ECLI:NL:RBNHO:2023:11497

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 september 2023
Publicatiedatum
15 november 2023
Zaaknummer
15/308171-21, 15/307679-21, 15/247662-20 en 10-277676-21 (ttz. gev.) en 13/113392-20 (vord. tul)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een verdachte voor poging tot doodslag, openlijk geweld, oplichting en mishandeling van ambtenaren

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 25 september 2023 uitspraak gedaan in een complexe strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere ernstige misdrijven. De verdachte is veroordeeld voor poging tot doodslag, openlijk geweld, oplichting en mishandeling van ambtenaren. De feiten vonden plaats in Purmerend en Rotterdam, waarbij de verdachte op 14 november 2021 een steekincident heeft gepleegd waarbij hij het slachtoffer in de hartstreek heeft gestoken. Dit gebeurde na een eerdere ruzie, waarbij de verdachte en zijn mededaders de confrontatie zochten. De rechtbank oordeelde dat het beroep op noodweer niet slaagde, omdat de verdachte in de kern aanvallend handelde. Daarnaast is de verdachte veroordeeld voor het medeplegen van oplichting, waarbij hij samen met een ander het slachtoffer onder druk heeft gezet om zijn paspoort af te geven, wat leidde tot het openen van bankrekeningen op naam van het slachtoffer. Verder is de verdachte ook schuldig bevonden aan het mishandelen van twee buitengewoon opsporingsambtenaren door zwaar vuurwerk in hun richting te gooien. De rechtbank heeft de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar geacht en heeft een jeugddetentie opgelegd, gelijk aan de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht, en een PIJ-maatregel. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder het slachtoffer van de poging tot doodslag en de ambtenaren die mishandeld zijn.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie & Jeugd
Locatie Haarlem
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers: 15/308171-21, 15/307679-21, 15/247662-20 en 10-277676-21 (ttz. gev.) en 13/113392-20 (vord. tul)
Uitspraakdatum: 25 september 2023
Tegenspraak ex artikel 279 Sv
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen met gesloten deuren van 28 februari 2022, 23 mei 2022, 11 mei 2023 en 11 september 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] ,
feitelijk zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie [officier van justitie] en van wat de raadsman van verdachte, mr. M.J. Bouwman, advocaat te Zaandam, naar voren heeft gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
Parketnummer 15/308171-21:
1.
hij op of omstreeks 14 november 2021 te Purmerend tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij 1] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes in de hartstreek, althans de (linker)borst en/of in de arm van die voornoemde [benadeelde partij 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 14 november 2021 te Purmerend tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [benadeelde partij 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten
- ( een) steek/snijwond(en) in de (linker)borst; en/of
- verwondingen/beschadigingen van het hart (het hartzakje en de linker kamer van het hart); en/of
- ( een) steek/snijwond(en) aan de rechter (onder)arm waarbij een of meer strekpezen door zijn gesneden, althans zijn beschadigd;
(welk letsel onmiddellijk operatief ingrijpen behoefde), heeft toegebracht door meermalen althans eenmaal in de hartstreek en/of de arm van die voornoemde [benadeelde partij 1] te steken;
2.
hij op of omstreeks 14 november 2021 te Purmerend openlijk, te weten, op de Hooghstraat ter hoogte van nummer [nummer] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meer personen, te weten [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2]
door die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2]
- té duwen en/of
- meermalen tegen het hoofd, althans het lichaam te slaan en/of stompen
- een flying kick te geven en/of te schoppen en/of
- vast te pakken en/of
- aan de haren te trekken en/of
- een mes tegen de keel te houden;
Parketnummer 15/307679-21:
hij, op of omstreeks 25 oktober 2021 te Purmerend, een/meerdere ambtenaren, [benadeelde partij 3] (buitengewoon opsporingsambtenaar [plaats] ) en/of [benadeelde partij 4] (buitengewoon opsporingsambtenaar [plaats] ), gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening heeft mishandeld door een aangestoken stuk (zwaar) vuurwerk in de richting van die [benadeelde partij 3] en/of [benadeelde partij 4] te gooien, waarna voornoemd vuurwerk nabij die [benadeelde partij 3] en/of [benadeelde partij 4] is ontploft;
subsidiair
hij, op of omstreeks 25 oktober 2021 te Purmerend een/meerdere ambtenaren, [benadeelde partij 3] (buitengewoon opsporingsambtenaar [plaats] ) en/of [benadeelde partij 4] (buitengewoon opsporingsambtenaar [plaats] ), gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een aangestoken stuk (zwaar) vuurwerk in de richting van die [benadeelde partij 3] en/of [benadeelde partij 4] te gooien, waarna voornoemd vuurwerk nabij die [benadeelde partij 3] en/of [benadeelde partij 4] is ontploft;
Parketnummer 15/247662-20:
hij op een of meerdere tijdstip(pen) op of omstreeks 23 september 2020 te Purmerend , althans in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(telkens) met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
(telkens) Monese bank en/of Bunq bank heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten: een (betaal)rekening en/of bijbehorende bankpas,
(telkens) door tezamen en in vereniging, althans alleen:
- op naam van [benadeelde partij 5] en/of met het adres [postadres] (postadres verdachte) (online) een (betaal)rekening af te sluiten bij Monese bank en/of Bunq bank en/of daarbij gebruik te maken van (een kopie van) het paspoort van [benadeelde partij 5] en/of daarbij een video-opname te maken van (het gezicht van) die [benadeelde partij 5] ,
waardoor die Monese Bank en/of Bunq Bank werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte(s);
subsidiair
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 23 september 2020 tot en met 1 oktober 2020 te Purmerend , althans in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een bankpas (bank: Monese en/of card number: [nummer] en/of card holder: [benadeelde partij 5] ), althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen,
terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
Parketnummer 10/277676-21:
1.
hij op of omstreeks 4 september 2021 te Rotterdam een geldbedrag van in totaal € 167,50, althans enig geldbedrag, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde partij 6] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door gebruik te maken van pinpassen tot welk gebruik hij niet gerechtigd was;
2.
hij op of omstreeks 12 oktober 2021 te Purmerend opzettelijk een ambtenaar, te weten [benadeelde partij 7] (hoofdagent bij de eenheid Noord-Holland), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in haar tegenwoordigheid,
mondeling heeft beledigd, door haar de woorden toe te voegen: 'je kankermoeder', althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
3.
hij op of omstreeks 12 oktober 2021 te Purmerend een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een vleesmes, althans een mes
zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en/of de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen heeft gedragen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten. Ten aanzien van parketnummer 15/308171-21, feit 1, en parketnummer 15/247662-20 heeft hij gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gepleit voor vrijspraak van feit 1 primair met parketnummer 15/308171-21 en van de primair en subsidiair tenlastegelegde feiten met parketnummers 15/307679-21 en 15/247662-20. Feit 1 subsidiair en feit 2 met parketnummer 15/308171-21 kunnen naar de mening van de verdediging bewezen verklaard worden. Ten aanzien van de tenlastegelegde feiten met parketnummer 10/277676-21 heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.2.
Bewijsmotivering
Ten aanzien van parketnummer 15-308171-21:
Ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaringen van degenen die aanwezig dan wel betrokken zijn geweest bij het incident, stelt de rechtbank vast dat er wisselende verklaringen zijn afgelegd dan wel dat er in een later stadium uitdrukkelijk teruggekomen wordt op eerder afgelegde verklaringen door verschillende aangevers, getuigen dan wel verdachten. Dit geldt bijvoorbeeld voor aangever [benadeelde partij 1] (hierna: [benadeelde partij 1] ) en getuige [benadeelde partij 2] (hierna: [benadeelde partij 2] ). Dat leidt ertoe dat deze verklaringen – zoals de verdediging heeft aangevoerd – met behoedzaamheid moeten worden beoordeeld. De rechtbank heeft dat in zoverre gedaan dat de rechtbank alleen verklaringen voor het bewijs gebruikt, indien deze voldoende worden ondersteund door overig, betrouwbaar geacht bewijsmateriaal. De rechtbank acht in dat licht bezien de verklaringen van [benadeelde partij 1] in zijn aangifte d.d. 20 november 2021 en de eerste verklaringen die getuige [benadeelde partij 2] ten overstaan van de politie heeft afgelegd (te weten op 15 november 2021) over dat verdachte met de aanval begonnen is, dat verdachte een mes uit een hoes heeft getrokken, dat verdachte een mes tegen de keel van [benadeelde partij 2] heeft gehouden, betrouwbaar. De verklaringen die zij op deze punten hebben afgelegd worden namelijk objectief ondersteund door onder meer de beelden van de beveilingscamera’s (zoals het als eerste duwen van verdachte van [benadeelde partij 2] en het door verdachte gestrekt houden van zijn arm naar de keel van [benadeelde partij 2] ) en de resultaten van het DNA-onderzoek naar een hoes die is aangetroffen op straat, halverwege de Hoogstraat, op de plaats dan wel niet ver van de plaats van het steekincident (kruising Hoogstraat/Nieuwstraat) en op de route die verdachte blijkens de beelden na het steken van [benadeelde partij 1] moet hebben genomen (Hoogstraat/Westerstraat en via Kanaalzicht weer terug naar Tramplein waar hij zich gevoegd heeft bij zijn mededaders [mededader 1] (hierna: [mededader 1] ) en [mededader 2] (hierna: [mededader 2] ). Gelet hierop heeft de rechtbank de genoemde verklaringen van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] gebruikt voor het bewijs. Ook zijn deze verklaringen gebruikt voor de feitenvaststelling bij het beroep op noodweer(exces) (zie hierna onder 4.).
3.3.3.
Bewijsoverweging
Ten aanzien van parketnummer 15-308171-21:
De verdediging is van mening dat de poging tot doodslag niet kan worden bewezen, omdat verdachte geen opzet heeft gehad op de dood van [benadeelde partij 1] , ook niet in voorwaardelijke zin.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er, door iemand met een vleesmes met forse kracht in de borst te steken, slechts oog is voor het uitschakelen van de ander. De officier van justitie acht daarom bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [benadeelde partij 1] , omdat de kans groot is dat iemand komt te overlijden als hij met kracht met een groot vleesmes in de borst wordt gestoken.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier, de dood – aanwezig is als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden.
Verdachte heeft [benadeelde partij 1] van dichtbij met kracht, met een groot en scherp mes, gestoken in de hartstreek. Hierdoor was er een grote kans dat verdachte het hart of andere vitale organen in het bovenlichaam zou raken, als gevolg waarvan [benadeelde partij 1] had kunnen komen te overlijden. Deze aanmerkelijke kans heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank aanvaard door op deze manier te handelen. Dat [benadeelde partij 1] ook daadwerkelijk in levensgevaar heeft verkeerd, blijkt uit de letselverklaring, waarin is aangegeven dat hij zonder acuut medisch ingrijpen aan het letsel zou zijn overleden. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de poging tot doodslag, zoals primair tenlastegelegd, wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van parketnummer 15-307679-21:
De verdediging is van mening dat er geen (voorwaardelijk) opzet is op het toebrengen van pijn of letsel. Volgens de verdediging kan niet worden vastgesteld dat het daadwerkelijk is gegaan om “zwaar” vuurwerk, zodat verdachte (in ieder geval partieel) vrijgesproken dient te worden van het bestanddeel “zwaar”. Wanneer er vuurwerk gegooid wordt is er geen opzet op het toebrengen van pijn of letsel, aldus de verdediging.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het stuk vuurwerk dat is gegooid zwaar vuurwerk betreft en dat dit vuurwerk bewust in de richting van de ambtenaren [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] is gegooid. Achter deze handeling zit derhalve opzet. Doordat zij beiden pijn hebben overgehouden aan de explosie van het vuurwerk is sprake van mishandeling. Volgens de officier van justitie kan de mishandeling daarom wettig en overtuigend worden bewezen.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat op 25 oktober 2021 te Purmerend vuurwerk is gegooid in de richting van de ambtenaren [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] en dat dit vuurwerk tot ontploffing is gekomen in hun nabijheid, te weten op vijf meter afstand.
Verdachte ontkent dat hij degene is geweest die het vuurwerk richting [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] heeft gegooid. Uit de camerabeelden blijkt naar het oordeel van de rechtbank echter dat het verdachte is geweest die het vuurwerk gooide.
Voor de vraag of dit zwaar vuurwerk is geweest, hecht de rechtbank waarde aan de verklaringen van [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] die beiden, vanuit hun kennis en ervaring, dit vuurwerk herkenden als zwaar vuurwerk (nitraat of Cobra). Gelet hierop en gelet op het feit dat het vuurwerk na ontploffing tot hoofdpijn, oorpijn en oorsuizen heeft geleid bij [benadeelde partij 3] en/of [benadeelde partij 4] is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat het zwaar vuurwerk betrof.
De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden is of verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van pijn en/of letsel bij [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] . Uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] in hun hoedanigheid als buitengewoon opsporingsambtenaar herkenbaar op straat aanwezig waren. Zij stonden net achter de plek waar hun handhavingsbusje geparkeerd stond. Verdachte kon [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] zien staan en heeft het zware vuurwerk over het handhavingsbusje gegooid, waarna het in de nabijheid van [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] is ontploft. Naar de uiterlijke verschijningsvorm van deze gedragingen van verdachte kan het niet anders dan dat verdachte daarmee de aanmerkelijke kans op pijn en/of letsel bij [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het primair tenlastegelegde bewezen kan worden verklaard.
Ten aanzien van parketnummer 15-247662-20:
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van de tenlastegelegde oplichting dient te worden vrijgesproken, omdat niet kan worden vastgesteld dat aangever [benadeelde partij 5] onvrijwillig heeft meegewerkt aan de aanvraag van een bankrekening.
De officier van justitie is van oordeel dat de oplichting bewezen kan worden.
De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de aangifte van [benadeelde partij 5] (hierna: [benadeelde partij 5] ). De aangifte vindt steun in de overige bewijsmiddelen, in het bijzonder in de inhoud van de 112-melding van [benadeelde partij 5] waaruit blijkt dat hij angstig was. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de verdediging. Daarbij betrekt de rechtbank bovendien dat deze lezing geen enkele steun vindt in het dossier.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Parketnummer 15-308171-21:
1. primair
hij op 14 november 2021 te Purmerend , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij 1] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes in de hartstreek, en in de arm van die voornoemde [benadeelde partij 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 14 november 2021 te Purmerend openlijk, te weten, op de Hooghstraat , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] , door die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2]
- te duwen en
- meermalen tegen het hoofd te slaan en/of te stompen en
- een flying kick te geven en
- vast te pakken en
- aan de haren te trekken en
- een mes tegen de keel te houden;
Parketnummer 15-30679-21:
hij op 25 oktober 2021 te Purmerend [benadeelde partij 3] (buitengewoon opsporingsambtenaar [plaats] ) en [benadeelde partij 4] (buitengewoon opsporingsambtenaar [plaats] ), gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening heeft mishandeld door een aangestoken stuk zwaar vuurwerk in de richting van die [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] te gooien, waarna voornoemd vuurwerk nabij die [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] is ontploft;
Parketnummer 15-247662-20:
primair
hij op of omstreeks 23 september 2020 te Purmerend telkens tezamen en in vereniging met een ander,
telkens met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid
telkens Monese bank en Bunq bank heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, te weten: een (betaal)rekening en/of bijbehorende bankpas,
telkens door tezamen en in vereniging,
- op naam van [benadeelde partij 5] en/of met het adres [postadres] (postadres verdachte) (online) een (betaal)rekening af te sluiten bij Monese bank en Bunq bank en/of daarbij gebruik te maken van (een kopie van) het paspoort van [benadeelde partij 5] en/of daarbij een video-opname te maken van het gezicht van die [benadeelde partij 5] ,
waardoor die Monese Bank en Bunq Bank werden bewogen tot bovenomschreven afgiftes;
Parketnummer 10-277676-21:
1.
hij op 4 september 2021 te Rotterdam een geldbedrag van in totaal € 167,50, dat toebehoorde aan [benadeelde partij 6] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door gebruik te maken van pinpassen tot welk gebruik hij niet gerechtigd was;
2.
hij op 12 oktober 2021 te Purmerend opzettelijk een ambtenaar, te weten [benadeelde partij 7] (hoofdagent bij de eenheid Noord-Holland), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door haar de woorden toe te voegen: 'je kankermoeder';
3.
hij op 12 oktober 2021 te Purmerend een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een vleesmes, zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en/of de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen heeft gedragen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Beroep op noodweer ten aanzien van parketnummer 15/308171-21, feit 1:
De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweer, omdat verdachte stelt dat hij uit noodzakelijke zelfverdediging heeft gehandeld. Daarbij is van belang de verklaring van verdachte dat [benadeelde partij 1] hem als eerste heeft gestoken, wat ook blijkt uit andere verklaringen in het dossier. Pas daarna heeft verdachte [benadeelde partij 1] ter verdediging van zichzelf terug gestoken. Doordat verdachte is gestoken was sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waartegen hij zich moest verdedigen. Hierbij heeft verdachte zich op een gepaste manier verdedigd en de grenzen van de noodzakelijke verdediging niet overschreden. Er zijn geen contra-indicaties voor een noodweersituatie, aldus nog steeds de verdediging.
De officier van justitie is van oordeel dat het verweer moet worden verworpen. Hij heeft erop gewezen dat beide groepen elkaar na de eerdere ruzie diezelfde middag hebben opgezocht, terwijl verdachte en zijn groep wisten dat [benadeelde partij 1] een mes bij zich had, gelet op de verklaring van getuige [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ). Daarbij valt niet uit te sluiten dat verdachte een mes bij zich had gelet op de aangetroffen hoes. Duidelijk was dat beide groepen uit waren op een confrontatie. Hoewel verdachte verklaart dat hij zich heeft moeten verdedigen, komt uit de camerabeelden een andere rol van hem en zijn groep naar voren. Verdachte heeft de andere groep namelijk als eerste aangevallen, door [benadeelde partij 2] te slaan en duwen, terwijl de mededaders [benadeelde partij 1] wegtrokken en één van hen [benadeelde partij 2] een ‘flying kick’ gaf. Daarbij is van belang dat er sprake was van fysiek overwicht aan de zijde van de groep van verdachte nu zij groter zijn qua postuur en een stuk ouder dan de groep van [benadeelde partij 1] . Omdat verdachte de aanvaller is, kan hij zich niet beroepen op noodweer(exces).
Om te weten of verdachte een geslaagd beroep op noodweer kan doen, moet de rechtbank beoordelen of er sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waardoor hij moest handelen om zichzelf te verdedigen. Hiervoor moet eerst worden vastgesteld hoe de feitelijke gang van zaken is geweest.
De rechtbank overweegt daartoe dat uit het dossier naar voren is gekomen dat beide groepen – dus de groep van verdachte en de groep van [benadeelde partij 1] – de confrontatie met elkaar in de avond van 14 november 2021 hebben opgezocht, na een aanvaring eerder die dag. Naar het oordeel van de rechtbank is vast komen te staan dat de groep van [benadeelde partij 1] na de aanvaring in de middag naar zijn woning is gegaan, waar hij een mes heeft gepakt. Vervolgens is de groep weer naar het centrum van Purmerend en de omgeving van het Tramplein gegaan.
Verder is gebleken dat ook de groep van verdachte op zoek is geweest naar de groep van [benadeelde partij 1] . Dit blijkt uit de verklaring van [getuige 1] , de maaltijdbezorger van wie op de camerabeelden te zien is dat hij meermalen contact heeft met verdachte en zijn mededaders. [getuige 1] heeft verklaard dat hij meerdere keren de locatie van [benadeelde partij 1] en zijn groep heeft doorgegeven aan de groep van verdachte.
Vervolgens hebben beide groepen elkaar getroffen.
Uit de aangifte van [benadeelde partij 1] , de eerste door [benadeelde partij 2] afgelegde verklaring bij de politie en de beelden, blijkt dat verdachte de eerste was die geweld heeft gebruikt, namelijk tegen [benadeelde partij 2] . Uit de genoemde verklaringen en de beelden leidt de rechtbank verder af dat verdachte als eerste een mes heeft gepakt en deze op de keel van [benadeelde partij 2] heeft gezet. [benadeelde partij 1] werd op dat moment tegengehouden door twee personen, waardoor hij op afstand werd gehouden van [benadeelde partij 2] en verdachte. Hierna heeft verdachte [benadeelde partij 2] meerdere keren geslagen. Verdachte is hierbij telkens op [benadeelde partij 2] blijven afkomen, ook al stapte [benadeelde partij 2] herhaaldelijk naar achteren, zo blijkt uit de beelden. Ook is te zien dat één van de mededaders [benadeelde partij 2] een trap geeft die in het proces-verbaal wordt omschreven als een ‘flying kick’. Hierna is [benadeelde partij 1] op enig moment losgekomen en heeft hij verdachte in zijn been kunnen steken, om zijn vriend [benadeelde partij 2] te helpen. Hierop heeft verdachte [benadeelde partij 1] terug gestoken.
Anders dan de verdediging, is de rechtbank dan ook van oordeel dat verdachte zelf een mes bij zich droeg ten tijde van het incident.
Naast bovengenoemde feiten leidt de rechtbank dit tevens af uit de verklaringen van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] , die een gelijkende omschrijving hebben gegeven van het mes dat verdachte bij zich had. [benadeelde partij 2] heeft verder verklaard dat verdachte het mes heel lang uit de hoes moest trekken. Een hoes is op aanwijzing van getuige [getuige 2] ( [getuige 2] ) aangetroffen op de plaats waar volgens hem de confrontatie heeft plaatsgevonden, althans dicht bij die plaats, te weten halverwege de [straat] , niet ver van de plaats van het steekincident (kruising [straat] / [straat] ) en op de route die verdachte blijkens de beelden, naar het oordeel van de rechtbank, na het steken van [benadeelde partij 1] moet hebben genomen.
Op deze hoes is een DNA-profiel aangetroffen. Gelet op de matchkans en de overige stukken in het dossier, concludeert de rechtbank dat het DNA aangetroffen op de hoes van verdachte moet zijn. Verdachte heeft hiervoor geen aannemelijke verklaring kunnen geven.
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat verdachte zelf een mes heeft meegenomen naar de confrontatie en dat hij deze als eerst heeft gebruikt. Dit leidt ertoe dat de gedragingen van verdachte in de kern aanvallend zijn geweest zodat hem geen beroep op noodweer toekomt.
Ook verder is er geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van parketnummer 15-308171-21:
Feit 1 primair: poging tot doodslag;
Feit 2: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
Ten aanzien van parketnummer 15-307679-21:
Mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
Ten aanzien van parketnummer 15-247662-20:
Medeplegen van oplichting;
Ten aanzien van parketnummer 10-277676-21:
Feit 1: diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
Feit 2: eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
Feit 3: handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

5.Strafbaarheid van verdachte

Noodweerexces
Omdat de rechtbank van oordeel is dat verdachte geen beroep op noodweer toekomt, kan hij ook geen geslaagd beroep doen op noodweerexces.
Ook verder is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het jeugdstrafrecht moet worden toegepast, zoals is geadviseerd door de deskundigen in de rapportages van Pro Justitia.
De officier van justitie heeft in dat licht bezien gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie van tien maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) zal worden opgelegd.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gepleit voor toepassing van het volwassenstrafrecht, omdat er sprake is van contra-indicaties voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Zo denkt de verdediging dat pedagogische beïnvloeding niet haalbaar is. Daarnaast zijn het gestoorde gezinsleven bij de ouders van verdachte en criminele levensstijl van diverse gezinsleden contra-indicaties.
De verdediging heeft verder gepleit om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen die lager is dan het aantal dagen dat verdachte in verzekering is gesteld en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De verdediging gaat uit van een noodweersituatie ten aanzien van feit 1 met parketnummer 15/308171-21, zodat verdachte hiervoor moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Reeds daarom is de verdediging van mening dat een PIJ-maatregel niet passend is. Ook overigens vindt de verdediging in dit geval een PIJ-maatregel niet passend en geboden.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
6.4.
Hoofdstraf
In het bijzonder heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte zich op 14 november 2021 schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag en openlijk geweld. In de middag van het incident was er een ruzie geweest met een andere groep, waarna beide groepen elkaar die avond hebben opgezocht om de confrontatie aan te gaan. Verdachte heeft hierbij een jongen van de andere groep een mes op de keel gehouden, gestompt, geduwd en aan zijn haar getrokken, en een mededader heeft het slachtoffer getrapt. De mededaders hebben verder een andere jongen tegengehouden. Dit slachtoffer, [benadeelde partij 1] , had zich na de ruzie in de middag bewapend met een mes. Hij heeft op enig moment weten los te komen en heeft verdachte in zijn been gestoken. Hierop heeft verdachte, die zelf een groot mes mee had, het slachtoffer [benadeelde partij 1] met kracht in de borst gestoken en hierbij in het hart geraakt. Ook zijn bij het steken pezen doorgesneden in de arm van het slachtoffer, die hij voor zijn borst hield.
Dit is een zeer ernstig feit, waarbij verdachte de lichamelijke integriteit van het slachtoffer op een grove manier heeft aangetast. Er mag van geluk worden gesproken dat het slachtoffer het heeft overleefd – alleen dankzij acuut medisch ingrijpen is hij niet aan zijn verwondingen overleden. Het slachtoffer heeft verder achteraf nog veel problemen van het letsel, zoals herhaaldelijk ontstekingen van het beschadigde hartzakje, waarvoor hij opnieuw in het ziekenhuis moe(s)t worden opgenomen. Ook wordt hij door het letsel beperkt bij sociale activiteiten en het uitoefenen van sport, en zullen in elk geval de littekens van de steekwonden blijvend zijn. Daarnaast zijn de pezen doorgesneden in de rechterarm, terwijl het slachtoffer rechtshandig is. Verder heeft het slachtoffer letterlijk doodsangsten uitgestaan en heeft hij naar de rechtbank begrijpt nog steeds last van gevoelens van angst en onveiligheid.
Ook wordt het gevoel van veiligheid in de samenleving aangetast doordat mensen messen bij zich dragen. Het slachtoffer heeft verklaard dat hij voor zijn eigen veiligheid een mes had meegenomen. Dat steeds meer jongeren messen bij zich hebben vanuit de gedachte zich mogelijk te moeten beschermen, vergroot alleen maar de kans dat die bij ruzies (zoals in dit geval is gebeurd) ook worden gebruikt, met het risico dat mensen gewond raken of zelfs komen te overlijden. Verdachte heeft zelf ook de gevolgen gevoeld van een escalatie waarbij de ander een mes heeft getrokken, nu het slachtoffer hem met een mes heeft geraakt. Ook voor de andere jongens die aanwezig waren, is het heel ingrijpend geweest om te zien hoe hun vriend of broer werd neergestoken. Verder heeft het incident zich aan de openbare weg afgespeeld, zodat er toevallige voorbijgangers getuige van zijn geweest. Daarnaast zijn de eigenaren van een snackbar in de buurt er getuige van geweest dat het slachtoffer zich bloedend bij hen heeft gemeld.
Ook het openlijk geweld is een ernstig feit, waardoor de slachtoffers erg bang zijn geweest en pijn hebben gehad. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij – destijds bijna 20 jaar oud, en met mededaders van 17 en 18 jaar – fysiek geweld heeft gebruikt tegen lichamelijk (veel) kleinere en minder sterke jongens van 14 jaar.
De rechtbank heeft verder in aanmerking genomen dat verdachte zich op 25 oktober 2021 schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van twee buitengewoon opsporingsambtenaren. De avond van het incident was het rustig op straat; de ambtenaren hadden geen conflict met de groep van verdachte en stonden te wachten bij hun dienstwagen. Uit het niets en zonder aanleiding heeft verdachte zwaar vuurwerk in hun richting gegooid. Het is een feit van algemene bekendheid dat als zwaar vuurwerk tot ontploffing komt in de nabijheid van personen dit tot (zwaar) lichamelijk letsel kan leiden. Verdachte had dus kunnen weten dat wat hij deed ernstig kon aflopen. Hij mag dan ook van geluk spreken dat de buitengewoon opsporingsambtenaren er met hoofdpijn en oorsuizen vanaf zijn gekomen en dat deze klachten inmiddels weer zijn verdwenen. Het incident had namelijk veel erger kunnen aflopen. Wat verdachte ook wordt aangerekend is dat hij ontkent het zware vuurwerk te hebben gegooid, terwijl duidelijk op de camerabeelden – die verdachte ook heeft gezien – te zien is dat hij degene is die heeft gegooid.
Dat verdachte geen respect heeft voor ambtenaren in functie blijkt ook uit het feit dat hij op 12 oktober 2021 de politieagent [benadeelde partij 7] heeft beledigd tijdens zijn aanhouding. Tijdens deze aanhouding is bij verdachte ook een vleesmes aangetroffen. Verdachte lijkt het normaal te vinden om op straat met een mes rond te lopen. Voorgaande zal ook worden meegewogen in de uiteindelijke straf.
Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van oplichting op 23 september 2020. Verdachte heeft zich door de naam van het slachtoffer [benadeelde partij 5] te gebruiken wederrechtelijk willen bevoordelen. Verdachte heeft samen met iemand anders het slachtoffer op bedreigende wijze bewogen zijn paspoort af te staan om daarmee twee rekeningen te openen bij de Monese Bank en Bunq Bank. Deze situatie is voor het slachtoffer zeer bedreigend geweest. Hij heeft niet voor niets na afloop van het incident 112 gebeld. Verdachte heeft zijn eigen gewin voorop gesteld en niet nagedacht over wat de gevolgen voor een slachtoffer van oplichting zijn. Dit wordt verdachte aangerekend.
Verdachte heeft bijna een jaar later, op 4 september 2021, zichzelf weer bevoordeeld ten nadele van een ander. Dit keer door met gestolen bankpassen geld te pinnen bij de Multimarkt en Holland Casino in Rotterdam. Verdachte heeft kennelijk geen moment stilgestaan bij het effect van deze diefstal op het slachtoffer en heeft ook dit keer zijn eigen gewin voorop gesteld.
Verder overweegt de rechtbank dat de opstelling van verdachte tijdens de politieverhoren ten aanzien van bewezenverklaarde feiten onder de parketnummers 15-307679-21, 15-247662-20 en 10-277676-21 in negatieve zin zal worden meegenomen. Verdachte heeft immers nauwelijks tot niets over deze feiten willen verklaren, ook wanneer zijn betrokkenheid hierbij overduidelijk was. Hiermee heeft hij laten zien geen verantwoordelijkheid te nemen voor zijn handelen.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het Uittreksel Justitiële Documentatie op naam van verdachte van 31 juli 2023, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld en als verdachte is aangemerkt. Dit heeft verdachte er blijkbaar niet van kunnen weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van verdachte heeft de verdediging ter terechtzitting naar voren gebracht dat er veel tijd is verstreken sinds het opstellen van de rapportages van Pro Justitia en dat deze rapportages daarom niet meer actueel zijn. Het gaat om de volgende rapportages:
  • het psychiatrisch rapport van [psychiater] , psychiater van 1 augustus 2022;
  • het psychologisch rapport van [psycholoog] , psycholoog in opleiding, onder supervisie van [gz-psycholoog] , gz-psycholoog van 29 juli 2022;
  • het aanvullend psychiatrisch rapport van [psychiater] , psychiater van 13 januari 2023;
  • het aanvullend psychologisch rapport van [gz-psycholoog] , in overeenstemming met psychiater [psychiater] van 17 januari 2023.
Uit artikel 77s, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna; Sr) blijkt dat een advies dat eerder dan een jaar voor de aanvang van de terechtzitting is gedagtekend alleen door de rechter gebruikt kan worden met instemming van het openbaar ministerie en verdachte. De verdediging heeft ter zitting aangegeven niet te zullen instemmen.
De rechtbank gaat ervan uit dat het onderzoek ter terechtzitting uiterlijk op 11 mei 2023 is aangevangen, nu het onderzoek daarna is hervat. Hieruit volgt dat de rapportages nog geen jaar oud waren bij de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting. Bovendien hebben de onderzoekers ter terechtzitting verklaard dat de inhoud van de rapportages nog steeds actueel is en het niet in de lijn der verwachting ligt dat de situatie van verdachte zal veranderen. Overigens zijn de omstandigheden die wel zijn veranderd ten aanzien van verdachte meegenomen in de aanvullende rapportages van januari 2023. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de rapportages meenemen bij de bespreking van de persoon van verdachte.
Het psychiatrisch rapport van [psychiater] , psychiater, van 1 augustus 2022 houdt onder meer in dat er bij verdachte sprake is van een beperkte neurocognitieve stoornis als gevolg van niet aangeboren hersenletsel (hierna: NAH) in combinatie met zwakbegaafdheid die al voor het ongeluk aanwezig was. Er is een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling, waarbij er zorgen zijn over het bestaan en ontstaan van antisociale persoonlijkheidskenmerken. Bovengenoemde stoornissen waren ook aanwezig tijdens het tenlastegelegde.
Bij bewezenverklaring van het tenlastegelegde wordt geadviseerd om de verschillende tenlasteleggingen in een verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Daarbij is vooral het NAH van belang, omdat hierdoor zijn mogelijkheden om zijn gedrag te sturen worden beperkt. Frontaal hersenletsel zorgt er namelijk voor dat het moeilijker wordt om agressieve en antisociale impulsen te onderdrukken. Ook wordt het moeilijker om geplande handelingen vooraf kritisch te onderzoeken en te beheersen. Verder zal verdachte door het hersenletsel beïnvloedbaar zijn.
De invloed van het hersenletsel op het gedrag is direct, maar niet onvermijdelijk of onontkoombaar. Verdachte weet dat het tenlastegelegde gedrag niet is toegestaan en dat het verkeerd was. Daarbij zorgt het frontale hersenletsel dat hij zijn gedrag minder kan controleren, maar is het ook niet zo dat hij zijn gedrag helemaal niet meer kan controleren. Daarbij is ook van belang dat er na het ongeluk ook meerdere jaren waren waarin verdachte, ondanks zijn frontale hersenletsel, niet in aanraking kwam met justitie. Het is daarbij wel de vraag of er niet ook nog andere delictfactoren zijn waar door de sociale wenselijkheid van verdachte geen zicht op is verkregen.
Het risico op recidive wordt hoog ingeschat, en er zijn weinig beschermende factoren.
Verder heeft de psychiater geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen.
De handelingsvaardigheden van verdachte zijn namelijk beperkt door het hersenletsel en de zwakbegaafdheid. Hij kan de risico’s van zijn eigen handelen nauwelijks organiseren en handelt vaak zonder na te denken. Ook komt hij in het contact jonger over dan de kalenderleeftijd. Verder is er een pedagogische aanpak nodig en noodzakelijk om het gedrag van verdachte om te buigen.
De delicten hebben elkaar snel opgevolgd, maar er is nog geen jarenlange justitiële voorgeschiedenis en verdachte heeft nog geen PIJ-maatregel gehad. Wel zijn eerdere justitiële sancties mislukt, lijkt verdachte niet onder de indruk van de reclassering en is het ernst van de delicten toegenomen. Er is geen sprake van psychopathie. Verdachte is wel enigszins ingebed in een crimineel milieu, maar kiest niet heel bewust voor het plegen van criminele activiteiten en pronkt hier niet mee. Hoewel NAH vaak moeilijk is te beïnvloeden, en er daarom reden zou kunnen zijn te spreken van pedagogische onmogelijkheid, is het advies om behandeling in het kader van het jeugdstrafrecht als laatste kans te bieden. Dit ook vanwege de kwetsbaarheid van verdachte.
Tot slot heeft de psychiater geadviseerd verdachte de voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen.
Het psychologisch rapport van [psycholoog in opleiding] , psycholoog in opleiding, onder supervisie van [gz-psycholoog] , gz-psycholoog, van 29 juli 2022 houdt onder meer het volgende in. Verdachte functioneert op een verstandelijk beperkt niveau, kan de risico’s van zijn eigen handelen nauwelijks overzien, kan zijn eigen gedrag nauwelijks organiseren en handelt zonder nadenken. Ook komt hij in contact jonger over dan zijn kalenderleeftijd. Ondanks de aanwezige contra-indicaties — hij is niet onder de indruk van justitiële autoriteiten, heeft eerdere justitiële sancties laten mislukken, een toename in ernst van delicten en een criminele levensstijl — wordt pedagogische beïnvloeding noodzakelijk en mogelijk geacht. Tijdens zijn verblijf in verschillende justitiële inrichtingen heeft verbleven komt naar voren dat hij voornamelijk prosociaal gedrag laat zien, zich respectvol toont naar begeleiding en zelfs andere jongeren positief beïnvloedt. Als verdachte enige tijd in een gesloten en gestructureerde setting kan verblijven, waarbij hij intensieve begeleiding en behandeling ontvangt gericht op het hervatten van zijn schoolgang en/of het leren van een vak en het verwerken van het auto-ongeluk en de beperkingen die hij hierdoor heeft, wordt de kans op positieve beïnvloeding reëel geacht. Geconcludeerd kan worden dat de indicatiecriteria voor het toepassen van het jeugdstrafrecht zwaarder wegen dan de gevonden contra-indicaties. Daarom wordt toepassing van het jeugdstrafrecht geadviseerd.
Verder komt uit dit rapport naar voren dat bij verdachte sprake is van een licht verstandelijke beperking, een NAH en een normoverschrijdende gedragsstoornis. Hiervan was ook sprake ten tijde van het tenlastegelegde. Een combinatie van factoren lijkt een substantiële rol te hebben gespeeld in de totstandkoming van bovenstaande feiten. Het gaat hierbij om de puberale ontwikkelingsfase waarin verdachte vast is komen te zitten. Daarbij kan hij het NAH niet accepteren. Verder heeft verdachte de neiging tot impulsief gedrag met weinig oog voor de consequenties, kan hij niet generaliseren en vindt hij erkenning in een criminele wereld. Geadviseerd wordt de tenlastegelegde feiten verdachte in verminderde mate toe te rekenen. Ook in dit rapport wordt geadviseerd verdachte een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen.
Uit het aanvullend rapport van psychiater [psychiater] van 13 januari 2023 blijkt dat het voor de uitvoering van een voorwaardelijke PIJ-maatregel nodig is dat verdachte meewerkt aan toezicht van de reclassering. Als hij dat niet of onvoldoende doet, ligt het meer voor de hand om een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen.
Verdachte kon eerder niet goed worden begeleid tijdens contacten met de reclassering, maar daarbij ging het om ambulante behandelcontacten. Er heeft nog geen klinische behandeling plaatsgevonden vanuit een pedagogische insteek en klinische behandeling is naar de mening van de psychiater nu het meest voor de hand liggend. Vooralsnog zijn er geen pedagogische onmogelijkheden.
In het aanvullend rapport van psycholoog [gz-psycholoog] , in overeenstemming met psychiater [psychiater] van 17 januari 2023, wordt geadviseerd verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen, gelet op zijn weigering om samen te werken met de reclassering. Wel wordt, ondanks die weigering, pedagogische beïnvloeding nog wel noodzakelijk en mogelijk geacht.
Ter terechtzitting hebben de deskundigen [gz-psycholoog] en [psychiater] – samengevat – nog het volgende verklaard.
Gelet op het onomkeerbare hersenletsel van verdachte is er geen aanleiding aan te nemen dat er een ander beeld van hem zou zijn vergeleken met de onderzoeken in augustus 2022.
Voor een voorwaardelijke PIJ-maatregel is vereist dat verdachte meewerkt. Gebleken is dat verdachte nog steeds niet meewerkt, waardoor de optie van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel overblijft. De deskundigen verwachten dat het nog mogelijk is om verdachte pedagogisch te beïnvloeden, zodat een PIJ-maatregel passend is. Hierbij is wel de kanttekening gemaakt dat NAH niet te beïnvloeden is. Een PIJ-maatregel is verder volgens de onderzoekers passend bij de leeftijd van verdachte, omdat hij functioneert op het niveau van een 12-jarige. Door zijn hersenschade is hij beperkt in de mogelijkheden zich te ontwikkelen tot het niveau van een volwassene. Verdachte zal meer leren in een instelling voor jeugdigen dan in een instelling voor (volwassen) verstandelijk beperkten, omdat verdachte problemen heeft met groepsdynamiek.
De belangrijkste uitdaging voor de behandelaren is dat verdachte leert accepteren dat hij beperkt is en niet kan functioneren op het niveau dat hij zou willen. Hij moet hiermee leren omgaan en tools krijgen om de effecten van de beperking te verminderen.
De rechtbank kan zich verenigen met de bevindingen en de conclusies in de (aanvullende) Pro Justitia rapportages en de nadere toelichting ter zitting, en zal daarom het bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte toerekenen en het jeugdstrafrecht toepassen. De rechtbank overweegt daartoe dat er weliswaar wat contra-indicaties zijn voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Uit de rapportages van de psycholoog en psychiater komen echter vooral veel indicaties naar voren waaruit blijkt dat het jeugdstrafrecht juist passend is.
Ten aanzien van de op te leggen straf zal in het geval van de bewezenverklaarde poging doodslag geen enkele straf recht doen aan het emotionele, psychische en (onherstelbare) fysieke letsel dat verdachte aan het slachtoffer [benadeelde partij 1] heeft toegebracht. Gezien de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten, vindt de rechtbank een vrijheidsbenemende straf passend en geboden. De rechtbank zal een jeugddetentie opleggen voor de duur van 277 dagen, wat gelijk is aan het aantal dagen dat verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Het is de intentie van de rechtbank dat verdachte geen langere jeugddetentie ondergaat dan de tijd die hij in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank wijkt hiermee af van de eis van de officier van justitie, omdat de redelijke termijn is overschreden, en de verdachte langere tijd in voorarrest heeft gezeten. Overigens acht de rechtbank het niet opportuun dat verdachte nog een korte detentieperiode moet ondergaan gelet op de PIJ-maatregel die zal worden opgelegd (zie hierna onder 6.5.).
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van eendaadse samenloop ten aanzien van de poging tot doodslag en openlijk geweld, zoals de verdediging naar voren heeft gebracht. De poging tot doodslag is weliswaar gevolgd uit het openlijk geweld, maar de bewezenverklaarde handelingen betreffen andere handelingen. De rechtbank zal daarom bij de strafmaat rekening houden met meerdaadse samenloop.
6.5.
Vrijheidsbenemende maatregel
De rechtbank is van oordeel dat aan de wettelijke voorwaarden voor het opleggen van een maatregel van een PIJ-maatregel is voldaan. De rechtbank stelt allereerst vast dat het bewezenverklaarde feit 1 onder parketnummer 15/308171-21 een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Op grond van de genoemde Pro Justitia rapportages en de aanvullende rapportages stelt de rechtbank ook vast dat bij verdachte tijdens het begaan van het misdrijf sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van de geestvermogens.
In de rapportages wordt geconcludeerd dat het recidiverisico van verdachte hoog is wanneer hij niet behandeld wordt. Mede daardoor eisen de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een PIJ-maatregel. Ook is de PIJ-maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
Ten aanzien van de vraag of de PIJ-maatregel voorwaardelijk of onvoorwaardelijk moet worden opgelegd, overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de aanvullende verklaring van de psychiater van 13 januari 2023 blijkt dat voor de uitvoering van een voorwaardelijke PIJ-maatregel vereist is dat verdachte meewerkt aan het toezicht van de reclassering. Gebleken is dat verdachte niet onder de indruk is van de reclassering, eerder niet heeft meegewerkt aan ambulante behandeling en begeleid wonen is mislukt. Daarbij komt dat de moeder van verdachte hem niet stimuleert mee te werken aan de nodige behandeling. Bovendien is het onduidelijk welke voorwaarden er aan een voorwaardelijke PIJ-maatregel gekoppeld zouden worden, omdat er geen reclasseringsadvies daarover is uitgebracht en de reclassering ook niet meer betrokken is of wil zijn bij verdachte. Er is ook geen vertegenwoordiger van de reclassering op de terechtzitting verschenen. Daarom is er nog geen plan met voorwaarden opgesteld waar verdachte zich aan zou moeten houden. Gelet op het voorgaande is dan ook niet de verwachting dat een voorwaardelijke PIJ-maatregel zal slagen.
Uit het psychiatrisch rapport blijkt dat verdachte vanwege zijn NAH zijn gedrag minder goed kan controleren, maar dat enige controle nog wel mogelijk is. Ter terechtzitting is door de deskundigen naar voren gebracht dat verdachte ondanks zijn problematiek nog wel pedagogisch beïnvloedbaar is en dat behandeling de nodige effecten kan sorteren. De deskundigen achten een klinische behandelsetting voor verdachte nodig. Idealiter zou hij worden behandeld in een kliniek voor jongeren met NAH, maar dit bestaat niet. De deskundigen verwachten echter dat dat behandeling in een PIJ-setting mogelijk is, omdat deskundigheid over NAH daar kan worden ingevlogen en het expertisecentrum geconsulteerd kan worden.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat een voorwaardelijke PIJ-maatregel onvoldoende kans biedt om verdachte met succes te behandelen. Het dwingende kader van de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel is daarom noodzakelijk om een langdurige en intensieve behandeling van verdachte te borgen en zijn verdere ontwikkeling positief bij te sturen. De rechtbank acht het van groot belang dat verdachte wordt behandeld en leert omgaan met zijn beperking. Het is ook belangrijk dat hij de effecten van zijn beperking leert te verminderen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel dient te worden opgelegd.
De PIJ-maatregel wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon. Dit betekent dat de verlenging van de PIJ-maatregel mogelijk is voor zover de PIJ-maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.

7.Vermogensmaatregel

Anders dan gevorderd door de Officier van Justitie is de rechtbank van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een enveloppe, verbeurd moet worden verklaard. De enveloppe is namelijk ingevolge artikel 33a, lid 1, sub b, Sr een voorwerp met betrekking tot welke het feit is begaan.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Ten aanzien van parketnummer 15/308171-21:
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft namens [benadeelde partij 1] een vordering tot schadevergoeding van € 28.537,- ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die [benadeelde partij 1] als gevolg van de tenlastegelegde feiten met bovengenoemd parketnummer zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde schade bestaat uit:
- € 16.037,- aan materiële schade, namelijk:
- € 837,- voor 27 dagen ziekenhuisopname (normbedrag € 31,- per dag);
- € 15.200,- normbedrag voor één jaar studievertraging op vmbo-niveau;
- € 12.500,- immateriële schade.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het percentage van eigen schuld aan de kant van de benadeelde is vast te stellen op 50%. Verder is de officier van justitie van oordeel dat de gestelde schade geleden door de studievertraging onvoldoende is onderbouwd, zodat een bedrag van € 11.000,- redelijk en billijk voorkomt. De officier van justitie acht het gevorderde bedrag aan immateriële schade toewijsbaar. De officier van justitie concludeert dat de totale schade dan neerkomt op € 24.337,-, zodat gelet op het percentage eigen schuld een bedrag van € 12.168,50 dient te worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente. Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd dat de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd, met het aantal dagen gijzeling dat de rechtbank hier conform de LOVS-oriëntatiepunten voor hanteert.
De verdediging heeft er primair voor gepleit om de benadeelde, wanneer de rechtbank het beroep op noodweer honoreert, in zijn vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair heeft de verdediging verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de beoordeling ervan een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. De verdediging is van mening dat het aandeel eigen schuld van de benadeelde buiten het strafrecht moet worden vastgesteld.
De advocaat van de benadeelde partij heeft de vordering na het requisitoir verhoogd tot een bedrag van € 51.037,-, omdat bij het aanvankelijk gevorderde bedrag al rekening was gehouden met een aandeel eigen schuld. De vermeerdering is gelegen in een verhoging van de immateriële schade naar € 35.000,-.
Omdat een vordering na het requisitoir alleen kan worden verlaagd en niet vermeerderd, is deze vermeerdering te laat gedaan. De rechtbank zal daarom uitgaan van het bedrag dat oorspronkelijk (voor het requisitoir) is gevorderd.
Daartoe is de rechtbank van oordeel dat de beoordeling van de vordering geen onevenredige belasting van het strafproces oplevert, zodat de verschillende posten hieronder worden besproken.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder feit 1 primair bewezenverklaarde feit met bovenstaand parketnummer. De benadeelde heeft zich voor de vergoeding van de studievertraging aangesloten bij het laagste bedrag uit de richtlijnen, zodat de rechtbank vergoeding van het hele bedrag ook redelijk en billijk acht. Ook de vergoeding van de ziekenhuisopnames acht de rechtbank redelijk en billijk.
Verder komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en de toelichting hierop ter terechtzitting. De rechtbank overweegt hierbij dat zij een andere feitelijke gang van zaken bewezen acht dan de verdediging.
De rechtbank ziet dan ook geen reden om de vergoeding te verminderen dan wel te matigen, op grond van de door de verdediging gesteld eigen schuld aan de zijde van de benadeelde.
De vordering zal dan ook geheel worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 november 2021 tot aan de dag van de hele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 primair met bovenstaand parketnummer bewezen verklaarde handelen, kort gezegd: poging tot doodslag, aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen. De rechtbank zal het aantal dagen vervangende gijzeling bepalen op nul.
gebieds- en contactverbod
Namens de benadeelde partij is ter terechtzitting verzocht verdachte te verbieden contact met hem te hebben. Verder is namens de benadeelde verzocht om verdachte een gebiedsverbod op te leggen voor een straal van 200 meter rond het adres van de benadeelde. Hij heeft veel angst voor verdachte, zodat deze verboden noodzakelijk zijn voor de rust en veiligheid van de benadeelde en zijn gezin.
De rechtbank overweegt dat de incidenten gericht op de benadeelde die hebben plaatsgevonden, al van langer geleden zijn en niet is gebleken dat er nu nog een bedreiging van verdachte uitgaat richting de benadeelde. Omdat de verzochte verboden, bij gebrek aan bijzondere voorwaarden, opgelegd moeten worden als gedragsbeperkende maatregelen, moet er een gegronde vrees zijn voor nieuwe incidenten. Nu daarvan geen sprake lijkt te zijn, zal de rechtbank het verzoek om een gebieds- en contactverbod op te leggen, afwijzen.
Ten aanzien van parketnummer 15/307679-21:
Benadeelde partij [benadeelde partij 3]:
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.000,- aan immateriële schade ingediend. Deze schade zou hij als gevolg van het bewezenverklaarde feit onder parketnummer 15-307679-21 hebben geleden. [benadeelde partij 3] heeft de schade als volgt onderbouwd. Het vuurwerkincident heeft veel impact gehad op [benadeelde partij 3] omdat het vuurwerk onverwacht werd gegooid. [benadeelde partij 3] heeft na het incident hoofdpijn gehad. Hij heeft sindsdien ook een alerte houding tijdens zijn werkzaamheden, minder werkplezier en moeite met reageren op vuurwerkmeetings.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag van € 500,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ter zitting heeft de raadsman van verdachte verzocht de gevorderde schadevergoeding fors te matigen.
De rechtbank is van oordeel dat voornoemde schade tot het hierna te melden bedrag rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit. De rechtbank acht een bedrag van € 500,- redelijk en in verhouding tot de schade van de benadeelde. Gelet daarop zal de rechtbank de vordering tot een bedrag van € 500,- toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 oktober 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening. De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. De gevorderde immateriële schadevergoeding zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
De benadeelde partij kan het deel van de vordering, dat tot niet-ontvankelijkheid zal leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen met bovenstaand parketnummer, kort gezegd: mishandeling van een ambtenaar in functie, aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen. De rechtbank zal het aantal dagen vervangende gijzeling bepalen op nul.
Benadeelde partij [benadeelde partij 4]:
De benadeelde partij [benadeelde partij 4] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.000,- aan immateriële schade ingediend. Deze schade zou zij als gevolg van het bewezenverklaarde feit onder parketnummer 15-307679-21 hebben geleden. De benadeelde partij heeft de schade als volgt onderbouwd. Het incident heeft veel impact op [benadeelde partij 4] gehad. Zij heeft direct na het incident last gekregen van hoofdpijn en oorsuizen. Deze klachten hebben drie dagen aangehouden. Daarnaast vindt [benadeelde partij 4] sinds het incident haar werk als Jeugd BOA minder leuk, is zij een stuk alerter en gaat zij met tegenzin op vuurwerkmeldingen af.
De officier van justitie vordert de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag van € 500,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ter zitting heeft de raadsman van verdachte verzocht de gevorderde schadevergoeding fors te matigen.
De rechtbank is van oordeel dat voornoemde schade tot het hierna te melden bedrag rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit. De rechtbank acht een bedrag van € 500,- redelijk en in verhouding tot de schade van [benadeelde partij 4] . Gelet daarop zal de rechtbank de vordering tot een bedrag van € 500,- toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 oktober 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening. De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. De gevorderde immateriële schadevergoeding zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
De benadeelde partij kan het deel van de vordering, dat tot niet-ontvankelijkheid zal leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen met bovenstaand parketnummer, kort gezegd: mishandeling van een ambtenaar in functie, aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen. De rechtbank zal het aantal dagen vervangende gijzeling bepalen op nul.
Ten aanzien van parketnummer 10/277676-21:
De benadeelde partij [benadeelde partij 6] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 6.852,- aan materiële schade en € 7.500,- aan immateriële schade ingediend. Deze schade zou hij als gevolg van het bewezenverklaarde feit onder parketnummer 10/277676-21 hebben geleden.
De gestelde materiële schade bestaat – kort gezegd – uit schade aan de auto van de benadeelde partij en goederen die uit de auto zijn weggenomen. Daarnaast bestaat de schade uit een bedrag van € 167,50 dat met contactloos betalen met de weggenomen betaalpassen van de benadeelde partij is uitgegeven.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe te wijzen tot een bedrag van € 167,50, vermeerderd met de wettelijke rente met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de vordering van de benadeelde partij blijkt dat het bedrag van € 167,50 reeds door de bank aan de benadeelde partij is vergoed. Dit deel van de vordering komt daarom niet voor vergoeding in aanmerking en zal daarom worden afgewezen.
Omdat het verdachte alleen wordt verweten dat hij met de pinpassen van de benadeelde partij geld heeft uitgegeven, vloeien de andere materiële schadeposten (totaal € 6.684,50) niet rechtstreeks voort uit het bewezenverklaarde feit onder voornoemd parketnummer. Deze posten komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking. Dit deel van de vordering zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
Ten slotte is onvoldoende gebleken dat de gevorderde immateriële schade rechtstreeks voortvloeit uit het feit met voornoemd parketnummer, zodat de benadeelde in dit deel van de vordering ook niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
De benadeelde partij kan de delen van de vordering, die tot niet-ontvankelijkheid zullen leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

9.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 15 juli 2020 in de zaak met parketnummer 13/113392-20 heeft de kinderrechter in deze rechtbank verdachte voor handelen in strijd met artikel 26 van de Wet wapens en munitie veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke jeugddetentie van twee maanden. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op drie jaar bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 29 juli 2020 aan de verdachte toegezonden.
De proeftijd die bij genoemd vonnis is vastgesteld, is ingegaan op 29 juli 2020 en was niet geëindigd toen de officier van justitie de vordering tot tenuitvoerlegging heeft ingediend.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging zal afwijzen, omdat tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in combinatie met zijn strafeis niet opportuun is. De officier van justitie heeft gevorderd dat de bijzondere voorwaarden die aan de voorwaardelijke straf zijn verbonden, worden geschrapt.
Ook de verdediging heeft gepleit voor afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering moet worden afgewezen, omdat de tenuitvoerlegging niet opportuun is in combinatie met de PIJ-maatregel die zal worden opgelegd. De rechtbank zal bepalen dat de bijzondere voorwaarden die bij vonnis van 15 juli 2020 zijn gesteld, geheel zullen komen te vervallen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 33, 33a, 36f, 45, 47, 77c, 77g, 77i, 77s, 77gg, 141, 266, 267, 287, 300, 304, 311 en 326 Sr,
artikel 27 en 54 van de Wet wapens en munitie,

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievoor de duur van
277 dagen.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt op de
maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
Verklaart verbeurd:
- 1 STK Enveloppe.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[waarnemer benadeelde partij 1] namens [benadeelde partij 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 28.537,-. Dit bedrag bestaat uit € 16.037,- voor de materiële en € 12.500,- voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, aan S.S.G. [benadeelde partij 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [waarnemer benadeelde partij 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € €28.537,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
0 dagengijzeling.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij 3]geleden schade tot een bedrag van
€ 500,-, bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 oktober 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 3] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij 3] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 500,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 oktober 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
0 dagenjeugddetentie.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij 4]geleden schade tot een bedrag van
€ 500,-, bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 oktober 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 4] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij 4] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 500,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 oktober 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
0 dagenjeugddetentie.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst af de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
[benadeelde partij 6]voor zover het betreft het weggenomen geldbedrag van € 167,50.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/113392-20.
Wijzigt de bijzondere voorwaarden zoals vastgesteld bij bovengenoemd vonnis in die zin dat deze geheel komen te vervallen.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Ok, voorzitter,
mrs. J. van Beek en E.K.A. van den Bos, rechters, allen tevens kinderrechter,
in tegenwoordigheid van de griffier mrs. T. Alexander en G.J.M. Loos,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 september 2023.
Mr. Van den Bos is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.