ECLI:NL:RBNHO:2023:11706

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 november 2023
Publicatiedatum
20 november 2023
Zaaknummer
15/101787-22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring doodslag en mishandeling met tbs-maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 21 november 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van doodslag en mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 17 april 2022 in Egmond aan Zee opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd door hem met kracht te stompen, schoppen en te verwurgen. De verdachte heeft ook [slachtoffer 3] mishandeld op 3 september 2020 in Noord-Scharwoude. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de mishandeling van [slachtoffer 2] in Alkmaar wegens gebrek aan bewijs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte ten tijde van de doodslag een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens had, wat van invloed was op zijn handelen. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van acht jaren opgelegd, met aftrek van voorarrest, en daarnaast de tbs-maatregel met dwangverpleging opgelegd om het herhalingsgevaar te verminderen. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/101787-22 (A) en 15/038641-23 (B) (gevoegd); 05/307834-20 (tul) (P)
Uitspraakdatum: 21 november 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
7 november 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres],
thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. A.E.M. van Loon, en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. L.M.E. Kleczewski, advocaat te Venlo, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

De verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij, kort gezegd, op 17 april 2022 in Egmond aan Zee [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd (zaak A feit 1), op 20 februari 2022 in Alkmaar [slachtoffer 2] heeft mishandeld (zaak A feit 2) en op 3 september 2020 in Noord-Scharwoude [slachtoffer 3] heeft mishandeld (zaak B).
De volledige tekst van de tenlastelegging is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht.

2.Beantwoording van de voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd, de officier van justitie is ontvankelijk en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten. Zij heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de rechtbank bij de bewijsconstructie alle feiten in onderlinge samenhang moet bezien en voor de ten laste gelegde mishandelingen gebruik kan maken van schakelbewijs.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de doodslag partiële vrijspraak bepleit. Volgens haar is er onvoldoende bewijs voor het in de tenlastelegging opgenomen ‘met een voorwerp’ (slaan) en ‘verwurgen en/of smoren’. Voor het overige heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank over dit feit.
Verder heeft de raadsvrouw bepleit dat de verdachte van beide mishandelingen moet worden vrijgesproken wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. De bewijsmiddelen kunnen onderling niet als schakelbewijs worden gebruikt, nu de overeenkomsten te algemeen zijn.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak van de mishandeling van [slachtoffer 2] (zaak A feit 2)
De rechtbank is van oordeel dat dit feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden wegens het ontbreken van voldoende bewijs. De aangifte van [slachtoffer 2] en het WhatsAppgesprek, waaruit kan worden afgeleid dat de verdachte en [slachtoffer 2] op 20 februari 2022 een seksafspraak hebben gemaakt bij [slachtoffer 2] thuis, vormen namelijk onvoldoende (direct) bewijs voor de geweldpleging die daarop zou zijn gevolgd. De rechtbank komt ook niet tot een bewezenverklaring met behulp van schakelbewijs. Daarover overweegt zij het volgende.
Als er geen direct bewijs is voor de betrokkenheid van een verdachte bij de tenlastegelegde feiten, kunnen de feiten met zogenoemd schakelbewijs toch bewezen worden. Het gaat dan om het gebruik van bewijs van een ander, soortgelijk feit dat als steunbewijs kan dienen. De rechter kan schakelbewijs alleen gebruiken, als de wijze waarop de verschillende feiten zijn begaan (de modus operandi) op essentiële punten overeenkomt of kenmerkende gelijkenissen vertoont. Er moet sprake zijn van een specifiek patroon in het gedrag van een verdachte, dat herkenbaar aanwezig is in de voorhanden zijnde bewijsmiddelen. De modus operandi moet dus zo zeer overeenkomen, dat een bewijsmiddel van het ene feit als steunbewijs voor het andere feit kan dienen.
De rechtbank is van oordeel dat in dit dossier geen sprake is van een zo specifieke modus operandi, dat de mishandeling van [slachtoffer 2] met behulp van schakelbewijs bewezen kan worden. Uit de aangifte van [slachtoffer 2], de aangifte van [slachtoffer 3] en de wijze waarop [slachtoffer 1] volgens het (hieronder te bespreken) sectierapport om het leven is gebracht, volgen daarvoor te weinig overeenkomsten op essentiële punten of kenmerkende gelijkenissen in het handelen van de dader. Dat er steeds sprake zou zijn van geweld uitgeoefend op het gezicht van een homoseksuele man is niet zodanig kenmerkend dat de bewijsmiddelen voor feit 1 van zaak A en voor zaak B in een schakelbewijsconstructie als steunbewijs kunnen dienen voor dit feit.
Gelet op het voorgaande moet de verdachte worden vrijgesproken van dat wat hem in zaak A als feit 2 ten laste is gelegd.
3.3.2.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde doodslag op [slachtoffer 1] (zaak A feit 1) en mishandeling van [slachtoffer 3] (zaak B) op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage 2 bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3.
Nadere bewijsoverweging over de doodslag op [slachtoffer 1]
De rechtbank stelt op basis van het dossier en de behandeling ter zitting het volgende vast.
Op 17 april 2022 omstreeks 15:30 uur kwam bij de politie de melding binnen dat op het strand in Egmond een man was gevonden die onder het bloed zat en niet aanspreekbaar was. Ter plaatse gekomen, trof de politie in een duinpan tussen Egmond aan Zee en Bergen aan Zee het levenloze lichaam van een man aan. Uit het forensisch overlijdensonderzoek op de plaats delict blijkt dat hij op zijn rug lag, naakt was en om zijn geslacht een
cockringdroeg. Over zijn hele lichaam zat bloed en zand en hij had fors aangezichtsletsel. In het zand was tot op enkele meters van het lichaam een patroon van bloedspatten te zien. Aan de hand van de QR-code op een armbandje kon hij geïdentificeerd worden als [slachtoffer 1].
Het lichaam van [slachtoffer 1] is onderzocht op biologische sporen. Het DNA-materiaal in verschillende bemonsteringen leverde een match op met het DNA van de verdachte. Voor de bemonstering van de eikel en de voorhuid van [slachtoffer 1] en de bemonstering van een vinger, die sperma bevatte, heeft het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) de bewijskracht berekend. Ten aanzien van beide bemonsteringen is de kans op het aangetroffen DNA-materiaal extreem veel waarschijnlijker als het van de verdachte afkomstig is dan wanneer het van een willekeurige ander afkomstig zou zijn.
De verdachte kwam op 17 april 2022 iets voor 10:00 uur ’s ochtend het strand op bij Egmond aan Zee en hij verliet het strand daar weer om 15:05 uur in de middag. Dit blijkt uit camerabeelden die de politie heeft uitgekeken (pagina 168 e.v. in het dossier). De verdachte heeft ter zitting erkend dat hij onder de invloed van drank en drugs was. In de nacht van 16 op 17 april 2022 had hij meerdere glazen sterke drank gedronken, meerdere lijntjes cocaïne gesnoven en niet geslapen. Op het strand heeft hij Martini gedronken en weer cocaïne gebruikt.
De verdachte heeft, een aantal maanden na zijn aanhouding, verklaard dat hij die dag op het strand van Egmond aan Zee had afgesproken met een vrouw. Zij zijn samen in een duinpan gaan liggen en hebben daar seks met elkaar gehad. Toen is [slachtoffer 1] gekomen, die zich heeft uitgekleed en dichtbij de verdachte en de vrouw is gaan staan. De verdachte kreeg het idee dat [slachtoffer 1] hen aan het fotograferen of filmen was, wat hij ongemakkelijk vond. Hierop is hij naar [slachtoffer 1] toe gegaan en heeft hem tweemaal een vuistslag in het gezicht gegeven. Hierdoor viel [slachtoffer 1] achterover op zijn kont. De verdachte heeft hem toen nog een schopje tegen het bovenlichaam gegeven. Vervolgens heeft hij alle spullen gepakt en [slachtoffer 1], bloedend maar levend, in de duinpan achtergelaten. De vrouw zou door de duinen zijn vertrokken. De verdachte heeft de telefoon van [slachtoffer 1] in zee gegooid.
De rechtbank acht deze verklaring van de verdachte ongeloofwaardig. Zo heeft het uitgebreide opsporingsonderzoek geen enkel aanknopingspunt opgeleverd, dat de verdachte op 17 april 2022 met een vrouw in de duinen was. Daarnaast is de verklaring van de verdachte niet te rijmen met de op het lichaam van [slachtoffer 1] aangetroffen biologische sporen, die er op wijzen dat tussen de verdachte en [slachtoffer 1] seksueel contact heeft plaatsgevonden.
De rechtbank stelt vast dat het bij [slachtoffer 1] geconstateerde letsel niet enkel kan worden verklaard door de geweldshandelingen die de verdachte stelt te hebben verricht. Uit het forensisch pathologisch onderzoek blijkt namelijk dat het overlijden van [slachtoffer 1] kan worden verklaard door uitgebreid, hevig stomp botsende en/of (samen)drukkende geweld ter hoogte van het hoofd, de neus en mond, de hals en de romp. [slachtoffer 1] had naast meerdere gebroken en verbrijzelde botten in het gezicht, bloederig vocht met zand in de mond- en keelholte en, door ademhaling, ook in de diepere luchtwegen. Dit kan aan het overlijden hebben bijgedragen door het belemmeren van de ademwegen. In de slokdarm en maag zat ook bloederig vocht met zand, als gevolg van actieve slikbewegingen. Ter hoogte van de hals constateerde de forensisch patholoog letsel als gevolg van stomp botsende en/of (samen)drukkende krachtinwerking. Bij zo’n (samen)drukkende kracht op de hals ontstaan ook de punt- tot stipvormige bloeduitstortingen die in de oogbindvliezen van [slachtoffer 1] zijn geconstateerd. Aanhoudende (samen)drukkende krachtinwerking op de bloedvaten in de hals kan via zuurstofgebrek van de hersenen hebben geleid tot of bijgedragen aan het overlijden.
Het bovenstaande brengt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de verdachte meer geweld moet hebben gebruikt dan waarover hij heeft verklaard. Dit fatale geweld heeft volgens de rechtbank mede bestaan uit het verwurgen en/of smoren van [slachtoffer 1].
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte zulk excessief geweld heeft gebruikt, welk geweld tot fataal letsel heeft geleid, dat hij daarmee vol opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1].
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte feit 1 van zaak A en het feit van zaak B heeft begaan, in die zin dat
Zaak A
Feit 1
hij op 17 april 2022 te Egmond aan Zee, gemeente Bergen (NH), opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd door met dat opzet met kracht op het hoofd en/of het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] te stompen en/of te schoppen en/of door voornoemde [slachtoffer 1] te verwurgen en/of te smoren door op het hoofd en/of de neus en/of de mond en/of de hals samendrukkend geweld uit te oefenen, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden.
Zaak B
hij op 3 september 2020 te Noord-Scharwoude [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] meermalen met gebalde vuist te slaan in het gezicht.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Zaak A
Feit 1:
doodslag
Zaak B
mishandeling
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft primair gevorderd dat de verdachte moet worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Hierbij heeft de officier van justitie rekening gehouden met een (geringe) mate van verminderde toerekeningsvatbaarheid. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs-maatregel) met verpleging van overheidswege wordt opgelegd.
Subsidiair heeft de officier gevorderd de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren op te leggen, met aftrek van voorarrest, met daarnaast oplegging van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte volledig toerekeningsvatbaar moet worden geacht, zodat geen tbs-maatregel dient te worden opgelegd. Zij heeft verzocht bij de oplegging van een gevangenisstraf rekening te houden met de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Daarbij heeft zij opgemerkt dat de verdachte niet onwelwillend tegenover een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr staat.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft [slachtoffer 1] op uiterst gewelddadige wijze van het leven beroofd. Hij heeft vooral tegen het hoofd van [slachtoffer 1] zeer fors geweld toegepast en hij heeft hem verwurgd en/of gesmoord. Dit grove geweld vond ogenschijnlijk plaats zonder enige aanleiding. De verdachte en het slachtoffer waren tot 17 april 2022 onbekenden van elkaar. De verdachte heeft met zijn handelen [slachtoffer 1] zijn kostbaarste bezit, het leven, ontnomen. Hiermee heeft hij ook een onomkeerbaar verlies en immens leed toegebracht aan de nabestaanden van [slachtoffer 1], zoals ter zitting is gebleken uit de slachtofferverklaringen van diens zussen. De nabestaanden moeten leven met de wetenschap dat [slachtoffer 1] de laatste momenten van zijn leven veel geleden heeft. De rechtbank realiseert zich dat geen enkele straf het verdriet en de pijn dat zijn overlijden heeft veroorzaakt, kan wegnemen.
De rechtbank rekent het de verdachte ook aan dat hij zich na de geweldsuitbarsting op geen enkel moment heeft bekommerd om het lot van [slachtoffer 1]. Hij heeft hem – naar eigen zeggen, nog levend – in de duinpan achtergelaten, geen hulpdiensten ingeschakeld, zijn telefoon in zee gegooid en zijn overige spullen weggemaakt.
De rechtbank rekent het de verdachte verder aan dat hij weliswaar zegt verantwoordelijk te zijn voor de dood van [slachtoffer 1], maar geen openheid van zaken geeft over wat daaraan vooraf is gegaan. De onzekerheid daarover kan de rouwverwerking van de nabestaanden bemoeilijken.
Het behoeft geen betoog dat dit misdrijf ook de rechtsorde ernstig heeft geschokt. Het brengt gevoelens van afschuw, angst en onveiligheid in de samenleving teweeg.
Naast het levensdelict heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het mishandelen van [slachtoffer 3]. Dit gebeurde in recreatiegebied Geestmerambacht. De verdachte heeft [slachtoffer 3], wederom ogenschijnlijk zonder enige aanleiding, meermalen in het gezicht geslagen. Dit deed pijn en heeft een grote impact gehad op [slachtoffer 3].
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op zijn naam staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 25 oktober 2023, waaruit blijkt dat de verdachte in de afgelopen vijf jaar eerder ter zake van geweldsdelicten onherroepelijk is veroordeeld. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op deze over de verdachte uitgebrachte deskundigenrapportages:
  • Een psychologisch rapport, gedateerd 22 december 2022 en opgemaakt door
  • Een psychiatrisch rapport, gedateerd 2 januari 2023 en opgemaakt door [naam 2], arts in opleiding tot specialist (psychiatrie), en [naam 3], psychiater;
  • Een rapport van het Pieter Baan Centrum, gedateerd 24 mei 2023 en opgemaakt door
en op deze informatie afkomstig van de reclassering:
  • Een e-mail van het voorkantteam ZSM Noord-Holland van de Reclassering, gedateerd 24 april 2022 en opgemaakt door [naam 6];
  • Een reclasseringsrapport van Reclassering Nederland, gedateerd 3 november 2023 en opgemaakt door [naam 7], reclasseringswerker.
Op de inhoud van deze stukken zal de rechtbank, voor zover van belang, hierna ingaan.
De op te leggen straf
De aard en ernst van de gepleegde feiten en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers, de nabestaanden en de maatschappij rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank zonder meer een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Ook heeft de rechtbank bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf betrokken dat – zoals hierna wordt overwogen – de bewezenverklaarde doodslag in verminderde mate aan de verdachte kan worden toegerekend en dat hem een tbs-maatregel zal worden opgelegd.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren passend en geboden. De rechtbank zal bepalen dat de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
De op te leggen maatregel
De rechtbank is van oordeel dat aan de verdachte ook een tbs-maatregel met verpleging van overheidswege kan en moet worden opgelegd, zoals gevorderd door de officier van justitie. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Juridisch kader
De criteria voor het kunnen opleggen van een tbs-maatregel staan in artikel 37a Sr.
i. i) Bij de verdachte bestond ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, ii) het begane feit is een misdrijf waarop een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld of dat is genoemd in lid 1 onder 2 van artikel 37a Sr en iii) de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen eist het opleggen van de maatregel.
In artikel 37b lid 1 Sr is bepaald dat als de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen de tbs-maatregel eist, de rechtbank kan bepalen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd.
Ingevolge artikel 37a lid 3 Sr moet de rechter bij het opleggen van een tbs-maatregel beschikken over een advies van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, waaronder een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht. Deze bepaling blijft buiten toepassing indien de verdachte weigert medewerking te verlenen aan het onderzoek (artikel 37a lid 4 Sr). Wel blijft steeds vereist dat de rechter tot het oordeel is gekomen dat bij de verdachte tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. De rechter heeft hierin een eigen verantwoordelijkheid en is niet gebonden aan de door deskundigen uitgebrachte adviezen.
Stoornis
De rechtbank stelt vast dat de verdachte slechts beperkt heeft meegewerkt aan de ambulante gedragsdeskundige onderzoeken. Aan de opvolgende onderzoeken in het Pieter Baan Centrum (PBC) heeft de verdachte geheel geweigerd mee te werken. Door de weigerachtige houding van de verdachte hebben de deskundigen geen compleet beeld kunnen krijgen van zijn psychische gesteldheid. De deskundigen hebben geen gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bij de verdachte kunnen vaststellen of kunnen uitsluiten. Zij hebben zich onthouden van een advies over de toerekenbaarheid van de feiten aan de verdachte, het risico op recidive en een eventueel op te leggen behandeling binnen een gedwongen kader.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of zij desondanks tot het oordeel kan komen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. De rechtbank zal zich bij de beantwoording van deze vraag laten leiden door de voornoemde rapporten van de gedragsdeskundigen, waaraan zij het volgende ontleent.
- Het psychologisch rapport van 22 december 2022:
Uit de informatie verkregen van de huisarts valt af te leiden dat er vanaf mei/juni 2020 een aantal problemen lijken te hebben gespeeld. Zo zouden er in mei/juni 2020 psychotische symptomen hebben gespeeld (hierbij wordt niet gespecificeerd hoe dit eruit zag) welke door de huisarts geduid werden als het gevolg van middelengebruik (alcohol en cocaïne). Uit de informatie van de huisarts komt naar voren dat er een opname zou hebben plaatsgevonden in een verslavingskliniek maar dat wordt door betrokkene ontkend en het is niet duidelijk of er daadwerkelijk een opname plaatsvond. In juli 2021 werd er antidepressiva aan betrokkene voorgeschreven en kreeg hij het advies om psychologische behandeling te zoeken. In juli 2021 zou de vader van betrokkene contact met de huisarts hebben gezocht wegens agressief gedrag van betrokkene. Betrokkene was niet onder behandeling bij GGZ. Ook in het proces-verbaal staan meerdere meldingen door ouders over agressief gedrag van betrokkene.
Op basis van de verkregen informatie zijn er aanwijzingen voor problematisch middelengebruik, maar kunnen er, gegeven de beperkingen van het onderzoek, geen eenduidige (diagnostische) conclusies worden getrokken op dit vlak.
Hoewel er in zijn jeugd een aantal justitiële contacten zijn geweest en hij in zijn derde jaar van school gestuurd werd, lijkt hij geruime tijd in staat te zijn geweest om een stabiel leven te leiden met werk, een vaste relatie en zonder justitiële contacten (behoudens rijden onder invloed). Met het wegvallen van zijn relatie lijken er echter problemen te zijn ontstaan waarbij hij meermaals met justitie in aanraking is gekomen. Mogelijk hangt het ontstaan van de problemen (deels) samen met middelengebruik, maar mogelijk speelt eventueel onderliggende persoonlijkheidsproblematiek hierin een rol. Betrokkene is meermaals veroordeeld wegens agressie-incidenten en hoewel betrokkene zelf agressie-regulatieproblematiek ontkent, worden er op basis van zijn justitiële voorgeschiedenis aanwijzingen gezien voor agressie-regulatieproblemen maar hier is onvoldoende zicht op gekomen. Betrokkene is geneigd om externaliserend en bagatelliserend over eerdere veroordelingen te spreken. Ook op de gewetensfunctie van betrokkene, zijn empathisch vermogen en de impulscontrole is onvoldoende zicht gekomen. Zijn stemming zou over het algemeen stabiel zijn waarbij hij opgewekt van aard zou zijn. Betrokkene is geneigd om negatief gekleurde zaken weg te houden uit het gesprek en zaken te bagatelliseren waardoor er geen volledig zicht komt op zijn functioneren, gedragingen en cognities op diverse leefgebieden.
- Het psychiatrisch rapport van 2 januari 2023:
Bij betrokkene wordt een psychische stoornis vermoed in de vorm van persoonlijkheidsproblematiek (narcistische en antisociale trekken) en problematiek ten aanzien van seksualiteit. Er is een globaal beeld van betrokkene verkregen, maar door gebrek aan informatie kan een persoonlijkheidsstoornis niet met zekerheid vastgesteld danwel uitgesloten worden. Een stoornis in gebruik van een stimulantium (cocaïne) en alcohol is wel aan de orde, hoewel de ernst/maat niet te bepalen valt.
Er is vanuit het onderzoek onvoldoende zicht verkregen op zijn agressieregulatie, frustratietolerantie en impulscontrole zowel in algemene zin als binnen een relatie, alsmede onvoldoende zicht op zijn seksualiteit. Betrokkene ontkent grotendeels problemen op dit vlak. Uit diverse verklaringen komt echter naar voren dat er sprake is van mogelijke agressie binnen seksueel context met mannen, echter wordt dit door hem ontkend. Hij ontkent überhaupt seksuele contacten met mannen. De dynamiek hierachter, namelijk het motief, gedachten en gevoelens, zijn niet bespreekbaar omdat betrokkene deels ontkennend is, geen kijk geeft in zijn binnenwereld en niet meewerkt aan bepaalde gespreksonderwerpen.
Wat wel in de stukken naar voren komt, is zijn problematisch middelengebruik. Hierover zijn
eerder meldingen gedaan door zijn ouders, wat blijkt uit de stukken, maar ook uit de gegevens die verkregen zijn van de huisarts. Men maakt zich grote zorgen over de hoeveelheid die hij gebruikt en over de verandering van zijn gevaarlijk gedrag. Betrokkene geeft aan voorafgaand het eerste tenlastegelegde feit[de rechtbank begrijpt: de doodslag]
alcohol en cocaïne te hebben gebruikt, en dat dit een rol heeft gespeeld in zijn handelen. Echter in hoeverre het middelengebruik verweven is in andere problematiek zoals agressie en seksualiteit is niet helder geworden, zodat een verband met het tenlastegelegde niet nader te beschrijven is.
Er worden sterke aanwijzingen gezien voor persoonlijkheidsproblematiek. Echter in
verband met het ontbreken van betrouwbare collaterale informatie kan een stoornis
niet vastgesteld worden.
- Het rapport van het Pieter Baan Centrum van 24 mei 2023:
Op basis van dossierinformatie valt problematisch middelengebruik te onderbouwen, zowel van cocaïne als alcohol, reden om ten minste cocaïnemisbruik en alcoholmisbruik vast te stellen. Ondergetekenden sluiten echter niet uit dat indien hierover gesprekken met betrokkene mogelijk waren geweest en als zij uitgebreidere collaterale informatie hadden bekomen, een ernstiger problematisch gebruik van middelen zou zijn vastgesteld, te weten afhankelijkheid van één dezer (of beide) middelen.
De agressie van betrokkene blijkt duidelijk uit politiecontacten, mutaties en veroordelingen, en speelt zich af - voor zover na te gaan in het huidig onderzoek - tijdens zijn adolescentie en in de afgelopen jaren voorafgaande aan de huidige tenlastegelegde feiten. Een onderbouwde analyse van betrokkenes boosheidsbeleving, hostiliteit en uiteindelijke agressie valt in dit onderzoek niet te geven, daartoe ontbreekt informatie. Zo is het ondergetekenden niet duidelijk of betrokkenes agressief handelen voortvloeit uit bijvoorbeeld frustratie of krenking, dan wel in overgrote mate wordt 'losgewoeld' of veroorzaakt door middelengebruik. Het huidig onderzoek biedt geen onderbouwing voor de aanwezigheid van een separate impuls- en/of agressieregulatiestoornis.
Wat betreft betrokkenes seksualiteit valt evenmin een gedragskundige analyse op te stellen, immers, hij spreekt hierover niet met ondergetekenden en er is geen collaterale informatie dienaangaande aanwezig. Ondergetekenden weten niet of betrokkene diens homoseksuele handelingen accepteert of alleen daartoe overgaat wanneer hij onder invloed is van middelen. Zo dat laatste het geval is, dan kan dat een teken zijn van zogenoemde egodystone homoseksualiteit, waarvan het kenmerk is dat deze door de betreffende persoon niet volledig geaccepteerd en geïnternaliseerd is, hetwelk een bron van frustratie of anderszins psychisch onwelbevinden kan vormen.
Voor zover ondergetekenden zicht hebben op betrokkenes levensloop valt op dat hij in zijn
jeugd gedragsproblemen heeft, die ernstig genoeg zijn om naar een forensische polikliniek te
worden verwezen.
Ondergetekenden hebben geen zicht op de dynamiek in betrokkenes liefdes- en vriendschapsrelaties. Wanneer zijn liefdesrelatie teneinde komt, keert hij weer terug naar zijn ouders, ontspoort in middelengebruik en wordt (weer) handelend agressief. Het geheel overziend rijst het beeld van een betrokkene die moeite heeft een zelfstandig leven op te bouwen.
Voor de vraag gesteld of betrokkene wat zijn persoonlijkheid betreft wellicht ook (relatief) gezond kan zijn, antwoorden ondergetekenden dat zij weliswaar zicht hebben op voornoemde
gedragingen, maar die op zichzelf of in onderling verband bezien kunnen niet per se gelden als onderbouwing van een persoonlijkheidsstoornis bij betrokkene. Hierover zou met hem of
naasten moeten worden gesproken vooraleer een diagnostische conclusie mogelijk is. Zij zien tijdens de gedragsobservatie enige narcistische dynamiek, maar ook die geeft geen
dwingende aanleiding een narcistische- of een andere (bijvoorbeeld een antisociale-)
persoonlijkheidsstoornis of psychopathie te diagnosticeren. Wel valt op dat de dynamiek
tijdens de gedragsobservaties in het PBC in schril contrast staat met het (agressief) beeld dat rijst uit het dossier. Dit kan wijzen op een sterk ontregelende rol van middelgebruik op zijn gedragingen.
Het huidig beperkte onderzoek biedt dus geen onderbouwing voor de aanwezigheid van een
ziekelijke stoornis of een gebrekige ontwikkeling van de geestvermogens. Wel stellen
ondergetekenden bij betrokkene zowel cocaïnemisbruik als alcoholmisbruik vast. In
gedragskundig opzicht geldt middelenmisbruik niet als een ziekelijke stoornis, dat zou wel
gelden bij middelenafhankelijkheid. Of er sprake is van afhankelijkheid van één dezer (of
beide) middelen, valt in het huidig onderzoek niet vast te stellen.
Uit het dossier blijkt dat betrokkenes vader aangeeft dat middelengebruik bij betrokkene een
sterke ontregeling geeft van zijn agressiehuishouding. Ook bij rapporteur pro Justitia [naam 1]
sprak betrokkene over gedragsverandering wanneer hij onder invloed van alcohol
verkeert, door hem omschreven in termen als "niet gezellig" en "kort lontje". Ook beaamde hij dat bij middelengebruik ruzies en vechtpartijen kunnen ontstaan.
In deze drie feiten kunnen seksuele frustraties, schaamte of krenkingen hebben gespeeld, die op hun beurt weer aanleiding kunnen hebben gegeven voor handelend agressief gedrag door betrokkene. Om dergelijke overwegingen tot een gedragskundige analyse om te vormen zijn echter inhoudelijke gesprekken met betrokkene of uitgebreidere collaterale informatie vereist.
De uitkomsten van genoemde risicotaxatielijsten overziend, menen ondergetekenden dat
deze wijzen op een verhoogde kans op nieuwe geweldpleging, maar zij kunnen bij
betrokkene geen geïndividualiseerde, geïntegreerde risicobepaling doen voor toekomstige -
aan de huidige tenlastegelegde feiten gelijkwaardige - geweldpleging vanuit pathologische
motieven, daartoe is het huidig onderzoek te beperkt.
Hoewel de deskundigen geen gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bij de verdachte hebben kunnen vaststellen, hebben zij dit ook niet kunnen uitsluiten. Er worden sterke aanwijzingen gezien voor persoonlijkheidsproblematiek (narcistische en antisociale trekken) en problematiek ten aanzien van seksualiteit. Een stoornis in gebruik van cocaïne en alcohol is aan de orde, hoewel de ernst/maat niet te bepalen valt.
Uit het dossier blijkt dat bij de verdachte al in zijn jeugd sprake was van gedragsproblematiek en agressie, waarvoor hij in behandeling is geweest bij de forensische polikliniek van De Waag. De laatste jaren kampt de verdachte met problemen op verschillende leefgebieden. Er is sprake van een patroon van drank- en drugsmisbruik en van agressief gedrag in de familiaire en in de relationele sfeer. Er zijn grote zorgen over de hoeveelheid middelen die de verdachte gebruikt en over de verandering van zijn gevaarlijk gedrag. De verdachte geeft zelf aan voorafgaand aan de geweldshandelingen tegen [slachtoffer 1] alcohol en cocaïne te hebben gebruikt, en dat dit daarbij een rol heeft gespeeld. De verdachte krijgt als gevolg van alcohol en cocaïnegebruik naar eigen zeggen een kort lontje.
Waar de deskundigen vanwege het gebrek aan medewerking van de verdachte geen harde conclusie of diagnose hebben kunnen stellen, komt de rechtbank, gelet op de inhoud van de genoemde rapporten, de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten, de omstandigheden waaronder die zijn begaan en het feit dat de verdachte meermalen voor geweldsdelicten is veroordeeld, waarbij drank- en drugsgebruik een rol hebben gespeeld, tot de vaststelling dat bij de verdachte ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde doodslag een gebrekkige ontwikkeling dan wel een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en dat deze van invloed is geweest op het handelen van de verdachte. Hierbij laat de rechtbank in het midden hoe deze gebrekkige ontwikkeling of stoornis te kwalificeren is.
Misdrijf waarvoor de maatregel kan worden opgelegd
De rechtbank stelt vast dat doodslag een feit is waarvoor een tbs-maatregel kan worden opgelegd.
Herhalingsgevaar en algemene veiligheid van personen
De rechtbank moet ook beoordelen of de algemene veiligheid van personen het opleggen van de tbs-maatregel vereist. In dat kader merkt de rechtbank het volgende op.
De bewezenverklaarde doodslag is naar zijn aard een evident agressief strafbaar feit. De omstandigheden waaronder dit feit is gepleegd, leggen naar het oordeel van de rechtbank extra gewicht in de schaal. De verdachte heeft ogenschijnlijk zonder enige aanleiding een voor hem onbekend persoon zo veel geweld toegebracht, dat die persoon als gevolg daarvan is overleden.
Door zijn houding heeft de verdachte onvoldoende inzicht laten zien in de ernst van het door hem gepleegde feit. Hij ontkent dat hij psychische problemen heeft (gehad). De verdachte heeft eerder geen hulp willen accepteren via de huisarts. Daarnaast heeft de verdachte ervoor gekozen om het door de rechtbank op 30 augustus 2021 opgelegde toezicht te stoppen, omdat hij de noodzaak van begeleiding door de reclassering niet zag en het meewerken aan bijzondere voorwaarden (waaronder meewerken aan middelencontroles en een gedragsinterventie) hem teveel nadelen gaf. De rechtbank weegt ook mee dat de verdachte meermalen heeft aangegeven mee te zullen werken aan de gedragsdeskundige onderzoeken, maar deze medewerking uiteindelijk niet of onvoldoende heeft gegeven. De verdachte lijkt niet te zijn doordrongen van de ernst van zijn problematiek en de noodzaak van behandeling. Naar het oordeel van de rechtbank duidt dit alles op een hardnekkig gebrek aan probleeminzicht. Dit baart de rechtbank grote zorgen.
De rechtbank is op basis van het voorgaande ook van oordeel dat er sprake is van een recidivegevaar op het gebied van agressie- en geweldsdelicten, waardoor zonder behandeling gevaar voor de algemene veiligheid van personen bestaat. De rechtbank acht het dan ook niet verantwoord dat de verdachte na zijn gevangenisstraf terugkeert in de maatschappij zonder dat het recidivegevaar is weggenomen. Zij is daarom van oordeel dat oplegging van een tbsmaatregel met verpleging van overheidswege ter bescherming van de maatschappij vereist is.
Geen alternatieven
De rechtbank stelt voorop dat de oplegging van een tbs-maatregel geen ‘ultimum remedium’ is. De wet eist niet dat eerst een vrijwillig of minder ingrijpend behandeltraject moet worden gevolgd voordat een tbs-maatregel met bevel tot verpleging van overheidswege kan worden opgelegd. Het gaat erom dat een passende maatregel wordt opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat oplegging van de tbs-maatregel met dwangverpleging in dit geval de enige mogelijkheid is om het herhalingsgevaar in voldoende mate te verminderen. Een ander, minder verstrekkende maatregel acht de rechtbank ontoereikend en onverantwoord. De verdachte heeft niet of nauwelijks meegewerkt aan de verschillende gedragskundige onderzoeken, heeft in het verleden niet meegewerkt aan vrijwillige hulpverlening en niet is gebleken dat hij enig inzicht heeft in zijn problematiek.
De rechtbank acht daarom het opleggen van de tbs-maatregel met verpleging van overheidswege noodzakelijk en proportioneel.
Conclusie
Gelet op al het voorgaande, gegeven de noodzaak van behandeling en bij gebrek aan andere afdoende mogelijkheden om het gevaar af te wenden, is de rechtbank van oordeel dat de terbeschikkingstelling van de verdachte moet worden gelast. De rechtbank is ook van oordeel dat zijn verpleging van overheidswege moet worden bevolen, omdat bij de verdachte tijdens het begaan van het feit, de doodslag van [slachtoffer 1], een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Het door de verdachte begane feit is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de algemene veiligheid van personen eist het opleggen van deze maatregel.
De bewezenverklaarde doodslag is een misdrijf dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de tbs-maatregel is daarom niet beperkt tot vier jaren.

7.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 7 juni 2021 in de zaak met parketnummer 05/307834-20 heeft de politierechter van de rechtbank Gelderland de verdachte wegens mishandeling veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 40 uren. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging moet worden afgewezen.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is bevoegd over de vordering te oordelen en de officier van justitie is daarin ontvankelijk.
De verdachte heeft zich voor het einde van de proeftijd schuldig gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde overtreden. Gelet op de langdurige gevangenisstraf en de tbs-maatregel die in deze zaak aan de verdachte worden opgelegd, acht de rechtbank het echter niet opportuun om nu de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde taakstraf te gelasten.
De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging daarom afwijzen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
37a, 37b, 57, 63, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 2 van zaak A is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder feit 1 van zaak A en zaak B ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
8 (acht) jaren.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Vordering tot tenuitvoerlegging
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Gelderland in de zaak met parketnummer 05/307834-20 opgelegde voorwaardelijke straf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.H. de Jonge van Ellemeet, voorzitter,
mr. L. Boonstra en mr. J. Lintjer, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.I. Hoedjes,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 november 2023.
Bijlage 1 – De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Parketnummer 15/101787-22 (zaak A)
Feit 1
hij op of omstreeks 17 april 2022 te Egmond aan Zee, gemeente Bergen (NH), in elk geval in Nederland, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd door met dat opzet meermalen, althans eenmaal (met een voorwerp) (met kracht) op het hoofd en/of lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of te trappen en/of door voornoemde [slachtoffer 1] te verwurgen en/of te smoren door op, althans ter hoogte van het hoofd en/of de neus en/of de mond en/of de hals en/of de romp samendrukkend geweld uit te oefenen, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
Feit 2
hij op of omstreeks 20 februari 2022 te Alkmaar, in elk geval in Nederland [slachtoffer 2] heeft mishandeld door
- die [slachtoffer 2] (met kracht) meermalen, althans eenmaal een klap in het gezicht en/of tegen het hoofd te geven en/of
- die [slachtoffer 2] (terwijl hij op de grond lag) (met kracht) meermalen in zijn zij, althans tegen het lichaam te schoppen;
Parketnummer 15/038641-23 (zaak B)
hij op of omstreeks 3 september 2020 te Noord-Scharwoude, gemeente Langedijk, althans in Nederland [slachtoffer 3] heeft mishandeld door
- die [slachtoffer 3] (met kracht) meermalen, althans eenmaal (met gebalde vuist) te slaan in het gezicht, althans tegen het hoofd.
Bijlage 2 – De bewijsmiddelen
(…)