgen, maar die zijn gestrand op de weigerachtige houding van verdachte. In het rapport van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) van 16 maart 2023 staat dat bij de verdachte sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met anti-sociale, narcistische en borderline kenmerken, die chronisch aanwezig is, en dat er kenmerken van psychopathie kunnen worden vastgesteld. Aangezien er slechts een gelijktijdigheidsverband maar geen causaal verband tussen de psychopathologie bij de verdachte en het ten laste gelegde kan worden vastgesteld, kunnen er geen uitspraken worden gedaan over een eventuele doorwerking van verdachte’s psychopathologie in de feiten en de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. Om dezelfde redenen komen de onderzoekers niet tot een inschatting van het recidiverisico en kan geen advies worden gegeven omtrent de op te leggen straf of maatregel en/of benodigde behandeling.
De verdachte heeft door zijn proceshouding de deskundigen van het PBC, en in het verlengde daarvan de rechtbank, niet in staat gesteld zich in voldoende mate een oordeel te vormen omtrent zijn motieven en de invloed van een persoonlijkheidsstoornis op zijn handelen. Als gevolg daarvan kan de rechtbank zich ook geen goed oordeel vormen over de mogelijkheid c.q. het effect van een eventuele behandeling en over de kans dat de verdachte opnieuw feiten van vergelijkbare ernst zal plegen. De rechtbank zal de verdachte daarom niet de maatregel van terbeschikkingstelling opleggen.
Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de langdurig gewelddadige houding van de verdachte in zijn relatie met [het slachtoffer] , acht de rechtbank de kans op recidive van ernstige geweldsincidenten met aanzienlijk gevaar voor personen reëel. De rechtbank is om die reden van oordeel dat op het speciaal-preventieve effect van de beoogde straf een zwaarder accent komt te liggen.
Nu de verdachte bij plaatsing in een Penitentiaire Inrichting niet zal kunnen worden behandeld, betekent dit op het moment dat de verdachte weer in vrijheid wordt gesteld. De rechtbank beveelt daarom aan dat tegen het einde van de detentie van verdachte alsnog wordt geprobeerd een onderzoek te doen naar de geestesvermogens van verdachte, met het oog op mogelijk aan de verdachte op te leggen bijzondere voorwaarden voor zijn eventuele voorwaardelijke invrijheidstelling.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van twintig jaren passend en geboden.

7.Beslag

De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een dolk;
- een ploertendoder;
- een katapult,
dienen te worden onttrokken aan het verkeer.
Die voorwerpen behoren verdachte toe en zijn aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten. Deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten of tot de belemmering van de opsporing daarvan en tevens is het ongecontroleerde bezit van voormelde in beslag genomen voorwerpen in strijd met de wet of het algemeen belang.

8.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

Namens [naam 1] en [naam 2] , de ouders van [het slachtoffer] , is ten aanzien van feit 1 door hun raadsvrouw, mr. L.M.F. Aarts, advocaat te Amsterdam, een vordering tot schadevergoeding ingediend. De rechtbank zal eerst de toepasselijke juridische kaders schetsen, waarna de vorderingen afzonderlijk zullen worden beoordeeld.
Vermogensschade
Artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering geeft in samenhang met artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een regeling voor schadevergoeding die nabestaanden kunnen vorderen als benadeelde partij in het strafproces. De schadeposten die in aanmerking kunnen komen voor vergoeding aan een nabestaande zijn schade door het wegvallen van het inkomen van degene die is overleden, bedragen voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat (affectieschade, shockschade) en de schadevergoeding die als erfgenaam kan worden gevraagd.
In artikel 6:108, tweede lid, van het BW staat dat degene die verantwoordelijk is voor de dood van een ander verplicht is de kosten van lijkbezorging te vergoeden aan degene die deze kosten heeft betaald.
Affectieschade
Op 1 januari 2019 is de Wet affectieschade in werking getreden. Op grond van deze wet is het voor naasten van slachtoffers met ernstig en blijvend letsel en nabestaanden van overleden slachtoffers mogelijk om vergoeding van immateriële schade in de vorm van affectieschade te vorderen. Het letsel of overlijden van het slachtoffer moet dan het gevolg zijn van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is. De rechtbank benadrukt dat deze vergoeding een symbolisch karakter heeft, omdat met geen mogelijkheid volledige compensatie gegeven kan worden voor het verdriet van de naasten. De kring van gerechtigden die zonder meer aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade is in het Besluit vergoeding affectieschade uitdrukkelijk beperkt tot (pleeg/stief)ouders en kinderen, echtgenoten en geregistreerd partners.
Shockschade
De wet geeft nabestaanden ook in andere gevallen recht op immateriële schadevergoeding. Alleen indien vastgesteld kan worden dat verdachte het oogmerk had om nabestaanden leed en verdriet toe te brengen als bedoeld in artikel 6:106 aanhef en onder a van het BW of als sprake is van shockschade bij nabestaanden waardoor zij op andere wijze in hun persoon zijn aangetast in de zin van artikel 6:106 aanhef en onder b BW, hebben nabestaanden recht op immateriële schadevergoeding. Shockschade kan alleen worden toegewezen als er sprake is van 1) een nauwe en affectieve relatie; 2) een heftige shock door de directe confrontatie met – in dit geval – het misdrijf of de ernstige gevolgen hiervan; en 3) geestelijk letsel met een in de psychiatrie erkend ziektebeeld ten gevolge hiervan.
In geval van samenloop van affectieschade en shockschade zal de rechter aan de hand van de omstandigheden van het geval naar billijkheid en schattenderwijs moeten afwegen in hoeverre bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding van de immateriële schade die het gevolg is van het hiervoor bedoelde, door de hevige emotionele schok veroorzaakte geestelijk letsel, rekening wordt gehouden met die aanspraak op affectieschade.
8.1
Vordering benadeelde partij [naam 1]
De benadeelde partij [naam 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 41.105,85ingediend tegen verdachte wegens vermogensschade en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1. ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit:
vermogensschade:
- eigen risico zorgverzekeraar 2023 € 335,85
- toekomstig eigen risico zorgverzekeraar 2024 en 2025 € 770,--
-----------------
totaal vermogensschade € 1.105,85
immateriële schade:
- affectieschade € 20.000,--
- shockschade € 20.000,--
-----------------
totaal immateriële schade € 40.000,--
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat de vordering volledig kan worden toegewezen, inclusief wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, met uitzondering van de post eigen risico zorgverzekeraar over de jaren 2024 en 2025. De wet biedt geen ruimte om toekomstige schade op voorhand te vergoeden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair – gelet op de bepleite vrijspraak – op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen althans niet ontvankelijk dient te worden verklaard.
Subsidiair sluit hij zich ten aanzien van de gevorderde vermogensschade aan bij het standpunt van het Openbaar Ministerie. Ten aanzien van de gevorderde shockschade heeft de raadsman bepleit dat niet is voldaan aan het confrontatie-vereiste zodat de vordering op dat punt niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Voorts heeft hij aangevoerd dat bij de schatting van de hoogte van de shock- en affectieschade rekening moet worden gehouden met de samenloop en (daarmee) de afbakening van deze posten. Shockschade mag door beperkte toetsing immers niet leiden tot een verkapte (tweede) vordering wegens het verdriet door verlies van een naaste.
Oordeel van de rechtbank
De vermogensschade
De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot de vermogensschade het bedrag van het eigen risico van de zorgverzekeraar over het jaar 2023 rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1. bewezen verklaarde feit. Daartegen is ook geen verweer gevoerd. De vordering zal dan ook tot een bedrag van € 335,85worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 juni 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Met betrekking tot de post toekomstig eigen risico zorgverzekeraar over de jaren 2024 en 2025 is de rechtbank van oordeel dat het onzeker is of deze kosten in de toekomst als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde feit in rekening worden gebracht, dat de rechtbank de vordering voor dat deel niet-ontvankelijk zal verklaren.
De immateriële schade
Shockschade
De benadeelde partij is in de nacht van 15 juni 2022 via de telefoon getuige geweest van (de aanloop naar) het overlijden van haar dochter. Vervolgens heeft zij tot in de middag in onzekerheid verkeerd over wat er met [het slachtoffer] was gebeurd, tot het moment dat haar lichaam werd gevonden.
Het spreekt voor zich dat deze gebeurtenissen voor de benadeelde partij zeer ingrijpend en traumatisch zijn geweest en door de ernstige gevolgen hiervan, sprake is geweest van een hevige emotionele schok waaruit geestelijk letsel is voortgevloeid. Er is dus sprake van voor vergoeding in aanmerking komende shockschade.
Uit de namens de benadeelde partij verstrekte specificatie van verzekeraar Menzis, het patiëntenbericht van GGZ-instelling [naam instelling] , waaruit (onder meer) blijkt dat de benadeelde partij is verwezen door de huisarts voor specialistische behandeling bij de GGZ en de onderbouwing van de vordering ter zitting, blijkt dat de benadeelde partij onder behandeling staat van een psychiater voor behandeling van een psychische stoornis.
De rechtbank leidt hieruit af dat de psychische schade is ontstaan als gevolg van feit 1 en stelt dan ook vast dat er sprake is van geestelijk letsel, waardoor de benadeelde partij in haar persoon is aangetast. Hiermee staat in voldoende mate vast dat de benadeelde partij shockschade heeft opgelopen als gevolg van het onder feit 1 bewezen verklaarde strafbare feit.
De hoogte van de shockschade moet worden vastgesteld naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval. De rechtbank komt het gevorderde bedrag van € 20.000,-- gelet op de daarbij gegeven onderbouwing - redelijk voor en zal dat ook toewijzen.
Affectieschade
De benadeelde partij heeft een vordering ingediend die betrekking heeft op affectieschade door het overlijden van [het slachtoffer] . Artikel 6:108 BW biedt daarvoor in lid 3 en lid 4 de wettelijke grondslag. De wet noemt een beperkte kring van personen die voor affectieschade in aanmerking komen. De kring van personen omvat, voor zover in deze zaak van belang, de moeder van de overledene.
De rechtbank komt in onderhavige zaak tot een bewezenverklaring van moord. Dit levert een misdrijf op. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade, kolom ‘overlijden door een misdrijf’, en neemt dit als uitgangspunt.
De benadeelde partij [naam 1] komt op grond van artikel 6:108 lid 3 jo. lid 4 onder b BW in aanmerking voor vergoeding van de door haar geleden schade, te weten een bedrag van € 20.000,-.
Samenloop shockschade en affectieschade
Gelet op het feit dat de benadeelde partij via de telefoon getuige is geweest van (de aanloop naar) het gewelddadige overlijden van haar dochter, ziet de rechtbank geen gronden om het bedrag aan shockschade te matigen. De shockschade wordt naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet vergoed middels het toegewezen bedrag voor affectieschade, zodat beide bedragen zullen worden toegewezen.
Conclusie
De rechtbank zal gegeven het bovenstaande de vordering van [naam 1] voor de volgende bedragen toewijzen:
- een bedrag van € 335,85 voor vermogensschade;
- een bedrag van € 20.000,-- voor affectieschade;
- een bedrag van € 20.000,-- voor shockschade.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Voor het overige zal de benadeelde partij in haar vorderingen tot schadevergoeding niet-ontvankelijk worden verklaard.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachte’s onder 1 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: moord] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
8.2
Vordering benadeelde partij [naam 2]
De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 44.061,91ingediend tegen verdachte wegens vermogensschade en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1. ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit:
vermogensschade:
- kosten uitvaart € 2.670,18
- kosten afwikkelen nalatenschap € 236,73
- eigen risico zorgverzekeraar 2023 € 385,--
- toekomstig eigen risico zorgverzekeraar 2024 en 2025 € 770,--
-----------------
totaal vermogensschade € 4.061,91
immateriële schade:
- affectieschade € 20.000,--
- shockschade € 20.000,--
------------------
totaal immateriële schade € 40.000,--
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat de vordering volledig kan worden toegewezen, inclusief de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, met uitzondering van de post eigen risico zorgverzekeraar over de jaren 2024 en 2025. De wet biedt geen ruimte om toekomstige schade op voorhand te vergoeden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair – gelet op de bepleite vrijspraak – op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen althans niet ontvankelijk dient te worden verklaard.
Subsidiair sluit hij zich ten aanzien van de gevorderde vermogensschade aan bij het standpunt van het Openbaar Ministerie.
Ten aanzien van de gevorderde shockschade heeft de raadsman bepleit dat niet is voldaan aan het confrontatie-vereiste zodat de vordering op dat punt niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Voorts heeft hij aangevoerd dat bij de schatting van de hoogte van de shock- en affectieschade rekening moet worden gehouden met de samenloop en (daarmee) de afbakening van deze posten. Shockschade mag door beperkte toetsing immers niet leiden tot een verkapte (tweede) vordering wegens het verdriet door verlies van een naaste.
Oordeel van de rechtbank
De vermogensschade
De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot de vermogensschade, de kosten van de uitvaart, de afwikkeling van de nalatenschap en het eigen risico van de zorgverzekeraar over het jaar 2023 rechtstreeks voortvloeien uit het onder 1. bewezen verklaarde feit. Daartegen is ook geen verweer gevoerd. De vordering zal dan ook tot een bedrag van € 3.291,91 worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 juni 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Met betrekking tot de post toekomstig eigen risico zorgverzekeraar over de jaren 2024 en 2025 is de rechtbank van oordeel dat het zodanig onzeker is of deze kosten in de toekomst in het kader van het onder 1 bewezen verklaarde feit in rekening worden gebracht, dat de rechtbank de vordering voor dat deel niet-ontvankelijk zal verklaren.
De immateriële schade
Shockschade
De benadeelde partij is in de nacht van 15 juni 2022 via de telefoon getuige geweest van (de aanloop naar) het overlijden van zijn dochter. Vervolgens heeft hij tot in de middag in onzekerheid verkeerd over wat er met [het slachtoffer] was gebeurd, tot het moment dat haar lichaam werd gevonden.
Het spreekt voor zich dat de gebeurtenissen voor de benadeelde partij zeer ingrijpend en traumatisch zijn geweest en door de ernstige gevolgen hiervan, sprake is geweest van een hevige emotionele schok waaruit geestelijk letsel is voortgevloeid. Er is dus sprake van voor vergoeding in aanmerking komende shockschade.
Uit de namens de benadeelde partij verstrekte specificatie van verzekeraar Menzis, het patiëntenbericht van GGZ-instelling [naam instelling] , de rapportage van de specialist van [naam instelling] en de onderbouwing van de vordering ter zitting volgt dat de benadeelde partij lijdt aan een psychotraumatische stoornis en hiervoor onder behandeling staat van een psycholoog.
De rechtbank leidt hieruit af dat de psychische schade is ontstaan als gevolg van feit 1 en stelt dan ook vast dat er sprake is van geestelijk letsel waardoor de benadeelde partij in zijn persoon is aangetast.
Hiermee staat in voldoende mate vast dat de benadeelde partij shockschade heeft opgelopen als gevolg van het onder feit 1 bewezen verklaarde strafbare feit.
De hoogte van de shockschade moet worden vastgesteld naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval. De rechtbank komt het gevorderde bedrag van € 20.000,-- gelet op de daarbij gegeven onderbouwing - redelijk voor en zal dat ook toewijzen.
Affectieschade
De benadeelde partij heeft een vordering ingediend die betrekking heeft op affectieschade door het overlijden van [het slachtoffer] . Artikel 6:108 BW biedt daarvoor in lid 3 en lid 4 de wettelijke grondslag. De wet noemt een beperkte kring van personen die voor affectieschade in aanmerking komen. De kring van personen omvat, voor zover in deze zaak van belang, de vader van de overledene.
De rechtbank komt in onderhavige zaak tot een bewezenverklaring van moord. Dit levert een misdrijf op. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade, kolom ‘overlijden door een misdrijf’, en neemt dit als uitgangspunt.
De benadeelde partij [naam 2] komt op grond van artikel 6:108 lid 3 jo. lid 4 onder b BW in aanmerking voor vergoeding van de door hem geleden schade, te weten een bedrag van € 20.000,-.
Samenloop shockschade en affectieschade
Gelet op het feit dat de benadeelde partij via de telefoon getuige is geweest van (de aanloop naar) het gewelddadige overlijden van zijn dochter, ziet de rechtbank geen gronden om het bedrag aan shockschade te matigen. De shockschade wordt naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet vergoed middels het toegewezen bedrag voor affectieschade, zodat beide bedragen zullen worden toegewezen.
Conclusie
De rechtbank zal gegeven het bovenstaande de vordering van [naam 2] voor het volgende bedrag toewijzen:
- een bedrag van € 3.291,91 voor vermogensschade;
- een bedrag van € 20.000,-- voor affectieschade;
- een bedrag van € 20.000,-- voor shockschade.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Voor het overige zal de benadeelde partij in haar vorderingen tot schadevergoeding niet-ontvankelijk worden verklaard.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachte’s onder 1 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: moord] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36b, 36d, 36f, 57, 289, 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1. en 2 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
TWINTIG (20) JAREN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Onttrekt aan het verkeer:
- een dolk;
- een ploertendoder;
- een katapult,
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[naam 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 40.335,85, bestaande uit € 335,85 als vergoeding voor de materiële en € 40.000,-- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 juni 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [naam 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[naam 1]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 40.335,85, en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 juni 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. Bepaalt de duur van de gijzeling op maximaal
236 dagenindien volledig verhaal overeenkomstig de artikelen 6:4:4, 6:4:5 en 6:4:6 Sv niet mogelijk blijkt.
De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[naam 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 43.291,91, bestaande uit € 3.291,91 als vergoeding voor de materiële en € 40.000,-- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 juni 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [naam 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij [naam 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 43.291,91, en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 juni 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. Bepaalt de duur van de gijzeling op maximaal
251 dagenindien volledig verhaal overeenkomstig de artikelen 6:4:4, 6:4:5 en 6:4:6 Sv niet mogelijk blijkt.
De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.W.M. Giesen, voorzitter,
mr. M.S. Neervoort en mr. J.J. Veldheer, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers M. Leijtens en B.H.E. Zuidam,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 november 2023.
Mr. Veldheer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.