ECLI:NL:RBNHO:2023:11716

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 november 2023
Publicatiedatum
20 november 2023
Zaaknummer
10362930 \ CV EXPL 23-1008
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen en verjaring in civiele zaak tussen eiser en De Spuiterij B.V.

In deze civiele zaak vordert eiser betaling van openstaande facturen van De Spuiterij B.V. voor werkzaamheden die hij heeft verricht. Eiser stelt dat de verjaring van de vordering is gestuit door erkenning van de schuld door gedaagde. De kantonrechter oordeelt dat de verjaring inderdaad tijdig is gestuit, omdat gedaagde de facturen zelf heeft opgesteld op basis van werkbonnen van eiser, en dus op de hoogte was van de werkzaamheden. De vordering van eiser wordt toegewezen, terwijl de tegenvordering van De Spuiterij wordt afgewezen, omdat de grondslag daarvan niet is komen vast te staan. De kantonrechter wijst erop dat de administratieve werkzaamheden en materialen die De Spuiterij vordert niet voldoende zijn onderbouwd. De proceskosten komen voor rekening van De Spuiterij, die ongelijk krijgt in deze procedure.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 10362930 \ CV EXPL 23-1008 BL
Uitspraakdatum: 1 november 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. O.J. Boeder
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
De Spuiterij B.V.
gevestigd te Broek op Langedijk
gedaagde
verder te noemen: De Spuiterij
gemachtigde: mr. W. de Vis
De zaak in het kort
Partijen hebben jarenlang zaken met elkaar gedaan, totdat eiser met pensioen is gegaan. Eiser vordert betaling van facturen voor werkzaamheden die hij in opdracht van gedaagde heeft verricht. Gedaagde vindt dat de vordering is verjaard, betwist opdracht te hebben gegeven voor de gefactureerde werkzaamheden en zegt niet te weten om welke werkzaamheden het gaat. Gedaagde heeft een tegenvordering ingesteld tot betaling van administratieve werkzaamheden die zij voor eiser heeft verricht en materialen die eiser heeft meegenomen.
De kantonrechter wijst de vordering van eiser toe. Naar het oordeel van de kantonrechter is de verjaring tijdig gestuit door erkenning van gedaagde van de schuld bij eiser. Verder heeft gedaagde de facturen waar het om gaat zelf opgesteld op basis van werkbonnen van eiser. Gedaagde weet dus om welke werkzaamheden het gaat en het betwisten van de opdracht is een gepasseerd station.
De tegenvordering wordt afgewezen omdat gedaagde de grondslag daarvan niet aannemelijk heeft gemaakt.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 15 februari 2023 een vordering tegen De Spuiterij ingesteld. De Spuiterij heeft schriftelijk geantwoord en daarbij een (voorwaardelijke) tegenvordering ingediend.
1.2.
Op 2 oktober 2023 heeft een zitting plaatsgevonden. [eiser] is verschenen met
mr. R.J. Oost (in plaats van mr. Boeder). Namens De Spuiterij is verschenen [directeur] (directeur / eigenaar) met mr. P. Schotman (in plaats van mr. De Vis). De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. De Spuiterij heeft gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd. Voorafgaand aan de zitting heeft [eiser] bij brief van 12 september 2023 nog stukken toegezonden en schriftelijk gereageerd in de zaak van de tegenvordering.
De Spuiterij heeft bij brief van 29 september 2023 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[eiser] had tot 1 januari 2022 een autoschadeherstelbedrijf. De Spuiterij is een industrieel spuitbedrijf.
2.2.
[eiser] en [directeur] waren vrienden en hebben jarenlang zaken met elkaar gedaan. Aanvankelijk hadden zij samen een autoschadeherstelbedrijf in de vorm van een vennootschap onder firma. Na ontbinding van die vennootschap hebben [eiser] en [directeur] hun samenwerking op een andere manier voortgezet. [eiser] als eigenaar van een eenmanszaak, [directeur] als directeur / eigenaar van De Spuiterij.
2.3.
Door de ontbinding van de vennootschap onder firma resteerde een schuld van [eiser] aan [directeur] (De Spuiterij). Daarover betaalde [eiser] jaarlijks rente aan De Spuiterij.
2.4.
[administrateur] van VB&P fiscaal adviseurs heeft als administrateur gewerkt voor zowel [eiser] als De Spuiterij. [administrateur] hield de wederzijdse verplichtingen van partijen bij in een rekening courant. Facturen van [eiser] aan De Spuiterij werden deels betaald en deels verrekend met de hiervoor genoemde openstaande schuld van [eiser] .
2.5.
[administrateur] schrijft in een schriftelijke verklaring dat vanaf 2016 het verrekenen is gestopt, waardoor de schuld van [eiser] niet meer afnam en er een steeds grotere vordering van [eiser] op De Spuiterij ontstond, en dat hij – [administrateur] - eind 2018 in overleg een groot deel van de openstaande facturen heeft verrekend met de openstaande schuld van
€ 33.990,00.
2.6.
Het bijbehorende boekingsverslag van 31 december 2018 vermeldt dat een bedrag van € 36.539,00 (kennelijk eerdergenoemde € 33.990,00 + € 1.254,00 voor rente 2016 + € 1.295,00 voor rente 2017) door [eiser] is afgelost via verrekening met openstaande facturen, waarna volgens het boekingsverslag een vordering van [eiser] op De Spuiterij resteerde van € 19.680,21.
2.7.
In een gesprek met [directeur] eind november 2021 heeft [eiser] , in verband met zijn aanstaande pensionering, De Spuiterij herinnerd aan een nog openstaand factuurbedrag.
2.8.
In reactie daarop schrijft De Spuiterij in een e-mail van 30 november 2021 aan [eiser] dat sinds begin 2016 geen kosten meer zijn verrekend voor het doen van de administratie van [eenmanszaak] door De Spuiterij, en dat deze administratiekosten van € 400,00 per maand (dus € 28.400,00 exclusief btw over de periode van 2016 tot en met november 2021) alsnog in rekening gebracht zullen worden. Daarbij stelt De Spuiterij voor om:
“deze factuur te verrekenen met de nog openstaande inkoopfacturen van [eenmanszaak] aan De Spuiterij BV van in totaal EUR 14.251,20, zodat wij daarna niets meer van elkaar te vorderen hebben”.
2.9.
Dit voorstel van De Spuiterij is niet door [eiser] geaccepteerd.
2.10.
Op 15 september 2022 heeft [eiser] een aanmaning aan De Spuiterij gestuurd voor een openstaand factuurbedrag van € 14.251,20.
2.11.
In reactie daarop stuurt De Spuiterij op 19 september 2022 een sommatie aan [eiser] tot betaling van openstaande administratiekosten van € 28.400,00 exclusief btw, onder verwijzing naar haar hiervoor genoemde e-mail van 30 november 2021.
2.12.
Vervolgens heeft [eiser] zijn vordering uit handen gegeven aan zijn gemachtigde, die vanaf 18 oktober 2022 De Spuiterij heeft aangemaand tot betaling van een hoofdsom van € 11.702,20 (eerdergenoemd factuurbedrag van € 14.251,20 minus rentefacturen van € 1.254,00 voor 2016 en € 1.295,00 voor 2017), vermeerderd met rente en incassokosten.
2.13.
Daarop heeft De Spuiterij haar advocaat ingeschakeld. De correspondentie tussen de gemachtigden van partijen heeft niet geleid tot een oplossing.
2.14.
In een factuur gedateerd 30 november 2022 heeft De Spuiterij een bedrag van in totaal € 46.478,52 (inclusief btw) aan [eiser] in rekening gebracht. Het betreft de hiervoor omschreven administratiekosten, en diverse materialen die [eiser] volgens De Spuiterij heeft meegenomen.

3.De vordering, het verweer en de (voorwaardelijke) tegenvordering

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter De Spuiterij veroordeelt tot betaling van € 17.158,51, bestaande uit een hoofdsom van € 11.702,20, wettelijke handelsrente (tot dagvaarding berekend op € 4.564,29) en buitengerechtelijke incassokosten (€ 892,02). [eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat hij in opdracht en voor rekening van De Spuiterij werkzaamheden heeft verricht en dat zijn facturen voor die werkzaamheden tot een bedrag van in totaal € 11.702,20 onbetaald zijn gebleven, ondanks herhaalde aanmaning.
3.2.
De Spuiterij betwist de vordering en voert – samengevat – het volgende aan. [eiser] heeft op 15 september 2022 gesommeerd namens [eenmanszaak] BV. Als de vordering toebehoort aan een BV dan is [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vordering. Verder is de vordering gedeeltelijk verjaard en betwist De Spuiterij dat opdracht is verstrekt voor de gefactureerde werkzaamheden. Bovendien heeft [eiser] niet aan zijn stelplicht voldaan.
Tot september 2022 kende De Spuiterij de facturen waarvan [eiser] betaling vordert niet en uit die facturen is niet af te leiden om welke werkzaamheden het gaat. De Spuiterij doet ook een beroep op verrekening met haar tegenvordering.
3.3.
De Spuiterij vordert bij wijze van tegenvordering, op voorwaarde dat [eiser] ontvankelijk is in zijn vordering, dat de kantonrechter [eiser] veroordeelt tot betaling van € 46.478,52, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente vanaf de dag van dagvaarding. Subsidiair vordert De Spuiterij € 25.000,00, in verband met de competentiegrens van de kantonrechter. De Spuiterij legt aan de tegenvordering ten grondslag – kort weergegeven – dat zij in opdracht en voor rekening van [eiser] administratieve werkzaamheden heeft verricht en dat [eiser] materialen van De Spuiterij heeft meegenomen, zonder dat [eiser] voor die werkzaamheden en materialen heeft betaald. [eiser] betwist de tegenvordering gemotiveerd.

4.De beoordeling

de vordering

[eiser] is ontvankelijk in zijn vordering
4.1.
Het gaat in deze zaak om facturen van [eenmanszaak] . [eiser] stelt dat hij heeft gehandeld als eenmanszaak. Het enkele feit dat [eiser] kennelijk abusievelijk in zijn brief van 15 september 2022 als bedrijfsnaam vermeldt
“ [eenmanszaak] BV”maakt niet dat [eiser] in deze kwestie geen vorderingsrecht heeft. Uit de rest van de stukken en de stellingen van partijen blijkt zonneklaar dat het gaat om facturen van [eiser] , die tot zijn pensioen handelde onder de naam [eenmanszaak] . [eiser] verwijst daarvoor naar een uittreksel uit het Handelsregister, waaruit blijkt dat hij tot 1 januari 2022 eigenaar was van een eenmanszaak genaamd [eenmanszaak] met KvK nummer [kvk-nummer] . Dit KvK nummer staat ook vermeld op de facturen waarvan [eiser] betaling vordert. De brief van
15 september 2022 is het enige stuk waarop “BV” staat. Verder blijkt uit niets dat er een besloten vennootschap met de naam [eenmanszaak] is geweest waarmee De Spuiterij zaken zou hebben gedaan. [eiser] is dus de procespartij in deze zaak en ontvankelijk in zijn vordering.
De vordering van [eiser] is niet verjaard
4.2.
De facturen waarvan [eiser] betaling vordert dateren uit de periode van 6 september 2016 tot en met 7 november 2018. Partijen zijn het erover eens dat de verjaringstermijn in dit geval vijf jaar is, te rekenen vanaf de dag volgend op die waarop de vordering van [eiser] opeisbaar is geworden. Volgens De Spuiterij is een deel van de vordering verjaard, omdat de verjaring voor het eerst zou zijn gestuit door de dagvaarding van 15 februari 2023, althans door de aanmaning van [eiser] van 15 september 2022. Met [eiser] is de kantonrechter van oordeel dat de verjaring eerder en tijdig is gestuit, namelijk door erkenning. [1] Een erkenning zoals hier bedoeld hoeft niet uitdrukkelijk te gebeuren. Iedere handeling of gedraging waaruit kan worden afgeleid dat de schuldenaar een schuld ten opzichte van de schuldeiser erkent, stuit de verjaring. Die situatie doet zich hier voor. Vast staat dat eind december 2018 verrekening heeft plaatsgevonden van op dat moment openstaande facturen van [eiser] met zijn openstaande schuld aan De Spuiterij. Zowel [eiser] als [directeur] verklaart op de zitting dat [administrateur] , de administrateur van hen beiden, het initiatief tot deze verrekening heeft genomen. [eiser] zegt dat [administrateur] dit niet met hem had overlegd, maar dat er na de verrekening nog een bedrag openstond waarop hij aanspraak kon maken. [directeur] zegt dat hij vooraf niet bij de verrekening is betrokken, maar dat [eiser] hem er een of twee weken later van op de hoogte heeft gesteld, en dat hij daar toen geen actie op heeft ondernomen. Daarmee neemt de kantonrechter aan dat half januari 2019 tussen partijen consensus bestond over de verrekening zoals die had plaatsgevonden. Nadat partijen met die verrekenconstructie bekend zijn geworden, hebben zij deze aanvaard. Het na die verrekening nog openstaande factuurbedrag van [eiser] heeft De Spuiterij toen niet ter discussie gesteld. Aan deze gang van zaken mocht [eiser] het vertrouwen ontlenen dat De Spuiterij zich bewust was van de aanspraak van [eiser] en deze erkende. Daarmee is de verjaring gestuit en is een nieuwe verjaringstermijn van vijf jaar gaan lopen. [2] Deze termijn is nog niet verstreken.
De vordering van [eiser] wordt toegewezen
4.3.
Met de door partijen aanvaarde verrekenconstructie zoals hiervoor omschreven en gelet op het daarbij behorende boekingsverslag van [administrateur] kan worden aangenomen dat [eiser] per 1 januari 2019 een vordering op De Spuiterij had van € 19.680,21. [eiser] stelt dat De Spuiterij daarop vervolgens nog heeft afgelost, zodanig dat daarvan bij het einde van de samenwerking nog € 14.251,20 resteerde. Precies dit bedrag noemt De Spuiterij in haar e-mail van 30 november 2021 zelf ook als zijnde het totaalbedrag van de nog openstaande inkoopfacturen van [eenmanszaak] . Daarmee neemt de kantonrechter ook dit als vaststaand aan. [eiser] heeft daarop nog twee rentebedragen van in totaal € 2.549,00 in mindering gebracht, waartegen De Spuiterij geen verweer heeft gevoerd. Daarmee is het uitgangspunt dat De Spuiterij de gevorderde hoofdsom van € 11.702,20 moet betalen.
4.4.
De Spuiterij stelt zich echter op het standpunt geen idee te hebben op welke werkzaamheden de overgelegde facturen zien. Maar De Spuiterij erkent dat zij de facturen van [eenmanszaak] waar het in deze zaak om gaat zelf heeft opgesteld, op basis van werkbonnen die [eiser] inleverde bij de administratie van De Spuiterij. De stelling van De Spuiterij dat zij voor 22 september 2022 niet bekend zou zijn geweest met de facturen is daarmee in strijd en het verweer dat De Spuiterij niet zou weten om welke werkzaamheden het gaat is niet houdbaar. Voor zover De Spuiterij zich erop beroept dat haar administratie niet bevoegd was om werkbonnen goed te keuren helpt dit haar niet. [eiser] zegt terecht dat dit een interne kwestie is die voor rekening en risico van De Spuiterij komt. Daarbij is van belang dat [directeur] op de zitting verklaart dat hij de werkbonnen soms wel en soms niet controleerde, dat dit afhankelijk was van of de administratie de facturen ter controle bij hem aanbood en dat daar geen duidelijke structuur achter zat. De Spuiterij heeft gelijk waar zij aanvoert dat de stelplicht en bewijslast op [eiser] rust, maar tegen de hiervoor geschetste achtergrond kan De Spuiterij niet volstaan met een blote betwisting van de facturen en de daaraan ten grondslag liggende werkzaamheden. Ook het verweer dat De Spuiterij voor die gefactureerde werkzaamheden geen opdracht zou hebben gegeven is onder de gegeven omstandigheden een gepasseerd station.
4.5.
De conclusie is dat de door [eiser] gevorderde hoofdsom van € 11.702,20 wordt toegewezen.
4.6.
Ook de door [eiser] gevorderde wettelijke handelsrente wordt toegewezen zoals gevorderd. De Spuiterij heeft hiertegen geen gemotiveerd zelfstandig verweer gevoerd.
4.7.
Verder vordert [eiser] een bedrag van € 892,02 voor buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat [eiser] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De Spuiterij is geen consument, zodat een enkele brief van [eiser] als incassohandeling voldoende is voor de verschuldigdheid van de vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Het gevorderde bedrag komt overeen met het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
4.8.
De Spuiterij heeft een tegenvordering ingesteld tot betaling van verrichte administratieve werkzaamheden en meegenomen materialen. Voor zover De Spuiterij in de zaak van de vordering van [eiser] bedoelt een beroep te doen op verrekening met die tegenvordering, gaat de kantonrechter aan dit verweer voorbij. In de wet is namelijk bepaald dat de rechter een vordering kan toewijzen ondanks een beroep van de gedaagde op verrekening, indien niet eenvoudig is vast te stellen of het verrekenverweer gegrond is. [3] Die situatie doet zich hier voor. [eiser] betwist gemotiveerd dat De Spuiterij een vordering op hem heeft ter zake administratieve werkzaamheden en materialen, en deze kwestie zal hierna afzonderlijk worden beoordeeld.
4.9.
De proceskosten komen voor rekening van De Spuiterij, omdat zij ongelijk krijgt. Daarbij worden de nakosten begroot op € 132,00.
de tegenvordering
De kantonrechter behandelt en beslist de primaire tegenvordering van De Spuiterij
4.10.
De Spuiterij heeft een tegenvordering ingesteld, voorwaardelijk, voor het geval [eiser] ontvankelijk is in zijn vordering. Die voorwaarde is vervuld, zodat de tegenvordering van
De Spuiterij moet worden beoordeeld.
4.11.
Primair vordert De Spuiterij betaling van een hoofdsom van € 46.478,52. Zowel in de zaak van de vordering als in de zaak van de tegenvordering gaat het niet om een zogenoemde aardvordering, maar om een waardevordering. Uitgangspunt is dat de kantonrechter dergelijke waardevorderingen behandelt en beslist als deze een beloop hebben van ten hoogste € 25.000,00. De primaire tegenvordering van De Spuiterij overstijgt deze waarde. Toch zal de kantonrechter deze tegenvordering behandelen en beslissen, omdat sprake is van zodanige samenhang met de zaak van de vordering van [eiser] dat deze samenhang zich verzet tegen afzonderlijke behandeling van de tegenvordering door een andere rechter. [4] [eiser] heeft op de zitting verklaard dat hij geen bevoegdheidsincident heeft opgeworpen omdat hij er ook vanuit is gegaan dat de kantonrechter bevoegd is het geheel te beoordelen.
De tegenvordering van De Spuiterij wordt afgewezen
4.12.
De tegenvordering van De Spuiterij ziet voor een gedeelte van € 34.364,00 (inclusief btw) op administratiekosten. De Spuiterij baseert deze vordering op een overeenkomst die inhoudt dat zij de administratie voor [eenmanszaak] zou verzorgen tegen betaling van € 400,00 (exclusief btw) per maand. De vordering betreft de periode van januari 2016 tot en met november 2021. Volgens De Spuiterij is de afspraak met [eiser] gemaakt op voorstel van [administrateur] , heeft [eiser] de afgesproken € 400,00 per maand in het verleden betaald en is hij daar in 2016 om onduidelijke redenen mee gestopt.
4.13.
[eiser] erkent dat is afgesproken dat De Spuiterij de aan haar gerichte facturen van [eenmanszaak] zou opstellen, maar betwist het bestaan van de door De Spuiterij gestelde overeenkomst met betalingsverplichting. [eiser] zegt dat hij op zijn beurt (kosteloos) meer voor De Spuiterij deed dan de administratie die De Spuiterij voor hem verzorgde. Zo ging dat volgens [eiser] binnen de vriendschappelijke samenwerking van partijen. [eiser] beroept zich erop dat hij voorafgaand aan 30 november 2022 nooit een factuur heeft ontvangen voor het gestelde maandbedrag, dat hij nooit administratiekosten aan De Spuiterij heeft betaald en dat deze kosten voor zover hem bekend ook nooit zijn verwerkt in de door [administrateur] bijgehouden rekening courant. Het is lastig te bewijzen dat iets niet is gebeurd. Om zijn verweer te kunnen onderbouwen heeft [eiser] in een e-mail van
11 juli 2023 vragen gesteld aan [administrateur] , naar aanleiding van stellingen die
De Spuiterij in haar conclusie van eis in reconventie heeft ingenomen. In antwoord op de vraag of het klopt dat in het verleden € 400,00 per maand in rekening werd gebracht en of die facturen te vinden zijn in de administratie van De Spuiterij en [eiser] geeft [administrateur] in zijn e-mail van 30 augustus 2023 geen concreet inhoudelijk antwoord. De ‘verkoopfacturen’ van De Spuiterij waar het in dit geval om gaat zouden te vinden moeten zijn in de administratie van De Spuiterij, aldus [administrateur] . Verder schrijft [administrateur] dat hij liever geen getuigenverklaring aflegt.
4.14.
In het licht van de gemotiveerde betwisting van [eiser] heeft De Spuiterij de grondslag van haar tegenvordering onvoldoende aannemelijk gemaakt. Het enkele feit dat De Spuiterij administratieve werkzaamheden voor [eenmanszaak] heeft verricht brengt nog geen verplichting van [eiser] tot betaling van € 400,00 per maand met zich mee. De kort voor de zitting door De Spuiterij overgelegde foto’s van een beeldscherm waarop bestandsmappen en een lijst Pdf-bestanden te zien zijn, volgens De Spuiterij de facturen van alle klanten van [eenmanszaak] die door haar zijn opgesteld, zijn dus niet genoeg om de gestelde overeenkomst te kunnen aantonen. De Spuiterij heeft geen andere stukken overgelegd ter onderbouwing van haar stellingen, zoals de ‘verkoopfacturen’ voor de maandelijkse administratiekosten die zich in haar administratie zouden moeten bevinden, betaalbewijzen van de administratiekosten die [eiser] volgens De Spuiterij in het verleden jarenlang zou hebben betaald of een verklaring van [administrateur] die de gemaakte afspraak ondersteunt. Daarmee heeft De Spuiterij haar stellingen onvoldoende gemotiveerd en wordt niet toegekomen aan bewijslevering.
4.15.
Daarnaast vordert De Spuiterij een bedrag van in totaal € 12.114,52 voor diverse door [eiser] meegenomen materialen. [eiser] betwist gemotiveerd dat hij zaken heeft meegenomen waarvoor hij zou moeten betalen. Hij voert aan dat hij materialen meenam ten behoeve van werkzaamheden die hij in opdracht van De Spuiterij verrichtte en dat hij het resterende materiaal terugbracht. Ten aanzien van de gefactureerde vloerverf verklaart [eiser] dat de helft van zijn pand door [directeur] werd verhuurd aan een derde, dat bij het einde van die verhuur sprake was van schade aan (onder meer) de vloer van het pand van [eiser] , dat [eiser] die schade zelf heeft hersteld en dat [directeur] hem daar verf voor heeft gegeven.
4.16.
De Spuiterij heeft tegenover deze betwisting onvoldoende gesteld en onderbouwd op grond waarvan [eiser] het gevorderde bedrag zou moeten betalen. De factuur van
30 november 2022 geeft slechts een opsomming van materialen onder de vermelding dat het gaat om zaken die zijn
“Opgehaald bij De Spuiterij, nog niet verrekend”. Een concrete nadere toelichting heeft De Spuiterij daarop niet gegeven. Ook hier speelt een rol de vriendschappelijke manier waarop partijen hebben samengewerkt, en de manier waarop de samenwerking is geëindigd. [directeur] verklaart in dit verband op de zitting:
“Mijn magazijn was zijn magazijn. Zo gingen we met elkaar om.”en
“Achteraf denk ik: ‘Dat had ik natuurlijk op moeten schrijven, maar ik had dit niet verwacht.’”De Spuiterij erkent dat de factuur voor het eerst bij de conclusie van antwoord in deze procedure aan [eiser] is verstrekt. De Spuiterij heeft [eiser] niet eerder aangesproken op een betalingsverplichting voor deze materialen. [directeur] zegt daarover dat hij de factuur heeft opgesteld puur naar aanleiding van de aangetekende brieven die hij van [eiser] had ontvangen, en dat hij de spullen in november 2021 nog niet interessant vond omdat hij toen nog normaal met [eiser] omging. Gelet op het voorgaande heeft De Spuiterij ook de grondslag van deze vordering niet aannemelijk gemaakt.
4.17.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van De Spuiterij zal afwijzen.
4.18.
De proceskosten komen voor rekening van De Spuiterij, omdat zij ongelijk krijgt. Hoewel de tegenvordering een zelfstandige vordering betreft ziet de kantonrechter in de samenhang met de zaak van de vordering aanleiding om het aantal toe te kennen salarispunten op de helft te waarderen (dus 2 x 0,5 punt).

5.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering
5.1.
veroordeelt De Spuiterij tot betaling aan [eiser] van € 17.158,51, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 11.702,20 vanaf 15 februari 2023 tot aan de dag van de gehele betaling;
5.2.
veroordeelt De Spuiterij tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiser] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 109,33
griffierecht € 693,00
salaris gemachtigde € 792,00 (2 punten x tarief € 396,00)
nakosten € 132,00
te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als De Spuiterij niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet De Spuiterij ook de kosten van betekening betalen;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst de vordering voor het overige af;
de tegenvordering
5.5.
wijst de vordering af;
5.6.
veroordeelt De Spuiterij tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [eiser] worden vastgesteld op een bedrag van € 794,00 (2 x 0,5 punt x tarief € 794,00) aan salaris van de gemachtigde van [eiser] .
Dit vonnis is gewezen door mr. D.D.M. Hazeu en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Artikel 3:318 van het Burgerlijk Wetboek (BW)
2.Artikel 3:319 BW
3.Artikel 6:136 BW
4.Zie artikel 97 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering