ECLI:NL:RBNHO:2023:11578

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 november 2023
Publicatiedatum
16 november 2023
Zaaknummer
10425231 BM VERZ 23-713
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot opheffing van bewind wegens blijvende ongeschiktheid van betrokkene om vermogensrechtelijke belangen te behartigen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 9 november 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot opheffing van het bewind over de goederen van verzoeker, geboren in 1942. De kantonrechter heeft geoordeeld dat verzoeker, als gevolg van haar geestelijke en lichamelijke toestand, duurzaam niet in staat is om haar vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Het verzoek tot opheffing van het bewind werd ingediend op 30 maart 2023, maar na een mondelinge behandeling op 15 augustus 2023 en een hoorzitting op 9 november 2023, heeft de kantonrechter geconcludeerd dat verdere verzoeken tot opheffing niet in behandeling zullen worden genomen.

Verzoeker heeft in het verleden zelf bewind aangevraagd en heeft aangegeven dat zij op humanitaire gronden van het bewind af wil. Echter, de kantonrechter heeft vastgesteld dat verzoeker, die lijdt aan COPD en een laag IQ heeft, niet in staat is om haar financiën zelfstandig te beheren. De kantonrechter heeft ook rekening gehouden met de onenigheden binnen de familie en het feit dat verzoeker in het verleden onder bewind heeft gestaan om haar te beschermen tegen misbruik. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat het bewind noodzakelijk blijft, gezien de kwetsbaarheid van verzoeker en het risico op misbruik.

De beslissing van de kantonrechter houdt in dat verzoeker in hoger beroep kan gaan bij het Gerechtshof te Amsterdam binnen drie maanden na de uitspraak. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknummer: 10425231 BM VERZ 23-713
Uitspraakdatum: 9 november 2023

Beschikking van de kantonrechter

op verzoek van:
[verzoeker] ,
geboren te [geboorteplaats] , [geboorteland] , op [geboortedatum] 1942,
van wie het adres bekend is bij deze rechtbank,
hierna ook te noemen: verzoeker,
van wie de bewindvoerder is:
Bewindvoering aan Zee B.V.,
gevestigd te Den Helder.

procedure

De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
  • het verzoek met bijlagen, ter griffie ingekomen op 30 maart 2023;
  • het verweer van de bewindvoerder, ingekomen op 11 april 2023;
  • het verweer van [dochter 1] , ingekomen op 17 april 2023;
  • het verweer van [dochter 2] , ingekomen op 18 april 2023;
  • een reactie op het verweer van verzoeker inclusief bijlagen, ingekomen op 31 mei 2023
Op 15 augustus 2023 heeft een mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgevonden. Hierbij waren [dochter 1] en [zoon 1] en mevrouw Stuijvenberg van Bewindvoering aan Zee aanwezig. Verzoeker is met een afbericht niet verschenen. [dochter 2] , [dochter 3] , [zoon 2] en [dochter 4] zijn zonder afbericht niet verschenen.
Verzoeker heeft op 15 augustus 2023 een wrakingsverzoek ingediend. Na de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter kennisgenomen van de beschikking van de wrakingskamer van 28 augustus 2023, waarbij het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond is verklaard.
Op 9 november 2023 is verzoeker door de kantonrechter gehoord.

beoordeling

Het verzoek strekt tot opheffing van het bij beschikking van 7 maart 2013 ingestelde bewind over de goederen die aan verzoeker (zullen) toebehoren
.Betrokkene voert aan dat zij 80 jaar oud is en de laatste jaren van haar leven op haar eigen manier wil invullen. Zij wil op humanitaire gronden van haar bewind af. Daarbij geeft betrokkene aan dat zij geen schulden heeft en zij het nut van bewind niet in ziet. Ook tijdens de behandeling van het verzoek tot ontslag van haar toenmalige bewindvoerder en benoeming van haar huidige bewindvoerder heeft betrokkene deze wens kenbaar gemaakt.
De kantonrechter moet beoordelen of betrokkene in staat is zelfstandig haar vermogensrechtelijke belangen te behartigen. Betrokkene stelt niet dat zij hiertoe in staat is.
Uit de stukken en de behandeling ter zitting komt het volgende naar voren:
  • betrokkene heeft in 2013 zelf bewind aangevraagd vanwege haar geestelijke en lichamelijke toestand. Zij gaf destijds aan dat zij te verward was om haar zaken zelf te behartigen. Uit onderzoek van de GGZ bleek dat zij een beneden gemiddeld intelligentie niveau had en vermoedelijk een borderline stoornis;
  • de geldzaken van betrokkene zijn tot 18 februari 2021 waargenomen door dochter [dochter 4] . In de vijfjaarlijkse evaluatie heeft [dochter 4] op 1 februari 2019 aangeven dat bewind nog altijd noodzakelijk is, omdat betrokkene niet in staat is om het samen met haar overige kinderen zelf te doen en betrokkene administratieve opdrachten ‘gedoe’ vindt;
  • met ingang van 18 februari 2021 is dochter [dochter 3] tot bewindvoerder benoemd;
  • op verzoek van betrokkene is dochter [dochter 3] op 29 april 2022 ontslagen en is een onafhankelijk bewindvoerder benoemd. Betrokkene gaf in haar ontslagverzoek aan dat tijdens het bewind schulden waren ontstaan en dat zij onvoldoende leefgeld kreeg. Ook was zij er niet van op de hoogte dat zij een PGB kreeg. Betrokkene meldde dat zij ook nooit de zorg heeft gekregen waarvoor het PGB was bedoeld.
In de beschikking is als reden om over te gaan tot ontslag van [dochter 3] en tot benoeming van een onafhankelijk en professioneel bewindvoerder opgenomen dat het huis van betrokkene, die aan COPD lijdt, zwaar vervuild en beschimmeld was en dat er geen geld gereserveerd was om de woning schoon en bewoonbaar te maken voor betrokkene. Ook was er geen financiële buffer, zodat de eerste maanden huur voor een nieuwe woning niet konden worden betaald en er een schuld ontstond. De verhoudingen binnen de familie waren ernstig verstoord en betrokkene leek klem te zitten tussen haar kinderen;
  • tijdens de zitting van 29 maart 2022 heeft betrokkene aangegeven het verzoek niet zelf geschreven te hebben, van het bewind af te willen en haar post niet zelf te openen. De kantonrechter heeft aangegeven dat opheffing van het bewind niet aan de orde was, maar ook geen goed idee zou zijn;
  • tijdens de zitting van 29 maart 2022 heeft dochter [dochter 3] aangegeven dat moeder erg gevoelig was voor misbruik en gaf zij aan dat moeder nooit in staat zou zijn om haar financiën te regelen gezien haar psychische verleden. Zij en haar zus [dochter 4] deden altijd alles voor betrokkene. Zij gaf ook aan dat moeder alles blind tekent en niets alleen kan;
  • tijdens de zitting van 29 maart 2022 heeft dochter [dochter 4] aangegeven dat zij werd betaald uit het PGB en dat er geen professionals werden ingeschakeld;
  • in de onderhavige procedure heeft dochter [dochter 1] schriftelijk aangegeven dat haar moeder een goede moeder is, maar een moeder die geen nee kan zeggen. Zij vindt dat moeder onder bewind moet blijven om te voorkomen dat moeder in de problemen of in de schulden komt. Ter zitting heeft zij haar zorgen geuit over het feit dat zij van haar zus [dochter 3] verzoeken krijgt om bij te dragen aan de kosten van het dieet dat aan moeder is voorgeschreven en bij te dragen aan de kosten van het onderhoud van het graf van een van de overleden kinderen van betrokkene. Zij meent dat er geen extra kosten zijn verbonden aan het dieet en dat, als ook zus [dochter 3] een bijdrage levert aan haar kost en inwoning, er geen noodzaak moet zijn om geld aan de andere kinderen te vragen voor levensonderhoud;
  • in deze procedure heeft dochter [dochter 2] schriftelijk aangegeven dat zij tegen opheffing van het bewind is omdat dochter [dochter 3] weer bij moeder woont en zij
bezorgd is dat moeder niet tegen haar en haar tweelingzus is opgewassen;
  • zoon [zoon 1] heeft ter zitting aangegeven dat zijn moeder nooit haar eigen geldzaken heeft behartigd en hij van mening is dat zij dit zelf ook niet kan en nooit zal kunnen;
  • mevrouw Stuijvenberg, bewindvoerder van betrokkene heeft aangegeven dat zij benoemd is vanwege problemen binnen de familie en dat zij niet heeft kunnen controleren op welke wijze er om is gegaan met het geld van betrokkene omdat dit werd overgemaakt op de rekening van dochter [dochter 4] . Thans wordt het leefgeld van betrokkene overgemaakt naar een kleindochter van betrokkene en bestaat het vermoeden dat misbruik wordt gemaakt van het geld van betrokkene omdat er bestellingen worden gedaan op naam van anderen.
  • betrokkene heeft tijdens de mondelinge behandeling op 9 november 2023 aangegeven dat zij haar financiën zelfstandig kan beheren en dat zij geen bewind meer wil, omdat zij geen crimineel is.
Ondanks dat betrokkene aangeeft dat zij haar financiën weer zelfstandig kan behartigen, is de kantonrechter van oordeel dat dit, alles overwegende, nergens uit blijkt. De afgelopen 10 jaar heeft betrokkene haar financiën immers niet zelf gedaan en alle brieven die uit naam van betrokkene naar de rechtbank zijn gestuurd, zijn opgesteld door haar dochter [dochter 3] .
Betrokkene staat al lang, na dit zelf verzocht te hebben, onder bewind. Het bewind heeft haar niet altijd voldoende kunnen beschermen tegen misbruik. Daarom is, ook door betrokkene zelf, ervoor gekozen het bewind onder te brengen bij een onafhankelijk professioneel bewindvoerder. Gelet op de onenigheden binnen de familie en hetgeen in het verleden is gebeurd, zijn hiermee de belangen van betrokkene het meest gediend.
Betrokkene is nu boos op haar dochters [dochter 2] en [dochter 1] omdat zij zeggen dat bewind noodzakelijk is, maar ook de dochters die thans instemmen met het verzoek tot opheffing van het bewind, [dochter 3] en [dochter 4] , hebben bij eerdere gelegenheden gemeld dat bewind noodzakelijk is en noodzakelijk zal blijven. Dit wordt ook gemeld door zoon [zoon 1] .
Ook is de kantonrechter van oordeel dat het bewind blijvend noodzakelijk is. Immers betrokkene is thans 81 jaar oud, zij doet al jaren niet zelf haar administratie, is kwetsbaar voor misbruik, heeft een laag IQ en een slechte gezondheid. Het is dan ook niet aannemelijk dat een zelfredzaamheidstraject tot een goed einde gebracht kan worden én dat betrokkene zo stevig in haar schoenen kan komen te staan dat misbruik kan worden voorkomen.
De kantonrechter bepaalt dan ook dat verdere verzoeken tot opheffing van het bewind niet in behandeling worden genomen.
Als betrokkene het niet eens is met deze beslissing zal zij in hoger beroep dienen te komen en niet, zoals door of namens haar is aangekondigd, een nieuw verzoek tot opheffing kunnen worden ingediend.

beslissing

De kantonrechter:
  • stelt vast dat betrokkene
  • bepaalt dat toekomstige verzoeken tot opheffing van het bewind niet in behandeling worden genomen;
  • wijst het verzoek tot opheffing van het bewind af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.T. Goossens, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak (dit dient te geschieden door een advocaat). OBO