ECLI:NL:RBNHO:2023:11587

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 november 2023
Publicatiedatum
16 november 2023
Zaaknummer
15.152822.23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot onvoorwaardelijke gevangenisstraf na bewezenverklaring van medeplegen van het tweemaal in georganiseerd verband invoeren van cocaïne in Nederland

Op 16 november 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het tweemaal in georganiseerd verband invoeren van cocaïne in Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, in de periode van 1 november 2022 tot en met 20 juni 2023, samen met anderen, opzettelijk cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De zaak kwam voor de rechtbank na een openbare terechtzitting op 2 november 2023, waar de officier van justitie, mr. N. Swart, de vordering indiende en de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. E.M. Steller.

De tenlastelegging omvatte meerdere feiten, waaronder het opzettelijk invoeren van cocaïne vanuit Curaçao naar Nederland. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen zorgvuldig gewogen en kwam tot de conclusie dat de verdachte als medepleger moet worden gekwalificeerd. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet opzettelijk handelde en dat zijn bijdrage aan de invoer van cocaïne niet wezenlijk was. Echter, de rechtbank oordeelde dat de verdachte een leidende rol had in de organisatie van de invoer en dat zijn betrokkenheid bij de communicatie met medeverdachten en de uitvoering van de plannen niet te ontkennen viel.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank overwoog dat de ernst van het feit, de hoeveelheid cocaïne en de georganiseerde wijze van handelen zwaar wogen in de strafmaat. De verdachte had eerder soortgelijke feiten gepleegd, wat ook meegewogen werd in de beslissing. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en verklaarde het bewezen verklaarde feit als een strafbaar feit onder de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.152822.23 (P)
Uitspraakdatum: 16 november 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 2 november 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in P.I. Vught, PPC.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. N. Swart en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. E.M. Steller, advocaat te Schiphol, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 22 juli 2022 tot en met 20 juni 2023 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland en/of op Curaçao, meermalen, althans eenmaal tezamen en in vereniging met een of meer anderen (waaronder [medeverdachte]), althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 22 juli 2022 tot en met 20 juni 2023 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland en/of op Curaçao,
(telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen, van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
meermalen, althans eenmaal,
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, door (telkens)
- een of meer anderen (waaronder [medeverdachte]) te benaderen en/of te motiveren en/of te bewegen om verdovende middelen Nederland in te voeren en/of (vervolgens)
- geldbedragen aan een of meer anderen in het vooruitzicht te stellen en/of over te dragen en/of te ontvangen en/of (vervolgens)
- (telefonisch) contact te onderhouden en/of afspraken te maken met een of meer anderen met betrekking tot de invoer van verdovende middelen en/of (vervolgens)
- vliegticket(s) van/voor een of meer anderen te betalen en/of te boeken en/of aan die anderen te verstrekken en/of (vervolgens)
- (vlucht)informatie en/of instructies te verstrekken aan een of meer anderen met betrekking tot de invoer van verdovende middelen en/of (vervolgens)
- hotelreserveringen voor een of meer anderen te (laten) maken voor het verblijf in NL en/of (vervolgens)
- handgeld te verstrekken aan een of meer anderen en/of vervolgens
- afspraken te maken met betrekking tot de overdracht van (de in Nederland ingevoerde) verdovende middelen en/of geldbedragen

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, in die zin dat de verdachte zich in de tenlastegelegde periode op 10 november 2022 en op 25 november 2022 telkens heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van de invoer van cocaïne in Nederland. De officier van justitie acht niet bewezen dat op 25 juli 2022 een voltooid cocaïnetransport heeft plaatsgevonden.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft algehele vrijspraak bepleit voor het primair en subsidiair tenlastegelegde.
Voor het cocaïnetransport van 25 november 2022 geldt dat bij verdachte opzet heeft ontbroken; het drugstransport was niet het doel van de verdachte. Zijn bijdrage aan dit transport heeft hij onder druk en dreiging van een derde gedaan.
Verder was geen sprake van medeplegen; de bijdrage van de verdachte was niet wezenlijk. Het enkele doorsturen van een vliegticket is daarvoor onvoldoende. Ook de bij de stukken opgenomen uitgewerkte Whatsapp-gesprekken kunnen niet tot het bewijs leiden. Daarbij wijst de raadsman erop dat blijkens de verklaring van de verdachte zijn telefoon bij de Whatsapp-chat op 25 november 2022 (dossierpagina 275-276) niet door hemzelf maar door dezelfde derde werd gebruikt; verdachte zelf is daar niet aan het woord. Deze verklaring van de verdachte wordt niet weerlegd door de overige stukken in het dossier, aldus de raadsman.
Voor 10 november 2022 blijkt volgens de verdediging uit het dossier weliswaar dat er iets zou worden overgedragen, maar het dossier bevat geen aanwijzingen dat het daarbij om verdovende middelen zou gaan. Verder kan het regelen van het hotel en geld om te eten voor [medeverdachte] niet gekwalificeerd worden als medeplegen, omdat dit geen wezenlijke bijdrage oplevert. De verdachte heeft verklaard dat zijn bemoeienissen hier alleen te maken hebben met de verkoop van een auto van [medeverdachte] aan “[betrokkene 1]”, waarin hij als bemiddelaar heeft opgetreden. Deze verklaring wordt niet weerlegd door de overige stukken in het dossier, aldus de raadsman.
Voor 25 juli 2022 bevat het dossier geen aanwijzingen voor enige overdracht, laat staan een overdracht van verdovende middelen. Evenmin blijkt van enige betrokkenheid van de verdachte daarbij.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat, in die zin dat de verdachte medepleger is van invoer van cocaïne door [medeverdachte] op 25 november 2022 en op 10 november 2022.
3.3.3
Nadere bewijsoverweging
25 november 2022
Het verweer van de verdediging dat opzet op invoer van cocaïne heeft ontbroken stuit af op de bewijsmiddelen. Daaruit volgt dat de verdachte vol opzet heeft gehad op de invoer van cocaïne door [medeverdachte] op 25 november 2022. Het betoog van de raadsman over een ‘doel’ in dat verband is juridisch irrelevant.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte bij dit transport niet alleen het ticket aan [medeverdachte] heeft gestuurd. Uit het onderzoek van de telefoons van de verdachte en [medeverdachte] komt naar voren dat de verdachte echter ook voor, tijdens en na de reis van [medeverdachte] uitvoerig Whatsappcontact heeft met [medeverdachte]. Uit de inhoud van de Whatsapp gesprekken tussen [medeverdachte] en de verdachte leidt de rechtbank af dat zij contact hebben gehad over details betreffende de invoerreis van [medeverdachte] op 25 november 2022. De verdachte neemt daarbij blijkens de chat op 25 november 2022, zoals in de bewijsmiddelen opgenomen, een leidende rol aan. De voor het eerst ter zitting door de verdachte afgelegde verklaring dat de chat op 25 november 2022 met [medeverdachte] niet door hem maar door een ander is gevoerd, acht de rechtbank niet aannemelijk geworden. Nog daargelaten dat de verklaring van de verdachte op dit punt niet concreet en verifieerbaar is – zo laat de verdachte in het midden wie die ander zou zijn –, valt in de inhoud daarvan geen aanknopingspunt te ontdekken dat hier een ander dan de verdachte aan het woord is. Door de verdediging is een dergelijk aanknopingspunt niet naar voren gebracht. De inhoud en het taalgebruik van de betreffende chat sluit bovendien aan bij de overige onbestreden gebleven berichten met de telefoon van de verdachte.
Uit het onderzoek van de telecommunicatie zoals opgenomen in de bewijsmiddelen blijkt verder dat ook [betrokkene 1] en [betrokkene 2] betrokken zijn bij de reis van [medeverdachte] voor dit drugstransport, dat de verdachte met deze personen in contact staat daarover en dat de verdachte aan [medeverdachte] met betrekking tot acties van deze personen informatie en aanwijzingen geeft.
Op grond van het bovenstaande is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een nauwe en bewuste samenwerking van de verdachte met [medeverdachte] en anderen en moet de verdachte als medepleger worden gekwalificeerd.
10 november 2022
Op grond van de bewijsmiddelen is het volgende komen vast te staan. [medeverdachte] is vanuit Curaçao op 9 november 2022 gevlogen naar Schiphol en op 13 november van Schiphol terug naar Curaçao. Bij aankomst van [medeverdachte] op Schiphol op 10 november 2022 wil de verdachte door hem gedetailleerd via de chat op de hoogte worden gehouden van diens bewegingen. In het bijzonder is de verdachte erop gefocust of [medeverdachte] op Schiphol al voorbij de douanecontrole (“vanuit de koffers naar buiten” ) is. [medeverdachte] wordt door de verdachte geïnstrueerd naar een hotel te gaan, welk hotel is geboekt en telkens verlengd door [betrokkene 2]. De verdachte laat aan [medeverdachte] weten dat daarbij geen gebruik is gemaakt van de identiteit van [medeverdachte]. De verdachte laat [medeverdachte] weten dat [betrokkene 1] hem gaat ontmoeten, dat hij [betrokkene 1] zijn ‘ding’ moet geven en zijn geld moet nemen.
Op grond van bovenstaande vaststellingen komt de rechtbank tot het oordeel dat op 10 november 2022 [medeverdachte] een voltooide invoer via Schiphol heeft verricht. Hierbij acht de rechtbank het volgende van belang. Evenals op 25 november 2022 worden details over de reis door de verdachte in samenwerking met [betrokkene 1] en [betrokkene 2] geregeld en worden aan [medeverdachte] door de verdachte via chatberichten informatie en aanwijzingen gegeven. Evenals bij de reis van 25 november 2022 is [betrokkene 2] degene die een hotel regelt. Verder geeft de verdachte [medeverdachte] opdrachten over met wie hij waar en wanneer tot de overdracht moet komen en betaald moet krijgen. De verdachte gebruikt zowel bij chats rondom de invoer van 25 november 2022 als bij chats rondom de invoer van 10 november 2022 steeds het woord ‘ding’. Dat het daarbij bij het feit van 25 november 2022 bleek te gaan om cocaïne is, in samenhang met de overige hierboven opgesomde feiten en omstandigheden, redengevend voor de conclusie dat het ook op 10 november 2022 daarbij ging om cocaïne.
De verklaring van de verdachte dat zijn berichten rondom de reis van [medeverdachte] op 10 november 2022 zien op zijn bemiddelende rol in de verkoop van een auto van [medeverdachte] aan [betrokkene 1] acht de rechtbank niet aannemelijk geworden. Niet alleen heeft blijkens het dossier de tolk desgevraagd aan de politie aangegeven dat in vertaalde chatberichten niet over de verkoop van een auto is gesproken, ook heeft de verdachte voor hem belastende eigen berichten rondom deze reis geen uitleg kunnen geven die past bij zijn verhaal over de autoverkoop. Zo gaf hij geen verklaring omtrent de vraag waarom [medeverdachte] zijn mond stil moest houden en die dingen vooral niet moest laten zien aan de man. En in het bijzonder gaf de verdachte geen verklaring voor de reden waarom juist het passeren door [medeverdachte] van de douanecontrole op Schiphol bij aankomst zijn bijzondere aandacht had. Dit terwijl voor de hand ligt dat dit bij vervoer van drugs door een reiziger een van de meest cruciale punten is.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat ook op 10 november 2022 sprake is geweest van een zodanige nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte, [medeverdachte] en anderen die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, dat het tenlastegelegde meermalen medeplegen van invoer van cocaïne wettig en overtuigend bewezen is.
Overigens
De rechtbank acht (met de officier van justitie) op grond van het dossier niet wettig en overtuigend bewezen dat op 25 juli 2022 een voltooide invoer van cocaïne heeft plaatsgevonden.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij in de periode van 1 november 2022 tot en met 20 juni 2023 in Nederland en op Curaçao, meermalen, tezamen en in vereniging met anderen (waaronder [medeverdachte]), opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht telkens een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht een lagere straf op te leggen dan is geëist door de officier van justitie, rekening houdend met de psychische toestand van de verdachte, die inmiddels is opgenomen op het PPC van de penitentiaire inrichting, alsmede met zijn taalprobleem.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit:
De verdachte heeft zich samen met anderen in georganiseerd verband tweemaal schuldig gemaakt aan de invoer van cocaïne in Nederland. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. Bij het enige onderschepte transport ging het om een hoeveelheid van 1,2 kilogram. Deze hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder levensdelicten.
De rechtbank neemt bij het bepalen van de hoogte van de straf in aanmerking dat de verdachte bij de organisatie van de invoer kennelijk aan de touwtjes heeft getrokken, waarbij hij zelf uit de wind bleef en zich dwingend en sturend heeft opgesteld ten aanzien van de daadwerkelijke koerier.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 24 augustus 2023, waaruit blijkt dat de verdachte in 2013 reeds eerder terzake van soortgelijk feit onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straf is veroordeeld.
Vertrekpunt bij strafoplegging:
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank als uitgangspunt genomen hetgeen doorgaans wordt opgelegd voor het invoeren van harddrugs in Nederland in organisatieverband. Het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) geeft voor het invoeren van een hoeveelheid van 1000 tot 1500 gram harddrugs als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 tot 24 maanden. Van zwaarwegende persoonlijke belangen om een lichtere straf op te leggen is niet gebleken.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, moet worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 3.4 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.P.H.I. Cleerdin, voorzitter,
mr. P.E. van der Veen en mr. F.W. van Dongen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 november 2023.
Mrs. Van der Veen en Cleerdin zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.