6.3.Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft [slachtoffer 1] op uiterst gewelddadige wijze van het leven beroofd. Hij heeft vooral tegen het hoofd van [slachtoffer 1] zeer fors geweld toegepast en hij heeft hem verwurgd en/of gesmoord. Dit grove geweld vond ogenschijnlijk plaats zonder enige aanleiding. De verdachte en het slachtoffer waren tot 17 april 2022 onbekenden van elkaar. De verdachte heeft met zijn handelen [slachtoffer 1] zijn kostbaarste bezit, het leven, ontnomen. Hiermee heeft hij ook een onomkeerbaar verlies en immens leed toegebracht aan de nabestaanden van [slachtoffer 1], zoals ter zitting is gebleken uit de slachtofferverklaringen van diens zussen. De nabestaanden moeten leven met de wetenschap dat [slachtoffer 1] de laatste momenten van zijn leven veel geleden heeft. De rechtbank realiseert zich dat geen enkele straf het verdriet en de pijn dat zijn overlijden heeft veroorzaakt, kan wegnemen.
De rechtbank rekent het de verdachte ook aan dat hij zich na de geweldsuitbarsting op geen enkel moment heeft bekommerd om het lot van [slachtoffer 1]. Hij heeft hem – naar eigen zeggen, nog levend – in de duinpan achtergelaten, geen hulpdiensten ingeschakeld, zijn telefoon in zee gegooid en zijn overige spullen weggemaakt.
De rechtbank rekent het de verdachte verder aan dat hij weliswaar zegt verantwoordelijk te zijn voor de dood van [slachtoffer 1], maar geen openheid van zaken geeft over wat daaraan vooraf is gegaan. De onzekerheid daarover kan de rouwverwerking van de nabestaanden bemoeilijken.
Het behoeft geen betoog dat dit misdrijf ook de rechtsorde ernstig heeft geschokt. Het brengt gevoelens van afschuw, angst en onveiligheid in de samenleving teweeg.
Naast het levensdelict heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het mishandelen van [slachtoffer 3]. Dit gebeurde in recreatiegebied Geestmerambacht. De verdachte heeft [slachtoffer 3], wederom ogenschijnlijk zonder enige aanleiding, meermalen in het gezicht geslagen. Dit deed pijn en heeft een grote impact gehad op [slachtoffer 3].
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op zijn naam staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 25 oktober 2023, waaruit blijkt dat de verdachte in de afgelopen vijf jaar eerder ter zake van geweldsdelicten onherroepelijk is veroordeeld. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op deze over de verdachte uitgebrachte deskundigenrapportages:
- Een psychologisch rapport, gedateerd 22 december 2022 en opgemaakt door
- Een psychiatrisch rapport, gedateerd 2 januari 2023 en opgemaakt door [naam 2], arts in opleiding tot specialist (psychiatrie), en [naam 3], psychiater;
- Een rapport van het Pieter Baan Centrum, gedateerd 24 mei 2023 en opgemaakt door
en op deze informatie afkomstig van de reclassering:
- Een e-mail van het voorkantteam ZSM Noord-Holland van de Reclassering, gedateerd 24 april 2022 en opgemaakt door [naam 6];
- Een reclasseringsrapport van Reclassering Nederland, gedateerd 3 november 2023 en opgemaakt door [naam 7], reclasseringswerker.
Op de inhoud van deze stukken zal de rechtbank, voor zover van belang, hierna ingaan.
De op te leggen straf
De aard en ernst van de gepleegde feiten en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers, de nabestaanden en de maatschappij rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank zonder meer een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Ook heeft de rechtbank bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf betrokken dat – zoals hierna wordt overwogen – de bewezenverklaarde doodslag in verminderde mate aan de verdachte kan worden toegerekend en dat hem een tbs-maatregel zal worden opgelegd.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren passend en geboden. De rechtbank zal bepalen dat de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
De op te leggen maatregel
De rechtbank is van oordeel dat aan de verdachte ook een tbs-maatregel met verpleging van overheidswege kan en moet worden opgelegd, zoals gevorderd door de officier van justitie. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Juridisch kader
De criteria voor het kunnen opleggen van een tbs-maatregel staan in artikel 37a Sr.
i. i) Bij de verdachte bestond ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, ii) het begane feit is een misdrijf waarop een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld of dat is genoemd in lid 1 onder 2 van artikel 37a Sr en iii) de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen eist het opleggen van de maatregel.
In artikel 37b lid 1 Sr is bepaald dat als de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen de tbs-maatregel eist, de rechtbank kan bepalen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd.
Ingevolge artikel 37a lid 3 Sr moet de rechter bij het opleggen van een tbs-maatregel beschikken over een advies van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, waaronder een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht. Deze bepaling blijft buiten toepassing indien de verdachte weigert medewerking te verlenen aan het onderzoek (artikel 37a lid 4 Sr). Wel blijft steeds vereist dat de rechter tot het oordeel is gekomen dat bij de verdachte tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. De rechter heeft hierin een eigen verantwoordelijkheid en is niet gebonden aan de door deskundigen uitgebrachte adviezen.
Stoornis
De rechtbank stelt vast dat de verdachte slechts beperkt heeft meegewerkt aan de ambulante gedragsdeskundige onderzoeken. Aan de opvolgende onderzoeken in het Pieter Baan Centrum (PBC) heeft de verdachte geheel geweigerd mee te werken. Door de weigerachtige houding van de verdachte hebben de deskundigen geen compleet beeld kunnen krijgen van zijn psychische gesteldheid. De deskundigen hebben geen gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bij de verdachte kunnen vaststellen of kunnen uitsluiten. Zij hebben zich onthouden van een advies over de toerekenbaarheid van de feiten aan de verdachte, het risico op recidive en een eventueel op te leggen behandeling binnen een gedwongen kader.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of zij desondanks tot het oordeel kan komen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. De rechtbank zal zich bij de beantwoording van deze vraag laten leiden door de voornoemde rapporten van de gedragsdeskundigen, waaraan zij het volgende ontleent.
- Het psychologisch rapport van 22 december 2022:
Uit de informatie verkregen van de huisarts valt af te leiden dat er vanaf mei/juni 2020 een aantal problemen lijken te hebben gespeeld. Zo zouden er in mei/juni 2020 psychotische symptomen hebben gespeeld (hierbij wordt niet gespecificeerd hoe dit eruit zag) welke door de huisarts geduid werden als het gevolg van middelengebruik (alcohol en cocaïne). Uit de informatie van de huisarts komt naar voren dat er een opname zou hebben plaatsgevonden in een verslavingskliniek maar dat wordt door betrokkene ontkend en het is niet duidelijk of er daadwerkelijk een opname plaatsvond. In juli 2021 werd er antidepressiva aan betrokkene voorgeschreven en kreeg hij het advies om psychologische behandeling te zoeken. In juli 2021 zou de vader van betrokkene contact met de huisarts hebben gezocht wegens agressief gedrag van betrokkene. Betrokkene was niet onder behandeling bij GGZ. Ook in het proces-verbaal staan meerdere meldingen door ouders over agressief gedrag van betrokkene.
Op basis van de verkregen informatie zijn er aanwijzingen voor problematisch middelengebruik, maar kunnen er, gegeven de beperkingen van het onderzoek, geen eenduidige (diagnostische) conclusies worden getrokken op dit vlak.
Hoewel er in zijn jeugd een aantal justitiële contacten zijn geweest en hij in zijn derde jaar van school gestuurd werd, lijkt hij geruime tijd in staat te zijn geweest om een stabiel leven te leiden met werk, een vaste relatie en zonder justitiële contacten (behoudens rijden onder invloed). Met het wegvallen van zijn relatie lijken er echter problemen te zijn ontstaan waarbij hij meermaals met justitie in aanraking is gekomen. Mogelijk hangt het ontstaan van de problemen (deels) samen met middelengebruik, maar mogelijk speelt eventueel onderliggende persoonlijkheidsproblematiek hierin een rol. Betrokkene is meermaals veroordeeld wegens agressie-incidenten en hoewel betrokkene zelf agressie-regulatieproblematiek ontkent, worden er op basis van zijn justitiële voorgeschiedenis aanwijzingen gezien voor agressie-regulatieproblemen maar hier is onvoldoende zicht op gekomen. Betrokkene is geneigd om externaliserend en bagatelliserend over eerdere veroordelingen te spreken. Ook op de gewetensfunctie van betrokkene, zijn empathisch vermogen en de impulscontrole is onvoldoende zicht gekomen. Zijn stemming zou over het algemeen stabiel zijn waarbij hij opgewekt van aard zou zijn. Betrokkene is geneigd om negatief gekleurde zaken weg te houden uit het gesprek en zaken te bagatelliseren waardoor er geen volledig zicht komt op zijn functioneren, gedragingen en cognities op diverse leefgebieden.
- Het psychiatrisch rapport van 2 januari 2023:
Bij betrokkene wordt een psychische stoornis vermoed in de vorm van persoonlijkheidsproblematiek (narcistische en antisociale trekken) en problematiek ten aanzien van seksualiteit. Er is een globaal beeld van betrokkene verkregen, maar door gebrek aan informatie kan een persoonlijkheidsstoornis niet met zekerheid vastgesteld danwel uitgesloten worden. Een stoornis in gebruik van een stimulantium (cocaïne) en alcohol is wel aan de orde, hoewel de ernst/maat niet te bepalen valt.
Er is vanuit het onderzoek onvoldoende zicht verkregen op zijn agressieregulatie, frustratietolerantie en impulscontrole zowel in algemene zin als binnen een relatie, alsmede onvoldoende zicht op zijn seksualiteit. Betrokkene ontkent grotendeels problemen op dit vlak. Uit diverse verklaringen komt echter naar voren dat er sprake is van mogelijke agressie binnen seksueel context met mannen, echter wordt dit door hem ontkend. Hij ontkent überhaupt seksuele contacten met mannen. De dynamiek hierachter, namelijk het motief, gedachten en gevoelens, zijn niet bespreekbaar omdat betrokkene deels ontkennend is, geen kijk geeft in zijn binnenwereld en niet meewerkt aan bepaalde gespreksonderwerpen.
Wat wel in de stukken naar voren komt, is zijn problematisch middelengebruik. Hierover zijn
eerder meldingen gedaan door zijn ouders, wat blijkt uit de stukken, maar ook uit de gegevens die verkregen zijn van de huisarts. Men maakt zich grote zorgen over de hoeveelheid die hij gebruikt en over de verandering van zijn gevaarlijk gedrag. Betrokkene geeft aan voorafgaand het eerste tenlastegelegde feit[de rechtbank begrijpt: de doodslag]
alcohol en cocaïne te hebben gebruikt, en dat dit een rol heeft gespeeld in zijn handelen. Echter in hoeverre het middelengebruik verweven is in andere problematiek zoals agressie en seksualiteit is niet helder geworden, zodat een verband met het tenlastegelegde niet nader te beschrijven is.
Er worden sterke aanwijzingen gezien voor persoonlijkheidsproblematiek. Echter in
verband met het ontbreken van betrouwbare collaterale informatie kan een stoornis
niet vastgesteld worden.
- Het rapport van het Pieter Baan Centrum van 24 mei 2023:
Op basis van dossierinformatie valt problematisch middelengebruik te onderbouwen, zowel van cocaïne als alcohol, reden om ten minste cocaïnemisbruik en alcoholmisbruik vast te stellen. Ondergetekenden sluiten echter niet uit dat indien hierover gesprekken met betrokkene mogelijk waren geweest en als zij uitgebreidere collaterale informatie hadden bekomen, een ernstiger problematisch gebruik van middelen zou zijn vastgesteld, te weten afhankelijkheid van één dezer (of beide) middelen.
De agressie van betrokkene blijkt duidelijk uit politiecontacten, mutaties en veroordelingen, en speelt zich af - voor zover na te gaan in het huidig onderzoek - tijdens zijn adolescentie en in de afgelopen jaren voorafgaande aan de huidige tenlastegelegde feiten. Een onderbouwde analyse van betrokkenes boosheidsbeleving, hostiliteit en uiteindelijke agressie valt in dit onderzoek niet te geven, daartoe ontbreekt informatie. Zo is het ondergetekenden niet duidelijk of betrokkenes agressief handelen voortvloeit uit bijvoorbeeld frustratie of krenking, dan wel in overgrote mate wordt 'losgewoeld' of veroorzaakt door middelengebruik. Het huidig onderzoek biedt geen onderbouwing voor de aanwezigheid van een separate impuls- en/of agressieregulatiestoornis.
Wat betreft betrokkenes seksualiteit valt evenmin een gedragskundige analyse op te stellen, immers, hij spreekt hierover niet met ondergetekenden en er is geen collaterale informatie dienaangaande aanwezig. Ondergetekenden weten niet of betrokkene diens homoseksuele handelingen accepteert of alleen daartoe overgaat wanneer hij onder invloed is van middelen. Zo dat laatste het geval is, dan kan dat een teken zijn van zogenoemde egodystone homoseksualiteit, waarvan het kenmerk is dat deze door de betreffende persoon niet volledig geaccepteerd en geïnternaliseerd is, hetwelk een bron van frustratie of anderszins psychisch onwelbevinden kan vormen.
Voor zover ondergetekenden zicht hebben op betrokkenes levensloop valt op dat hij in zijn
jeugd gedragsproblemen heeft, die ernstig genoeg zijn om naar een forensische polikliniek te
worden verwezen.
Ondergetekenden hebben geen zicht op de dynamiek in betrokkenes liefdes- en vriendschapsrelaties. Wanneer zijn liefdesrelatie teneinde komt, keert hij weer terug naar zijn ouders, ontspoort in middelengebruik en wordt (weer) handelend agressief. Het geheel overziend rijst het beeld van een betrokkene die moeite heeft een zelfstandig leven op te bouwen.
Voor de vraag gesteld of betrokkene wat zijn persoonlijkheid betreft wellicht ook (relatief) gezond kan zijn, antwoorden ondergetekenden dat zij weliswaar zicht hebben op voornoemde
gedragingen, maar die op zichzelf of in onderling verband bezien kunnen niet per se gelden als onderbouwing van een persoonlijkheidsstoornis bij betrokkene. Hierover zou met hem of
naasten moeten worden gesproken vooraleer een diagnostische conclusie mogelijk is. Zij zien tijdens de gedragsobservatie enige narcistische dynamiek, maar ook die geeft geen
dwingende aanleiding een narcistische- of een andere (bijvoorbeeld een antisociale-)
persoonlijkheidsstoornis of psychopathie te diagnosticeren. Wel valt op dat de dynamiek
tijdens de gedragsobservaties in het PBC in schril contrast staat met het (agressief) beeld dat rijst uit het dossier. Dit kan wijzen op een sterk ontregelende rol van middelgebruik op zijn gedragingen.
Het huidig beperkte onderzoek biedt dus geen onderbouwing voor de aanwezigheid van een
ziekelijke stoornis of een gebrekige ontwikkeling van de geestvermogens. Wel stellen
ondergetekenden bij betrokkene zowel cocaïnemisbruik als alcoholmisbruik vast. In
gedragskundig opzicht geldt middelenmisbruik niet als een ziekelijke stoornis, dat zou wel
gelden bij middelenafhankelijkheid. Of er sprake is van afhankelijkheid van één dezer (of
beide) middelen, valt in het huidig onderzoek niet vast te stellen.
Uit het dossier blijkt dat betrokkenes vader aangeeft dat middelengebruik bij betrokkene een
sterke ontregeling geeft van zijn agressiehuishouding. Ook bij rapporteur pro Justitia [naam 1]
sprak betrokkene over gedragsverandering wanneer hij onder invloed van alcohol
verkeert, door hem omschreven in termen als "niet gezellig" en "kort lontje". Ook beaamde hij dat bij middelengebruik ruzies en vechtpartijen kunnen ontstaan.
In deze drie feiten kunnen seksuele frustraties, schaamte of krenkingen hebben gespeeld, die op hun beurt weer aanleiding kunnen hebben gegeven voor handelend agressief gedrag door betrokkene. Om dergelijke overwegingen tot een gedragskundige analyse om te vormen zijn echter inhoudelijke gesprekken met betrokkene of uitgebreidere collaterale informatie vereist.
De uitkomsten van genoemde risicotaxatielijsten overziend, menen ondergetekenden dat
deze wijzen op een verhoogde kans op nieuwe geweldpleging, maar zij kunnen bij
betrokkene geen geïndividualiseerde, geïntegreerde risicobepaling doen voor toekomstige -
aan de huidige tenlastegelegde feiten gelijkwaardige - geweldpleging vanuit pathologische
motieven, daartoe is het huidig onderzoek te beperkt.
Hoewel de deskundigen geen gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bij de verdachte hebben kunnen vaststellen, hebben zij dit ook niet kunnen uitsluiten. Er worden sterke aanwijzingen gezien voor persoonlijkheidsproblematiek (narcistische en antisociale trekken) en problematiek ten aanzien van seksualiteit. Een stoornis in gebruik van cocaïne en alcohol is aan de orde, hoewel de ernst/maat niet te bepalen valt.
Uit het dossier blijkt dat bij de verdachte al in zijn jeugd sprake was van gedragsproblematiek en agressie, waarvoor hij in behandeling is geweest bij de forensische polikliniek van De Waag. De laatste jaren kampt de verdachte met problemen op verschillende leefgebieden. Er is sprake van een patroon van drank- en drugsmisbruik en van agressief gedrag in de familiaire en in de relationele sfeer. Er zijn grote zorgen over de hoeveelheid middelen die de verdachte gebruikt en over de verandering van zijn gevaarlijk gedrag. De verdachte geeft zelf aan voorafgaand aan de geweldshandelingen tegen [slachtoffer 1] alcohol en cocaïne te hebben gebruikt, en dat dit daarbij een rol heeft gespeeld. De verdachte krijgt als gevolg van alcohol en cocaïnegebruik naar eigen zeggen een kort lontje.
Waar de deskundigen vanwege het gebrek aan medewerking van de verdachte geen harde conclusie of diagnose hebben kunnen stellen, komt de rechtbank, gelet op de inhoud van de genoemde rapporten, de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten, de omstandigheden waaronder die zijn begaan en het feit dat de verdachte meermalen voor geweldsdelicten is veroordeeld, waarbij drank- en drugsgebruik een rol hebben gespeeld, tot de vaststelling dat bij de verdachte ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde doodslag een gebrekkige ontwikkeling dan wel een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en dat deze van invloed is geweest op het handelen van de verdachte. Hierbij laat de rechtbank in het midden hoe deze gebrekkige ontwikkeling of stoornis te kwalificeren is.
Misdrijf waarvoor de maatregel kan worden opgelegd
De rechtbank stelt vast dat doodslag een feit is waarvoor een tbs-maatregel kan worden opgelegd.
Herhalingsgevaar en algemene veiligheid van personen
De rechtbank moet ook beoordelen of de algemene veiligheid van personen het opleggen van de tbs-maatregel vereist. In dat kader merkt de rechtbank het volgende op.
De bewezenverklaarde doodslag is naar zijn aard een evident agressief strafbaar feit. De omstandigheden waaronder dit feit is gepleegd, leggen naar het oordeel van de rechtbank extra gewicht in de schaal. De verdachte heeft ogenschijnlijk zonder enige aanleiding een voor hem onbekend persoon zo veel geweld toegebracht, dat die persoon als gevolg daarvan is overleden.
Door zijn houding heeft de verdachte onvoldoende inzicht laten zien in de ernst van het door hem gepleegde feit. Hij ontkent dat hij psychische problemen heeft (gehad). De verdachte heeft eerder geen hulp willen accepteren via de huisarts. Daarnaast heeft de verdachte ervoor gekozen om het door de rechtbank op 30 augustus 2021 opgelegde toezicht te stoppen, omdat hij de noodzaak van begeleiding door de reclassering niet zag en het meewerken aan bijzondere voorwaarden (waaronder meewerken aan middelencontroles en een gedragsinterventie) hem teveel nadelen gaf. De rechtbank weegt ook mee dat de verdachte meermalen heeft aangegeven mee te zullen werken aan de gedragsdeskundige onderzoeken, maar deze medewerking uiteindelijk niet of onvoldoende heeft gegeven. De verdachte lijkt niet te zijn doordrongen van de ernst van zijn problematiek en de noodzaak van behandeling. Naar het oordeel van de rechtbank duidt dit alles op een hardnekkig gebrek aan probleeminzicht. Dit baart de rechtbank grote zorgen.
De rechtbank is op basis van het voorgaande ook van oordeel dat er sprake is van een recidivegevaar op het gebied van agressie- en geweldsdelicten, waardoor zonder behandeling gevaar voor de algemene veiligheid van personen bestaat. De rechtbank acht het dan ook niet verantwoord dat de verdachte na zijn gevangenisstraf terugkeert in de maatschappij zonder dat het recidivegevaar is weggenomen. Zij is daarom van oordeel dat oplegging van een tbsmaatregel met verpleging van overheidswege ter bescherming van de maatschappij vereist is.
Geen alternatieven
De rechtbank stelt voorop dat de oplegging van een tbs-maatregel geen ‘ultimum remedium’ is. De wet eist niet dat eerst een vrijwillig of minder ingrijpend behandeltraject moet worden gevolgd voordat een tbs-maatregel met bevel tot verpleging van overheidswege kan worden opgelegd. Het gaat erom dat een passende maatregel wordt opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat oplegging van de tbs-maatregel met dwangverpleging in dit geval de enige mogelijkheid is om het herhalingsgevaar in voldoende mate te verminderen. Een ander, minder verstrekkende maatregel acht de rechtbank ontoereikend en onverantwoord. De verdachte heeft niet of nauwelijks meegewerkt aan de verschillende gedragskundige onderzoeken, heeft in het verleden niet meegewerkt aan vrijwillige hulpverlening en niet is gebleken dat hij enig inzicht heeft in zijn problematiek.
De rechtbank acht daarom het opleggen van de tbs-maatregel met verpleging van overheidswege noodzakelijk en proportioneel.
Conclusie
Gelet op al het voorgaande, gegeven de noodzaak van behandeling en bij gebrek aan andere afdoende mogelijkheden om het gevaar af te wenden, is de rechtbank van oordeel dat de terbeschikkingstelling van de verdachte moet worden gelast. De rechtbank is ook van oordeel dat zijn verpleging van overheidswege moet worden bevolen, omdat bij de verdachte tijdens het begaan van het feit, de doodslag van [slachtoffer 1], een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Het door de verdachte begane feit is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de algemene veiligheid van personen eist het opleggen van deze maatregel.
De bewezenverklaarde doodslag is een misdrijf dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de tbs-maatregel is daarom niet beperkt tot vier jaren.