ECLI:NL:RBNHO:2023:11647

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 oktober 2023
Publicatiedatum
17 november 2023
Zaaknummer
AWB - 23 _ 72
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag erfbelasting en kindvrijstelling in het kader van Successiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 19 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil over een aanslag erfbelasting die aan eiseres, een erfgenaam maar geen familie van de erflater, was opgelegd. Eiseres deed een beroep op de kindvrijstelling van de Successiewet, maar de rechtbank oordeelde dat zij niet aannemelijk had gemaakt dat zij uitsluitend door de erflater en diens echtgenote was onderhouden en opgevoed. De rechtbank stelde vast dat de bewijslast voor het recht op de kindvrijstelling bij eiseres lag, en dat zij hierin niet was geslaagd. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet als pleegkind kon worden aangemerkt volgens de strenge eisen van de Successiewet. De uitspraak van de rechtbank was dat het beroep ongegrond werd verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/72

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , wonende te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: B. Warnaar),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Rotterdam, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres een aanslag erfbelasting opgelegd ter zake van de nalatenschap van wijlen [naam 1] (erflater).
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2023 te Haarlem.
Namens eiseres is haar gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 4].

Overwegingen

Feiten
1. Erflater is op [datum] overleden. Erflater was weduwnaar van [naam 2] , die op 7 juli 2012 overleed. Bij testament van 3 februari 2020 heeft erflater eiseres benoemd tot erfgenaam voor de helft van zijn nalatenschap en aan haar gelegateerd alle tot de nalatenschap behorende roerende zaken en het woonhuis op het adres [adres] te [plaats] , wat het woonhuis betreft onder de last van inbreng van de waarde.
2. Ter zake van deze erfrechtelijke verkrijging heeft verweerder aan eiseres de onderhavige aanslag erfbelasting opgelegd. De aanslag is groot € 192.214, welk bedrag als volgt kan worden gespecificeerd:
belaste verkrijging:
erfrechtelijke verkrijging
514.427
vrijstelling
-
2.208
512.219
verschuldigde erfbelasting:
30% van € 126.723
38.016
40% van € 385.496
-
154.198
192.214
3. Eiseres heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt en zich daarbij op het standpunt gesteld dat zij van erflater een pleegkind was in de zin van artikel 19, tweede lid, van de Successiewet 1956 (hierna: Successiewet). Bij de bestreden uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar afgewezen en de aanslag gehandhaafd.

Geschil4. In geschil is of eiseres een pleegkind is van erflater in de zin van artikel 19, tweede lid, van de Successiewet.

5. Eiseres stelt dat zij een pleegkind is van erflater en heeft daarvoor – kort weergegeven – aangevoerd dat zij van [jaartal] tot [jaartal 1] werd ouderhouden en opgevoed door erflater en zijn echtgenote (hierna: [naam 3] ) en dat zij haar tot hun overlijden beschouwden als hun (pleeg)dochter. Uit hetgeen eiseres in de aanslagfase en de bezwaarfase heeft aangevoerd heeft verweerder volgens eiseres ten onrechte de conclusie getrokken dat haar ouders nog een, al dan niet belangrijke, rol hadden bij haar onderhoud en opvoeding.
6. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en, naar de rechtbank begrijpt, tot vermindering van de aanslag door toepassing van de vrijstelling van artikel 32, eerste lid, onder 4°, onder c, van de Successiewet (hierna: de kindvrijstelling) en het tarief voor verkrijgingen door een kind als afstammeling in de rechte lijn volgens artikel 24, eerste lid, van de Successiewet (hierna: tariefgroep I).
7. Verweerder stelt dat de aanslag naar het juiste bedrag is opgelegd en heeft daarvoor aangevoerd dat eiseres de bewijslast heeft voor het recht op de kindvrijstelling en de toepassing van tariefgroep I. Verweerder stelt dat eiseres niet stond ingeschreven op het adres van [naam 3] , zij geen bijdrage van de overheid ontvingen en de ouders van eiseres financieel en opvoedkundig verantwoordelijk bleven. De door eiseres overgelegde verklaringen van de huisarts en de buurvrouw van erflater geven volgens verweerder geen blijk van de feitelijke situatie voor wat betreft de financiële kant van de verzorging en ook verder is volgens verweerder niet gebleken dat de ouders van eiseres bij haar opvoeding en onderhoud geen bemoeienis hebben gehad.
8. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
9. Op grond van artikel 19, eerste lid, aanhef en onder c, van de Successiewet wordt voor de toepassing van de Successiewet een pleegkind gelijkgesteld met een kind dat in een familierechtelijke betrekking staat tot de pleegouder. Op grond van het tweede lid van dit artikel worden als pleegkinderen aangemerkt zij, die vóór het tijdstip waarop zijn de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt dan wel het tijdstip waarop zij vóór die leeftijd in het huwelijk zijn getreden, gedurende tenminste vijf jaren uitsluitend door de pleegouder – dan wel uitsluitend door hem en zijn echtgenoot tezamen – als een eigen kind zijn onderhouden en opgevoed.
10. De rechtbank stelt voorop dat de bewijslast voor het recht op de kindvrijstelling en de toepassing van tariefgroep I bij eiseres ligt. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet is geslaagd in de op haar rustende bewijslast. Tijdens een e-mailwisseling tussen verweerder en eiseres in de periode voorafgaand aan de vaststelling van de aanslag erfbelasting heeft eiseres op de vraag van verweerder wat de financiële bijdrage van de pleegouders aan het levensonderhoud van eiseres was, namelijk als volgt geantwoord:
“ [naam 3] hebben een groot deel van deze kosten voor hun rekening genomen in deze periode.”
Verder heeft eiseres in hetzelfde e-mailbericht van 25 mei 2021 verklaard dat de eigen ouders beperkt bijdroegen aan de kosten van haar opvoeding. Ter zitting heeft eiseres bij monde van haar gemachtigde in dit verband nog verklaard dat de eigen ouders kosten voor hun rekening namen als eiseres daar af en toe in het weekend verbleef. Daaraan heeft zij toegevoegd dat het erg lang geleden is en dat niet kan worden uitgesloten dat de eigen ouders niets voor eiseres hebben gekocht. Gelet hierop is onvoldoende gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, dat eiseres gedurende ten minste vijf jaren
uitsluitenddoor [naam 3] als een eigen kind is onderhouden. Eiseres kan daarom niet als pleegkind in de zin van de Successiewet worden aangemerkt. Verweerder heeft dan ook terecht de kindvrijstelling en tariefgroep I niet toegepast.
11. Aan dit oordeel van de rechtbank doet niet af dat eiseres en [naam 3] een bijzondere en hechte band hadden en dat [naam 3] eiseres als hun dochter hebben beschouwd. Voorts doen daaraan de verklaringen van de huisarts en de toenmalige buurvrouw van [naam 3] niet af. Het gaat hier immers om de vraag of eiseres pleegkind was in de zin van de Successiewet, waarvoor moet worden voldaan aan de daarin gestelde
– strenge – eisen.
12. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.K.A. Efstratiades, voorzitter, en mr. M.C. van As en
mr. D.C. van Beelen, leden, in aanwezigheid van H. van Lingen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2023.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de datum van verzending;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
e redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).