ECLI:NL:RBNHO:2023:11719

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 november 2023
Publicatiedatum
21 november 2023
Zaaknummer
15.114945.23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting in eigen woning met levensgevaar voor partner en kind

Op 16 november 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 3 mei 2023 brand heeft gesticht in haar eigen woning te Den Helder. De brand heeft levensgevaar voor haar partner en kind veroorzaakt. De verdachte, die verminderd toerekeningsvatbaar werd geacht, is veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van 319 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een kunststof opbergkoffer, wat leidde tot gemeen gevaar voor de aanwezige personen en goederen. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de verdediging, die pleitte voor vrijspraak, gewogen tegen de bevindingen van de branddeskundige. De rechtbank concludeerde dat de verdachte de enige persoon was op de begane grond ten tijde van de brand en dat haar emotionele toestand en alcoholgebruik een rol hebben gespeeld in haar handelen. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder opname in een kliniek en toezicht door de reclassering. De uitspraak benadrukt de ernst van de brandstichting en de noodzaak van behandeling voor de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.114945.23 (P)
Uitspraakdatum: 16 november 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 2 november 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in P.I. Utrecht, locatie Nieuwersluis.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. Funke Küpper en van hetgeen de verdachte en haar raadsman, mr. M. Berbee, advocaat te Den Helder, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Verdachte wordt ervan beschuldigd dat zij op 3 mei 2023 opzettelijk brand heeft gesticht in haar woning. Daardoor zou er gevaar zijn geweest voor haar zoon en toenmalige partner en voor de spullen in de woning.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 3 mei 2023 te Den Helder opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een kunststof opbergkoffer welke zich op een plank in een stellingkast bevond, ten gevolge waarvan (een deel van) deze en/of belendende goederen (gedeetelijk) zijn verbrand, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor de in deze woning aanwezige goederen en/of huisraad, en/of belendende percelen en/of goederen, en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor lichamelijk letsel voor een ander te weten de zich in de woning bevindende perso(o)n(en), waaronder [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] te duchten was.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. Volgens de officier van justitie kan het niet anders dan dat de brand is aangestoken. Daardoor is gevaar voor personen en goederen ontstaan. Uitgesloten is dat de brand door iemand anders is aangestoken, aldus de officier van justitie.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden vastgesteld hoe de brand is ontstaan. Aan het onderzoek van de branddeskundige kleven mankementen. Voordat het onderzoek kon plaatsvinden zijn er voorwerpen uit de woning gehaald. Dat het achteloos achterlaten of laten vallen van een brandend voorwerp in of op de kunststof koffer waar de brand is ontstaan, zeer onwaarschijnlijk is, is een
estimatedguess van de branddeskundige. Dat er een aansteker is gebruikt is speculatief, aldus de raadsman.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld of sprake is van opzettelijk handelen. Een ongeluk kan volgens de raadsman niet worden uitgesloten. Relevant is dat cliënt heeft geprobeerd om de brand te blussen.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Nadere bewijsoverwegingen
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de constateringen van de branddeskundige niet speculatief zijn. Blijkens diens proces-verbaal is een reconstructie uitgevoerd in de woning van de verdachte, op de plaats van de brand. De spullen zijn zoveel mogelijk teruggezet in de woning op de plaats waar deze oorspronkelijk stonden. Naar aanleiding van deze reconstructie en het aangetroffen sporenbeeld en brandverloop heeft de branddeskundige de locatie van de ontstaansplek van de brand vastgesteld: in de keuken, in of nabij een kunststof opbergkoffer voor een accuboormachine die op het onderblad van een salontafel lag. Een ongeluk, zoals het achteloos achterlaten of laten vallen van een sigarettenpeuk of ander brandend voorwerp in of op de kunststof koffer waar de brand is ontstaan, is door hem gemotiveerd beoordeeld als zeer onwaarschijnlijk. Er zijn geen aanwijzingen voor een technische/elektrische oorzaak voor de brand gevonden en er zijn ook geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van (vloei)stoffen die vatbaar zijn voor zelfopwarming of broei. De branddeskundige acht dit dan ook uitgesloten.
De branddeskundige heeft vastgesteld dat de brand zeer waarschijnlijk is ontstaan door het bijbrengen of achterlaten van (open) vuur in of bij de kunststof opbergkoffer. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de bevindingen van de branddeskundige te twijfelen.
Naast de bevindingen van de branddeskundige acht de rechtbank het volgende redengevend voor het bewijs dat de verdachte de brand heeft aangestoken. De verdachte was de enige persoon die ten tijde van het ontstaan van de brand op de begane grond van de woning was. Daarbij komt dat de verdachte in een emotioneel labiele toestand verkeerde en onder invloed was van medicijnen en een flinke hoeveelheid alcoholhoudende drank. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat zij eerder onder soortgelijke omstandigheden in haar woning een mobiele telefoon in de brand heeft gestoken.
Voor de visie van de verdachte dat het wel een ongeluk geweest moet zijn, is geen steun in het dossier te vinden. De verdachte heeft zelf direct nadat de brandweer ter plaatse was gezegd dat zij ‘het’ had gedaan (maar dat ze het niet meer weet).
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte op 3 mei 2023 opzettelijk brand heeft gesticht in haar woning door het bijbrengen of achterlaten van vuur in of nabij de kunststof opbergkoffer.
Dat de verdachte verklaart dat zij niet weet hoe de brand is ontstaan omdat zij die nacht onder invloed van medicatie en drank een black-out heeft gehad en pas weer bij haar positieven kwam toen zij vlammen zag (en toen heeft geprobeerd de brand te blussen), staat niet in de weg aan bovenstaande conclusie ten aanzien van haar opzet.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
zij op 3 mei 2023 te Den Helder opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een kunststof opbergkoffer, ten gevolge waarvan (een deel van) deze en belendende goederen (gedeeltelijk) zijn verbrand, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor de in deze woning aanwezige goederen, en
- levensgevaar voor de zich in de woning bevindende personen, [benadeelde 1] en [benadeelde 2] te duchten was.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, rekening houdend met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot 319 dagen gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd om aan het voorwaardelijk strafdeel de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te verbinden en de dadelijke uitvoerbaarheid daarvan te bevelen. De officier van justitie heeft daarbij meegedeeld dat zij contact heeft gehad met de GGZ Noord-Holland, die hebben bevestigd dat er op de dag van de uitspraak (16 november 2023) een plek voor de verdachte beschikbaar is in een kliniek.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat bij bewezenverklaring van opzettelijke brandstichting en rekening houdend met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, de eis van de officier van justitie redelijk is. De raadsman heeft zich ten aanzien van de op te leggen voorwaarden op het standpunt gesteld dat de verdachte meent dat met een ambulante behandeling volstaan kan worden in plaats van de geadviseerde klinische opname, zodat zij zo snel mogelijk weer contact kan hebben met haar kinderen. De verdachte neemt ook liever geen medicijnen in, maar zij heeft toegezegd zich aan de voorwaarden te zullen houden die de rechtbank haar oplegt.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van de brandstichting en de omstandigheden waaronder zij de brand heeft gesticht. Ook is acht geslagen op de persoon van de verdachte.
Aard en ernst van de brandstichting
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting in de keuken van haar eigen woning. Zij heeft dit gedaan terwijl haar partner en haar zoontje boven lagen te slapen. Dit heeft voor haar partner en haar zoontje een levensgevaarlijke situatie doen ontstaan. Dat er geen dodelijke slachtoffers zijn gevallen is slechts te danken aan het feit dat de partner van de verdachte wakker is geworden van de rookmelder en vervolgens adequaat heeft gehandeld door direct zijn zoontje uit bed te halen en mee naar buiten te nemen.
Omstandigheden waaronder de verdachte de brand heeft gesticht
De verdachte heeft tijdens de terechtzitting meermalen haar spijt betuigd en heeft verklaard dat zij haar gezin nooit bij haar volle verstand iets zou aandoen. De rechtbank twijfelt niet aan de oprechtheid van haar woorden. Toch valt het de verdachte aan te rekenen dat zij die nacht, naast haar slaapmedicatie en in depressieve toestand, overmatig sterke drank heeft gebruikt, waardoor het aan haar zelf te wijten is geweest dat zij in die toestand brand heeft gesticht. Daarbij komt dat de verdachte op de terechtzitting heeft verklaard dat zij eerder in soortgelijke toestand in haar woning een mobiele telefoon in brand heeft gestoken. Zij had haar verantwoordelijkheid moeten nemen door hulp te zoeken voor de problemen waaronder zij gebukt ging.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie (haar strafblad), gedateerd 28 september 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor enig feit is veroordeeld;
- het over de verdachte uitgebrachte rapport van de psycholoog [psycholoog] van 24 augustus 2023.
De psycholoog concludeert dat diverse stressfactoren (zoals de angst haar kinderen te verliezen vanwege een onderzoek door Jeugdzorg, financiële problemen en instabiliteit in haar relatie), in combinatie met borderline gedragskenmerken, de hopeloosheid over de toekomst en de inname van alcohol met benzodiazepines een rol hebben gespeeld naar het ten laste gelegde toe, waardoor de keuzevrijheid en het vermogen het eigen gedrag te sturen negatief beïnvloed werden.
Door haar verleden met verslavingsproblematiek had de verdachte kunnen weten dat het innemen van veel alcohol (met slaapmedicatie) geen verstandige keuze is. Ook dronk zij niet dagelijks alcohol (wat enige mate van controle suggereert) en had zij besef van eigen handelen en heeft zij het wederrechtelijke daarvan in kunnen zien. De psycholoog adviseert betrokkene de brandstichting in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank neemt deze conclusies over en gaat uit van verminderde toerekeningsvatbaarheid.
De psycholoog concludeert verder dat er op verschillende leefgebieden problemen zijn die voor onrust en instabiliteit zorgen. Deze factoren zorgen voor stress en spanning, waardoor de kans groot is dat de verdachte terugvalt in alcoholgebruik, gezien haar verminderde coping vaardigheden. De psycholoog adviseert een klinische behandeling op een forensische psychiatrische afdeling (FPA), bijvoorbeeld bij GGZ Noord-Holland Noord, onder meer gericht op het abstinent blijven van middelen, het leren begrijpen van eigen emoties, vergroten van inzicht in factoren die leiden tot zelfbeschadigend gedrag en verbeteren van emotieregulatie en coping vaardigheden. Naast de behandeling wordt toezicht door de reclassering en wekelijkse urinecontroles geadviseerd.
De reclassering schat het recidiverisico in als hoog en schaart zich achter het advies van de psycholoog over klinische behandeling, gevolgd door begeleid wonen of in maatschappelijke opvang en aanvullende bijzondere voorwaarden. De verdachte heeft te kennen gegeven zich daaraan te zullen houden indien zo wordt beslist.
Conclusie van de rechtbank
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast acht de rechtbank het noodzakelijk dat aan het voorwaardelijk strafdeel de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden worden verbonden. Daar hoort ook de opname in een kliniek bij. De verdachte heeft tijdens de zitting gezegd dat zij liever een ambulante behandeling zou ondergaan, maar gelet op het advies van de psycholoog en de reclassering, het feit dat zij nog geen behandeling heeft ondergaan en de omstandigheid dat zij na detentie geen vaste verblijfplaats heeft, vindt de rechtbank een ambulante behandeling niet raadzaam.
Een en ander leidt ertoe dat de verdachte één dag na de uitspraak(op 17 november 2023) het onvoorwaardelijk deel van de straf zal hebben uitgezeten en direct aansluitend opgenomen kan worden in een kliniek zoals in de bijzondere voorwaarde bepaald.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, beveelt de rechtbank dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 157 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 3.4 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
319 (driehonderdnegentien) dagen.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
120 (honderdtwintig) dagen nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich binnen een dag na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Fivoor op het adres Pastoor Koopmanweg 20-22, 1784 NX Den Helder. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • zich laat opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start direct na detentie. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
  • verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start aansluitend op het aflopen van de klinische behandeling. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor haar heeft opgesteld;
  • geen alcohol gebruikt en meewerkt aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
  • meewerkt aan het aflossen van haar schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De veroordeelde geeft de reclassering inzicht in haar financiën en schulden.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden. Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen
Beveelt dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid, Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van die voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.E. van der Veen, voorzitter,
mr. J.M. Jongkind en mr. H.P.H.I. Cleerdin, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 november 2023.
Mrs. Van der Veen en Cleerdin zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.