6.4.Hoofdstraf
In het bijzonder heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte zich op 14 november 2021 schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag en openlijk geweld. In de middag van het incident was er een ruzie geweest met een andere groep, waarna beide groepen elkaar die avond hebben opgezocht om de confrontatie aan te gaan. Verdachte heeft hierbij een jongen van de andere groep een mes op de keel gehouden, gestompt, geduwd en aan zijn haar getrokken, en een mededader heeft het slachtoffer getrapt. De mededaders hebben verder een andere jongen tegengehouden. Dit slachtoffer, [benadeelde partij 1] , had zich na de ruzie in de middag bewapend met een mes. Hij heeft op enig moment weten los te komen en heeft verdachte in zijn been gestoken. Hierop heeft verdachte, die zelf een groot mes mee had, het slachtoffer [benadeelde partij 1] met kracht in de borst gestoken en hierbij in het hart geraakt. Ook zijn bij het steken pezen doorgesneden in de arm van het slachtoffer, die hij voor zijn borst hield.
Dit is een zeer ernstig feit, waarbij verdachte de lichamelijke integriteit van het slachtoffer op een grove manier heeft aangetast. Er mag van geluk worden gesproken dat het slachtoffer het heeft overleefd – alleen dankzij acuut medisch ingrijpen is hij niet aan zijn verwondingen overleden. Het slachtoffer heeft verder achteraf nog veel problemen van het letsel, zoals herhaaldelijk ontstekingen van het beschadigde hartzakje, waarvoor hij opnieuw in het ziekenhuis moe(s)t worden opgenomen. Ook wordt hij door het letsel beperkt bij sociale activiteiten en het uitoefenen van sport, en zullen in elk geval de littekens van de steekwonden blijvend zijn. Daarnaast zijn de pezen doorgesneden in de rechterarm, terwijl het slachtoffer rechtshandig is. Verder heeft het slachtoffer letterlijk doodsangsten uitgestaan en heeft hij naar de rechtbank begrijpt nog steeds last van gevoelens van angst en onveiligheid.
Ook wordt het gevoel van veiligheid in de samenleving aangetast doordat mensen messen bij zich dragen. Het slachtoffer heeft verklaard dat hij voor zijn eigen veiligheid een mes had meegenomen. Dat steeds meer jongeren messen bij zich hebben vanuit de gedachte zich mogelijk te moeten beschermen, vergroot alleen maar de kans dat die bij ruzies (zoals in dit geval is gebeurd) ook worden gebruikt, met het risico dat mensen gewond raken of zelfs komen te overlijden. Verdachte heeft zelf ook de gevolgen gevoeld van een escalatie waarbij de ander een mes heeft getrokken, nu het slachtoffer hem met een mes heeft geraakt. Ook voor de andere jongens die aanwezig waren, is het heel ingrijpend geweest om te zien hoe hun vriend of broer werd neergestoken. Verder heeft het incident zich aan de openbare weg afgespeeld, zodat er toevallige voorbijgangers getuige van zijn geweest. Daarnaast zijn de eigenaren van een snackbar in de buurt er getuige van geweest dat het slachtoffer zich bloedend bij hen heeft gemeld.
Ook het openlijk geweld is een ernstig feit, waardoor de slachtoffers erg bang zijn geweest en pijn hebben gehad. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij – destijds bijna 20 jaar oud, en met mededaders van 17 en 18 jaar – fysiek geweld heeft gebruikt tegen lichamelijk (veel) kleinere en minder sterke jongens van 14 jaar.
De rechtbank heeft verder in aanmerking genomen dat verdachte zich op 25 oktober 2021 schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van twee buitengewoon opsporingsambtenaren. De avond van het incident was het rustig op straat; de ambtenaren hadden geen conflict met de groep van verdachte en stonden te wachten bij hun dienstwagen. Uit het niets en zonder aanleiding heeft verdachte zwaar vuurwerk in hun richting gegooid. Het is een feit van algemene bekendheid dat als zwaar vuurwerk tot ontploffing komt in de nabijheid van personen dit tot (zwaar) lichamelijk letsel kan leiden. Verdachte had dus kunnen weten dat wat hij deed ernstig kon aflopen. Hij mag dan ook van geluk spreken dat de buitengewoon opsporingsambtenaren er met hoofdpijn en oorsuizen vanaf zijn gekomen en dat deze klachten inmiddels weer zijn verdwenen. Het incident had namelijk veel erger kunnen aflopen. Wat verdachte ook wordt aangerekend is dat hij ontkent het zware vuurwerk te hebben gegooid, terwijl duidelijk op de camerabeelden – die verdachte ook heeft gezien – te zien is dat hij degene is die heeft gegooid.
Dat verdachte geen respect heeft voor ambtenaren in functie blijkt ook uit het feit dat hij op 12 oktober 2021 de politieagent [benadeelde partij 7] heeft beledigd tijdens zijn aanhouding. Tijdens deze aanhouding is bij verdachte ook een vleesmes aangetroffen. Verdachte lijkt het normaal te vinden om op straat met een mes rond te lopen. Voorgaande zal ook worden meegewogen in de uiteindelijke straf.
Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van oplichting op 23 september 2020. Verdachte heeft zich door de naam van het slachtoffer [benadeelde partij 5] te gebruiken wederrechtelijk willen bevoordelen. Verdachte heeft samen met iemand anders het slachtoffer op bedreigende wijze bewogen zijn paspoort af te staan om daarmee twee rekeningen te openen bij de Monese Bank en Bunq Bank. Deze situatie is voor het slachtoffer zeer bedreigend geweest. Hij heeft niet voor niets na afloop van het incident 112 gebeld. Verdachte heeft zijn eigen gewin voorop gesteld en niet nagedacht over wat de gevolgen voor een slachtoffer van oplichting zijn. Dit wordt verdachte aangerekend.
Verdachte heeft bijna een jaar later, op 4 september 2021, zichzelf weer bevoordeeld ten nadele van een ander. Dit keer door met gestolen bankpassen geld te pinnen bij de Multimarkt en Holland Casino in Rotterdam. Verdachte heeft kennelijk geen moment stilgestaan bij het effect van deze diefstal op het slachtoffer en heeft ook dit keer zijn eigen gewin voorop gesteld.
Verder overweegt de rechtbank dat de opstelling van verdachte tijdens de politieverhoren ten aanzien van bewezenverklaarde feiten onder de parketnummers 15-307679-21, 15-247662-20 en 10-277676-21 in negatieve zin zal worden meegenomen. Verdachte heeft immers nauwelijks tot niets over deze feiten willen verklaren, ook wanneer zijn betrokkenheid hierbij overduidelijk was. Hiermee heeft hij laten zien geen verantwoordelijkheid te nemen voor zijn handelen.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het Uittreksel Justitiële Documentatie op naam van verdachte van 31 juli 2023, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld en als verdachte is aangemerkt. Dit heeft verdachte er blijkbaar niet van kunnen weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van verdachte heeft de verdediging ter terechtzitting naar voren gebracht dat er veel tijd is verstreken sinds het opstellen van de rapportages van Pro Justitia en dat deze rapportages daarom niet meer actueel zijn. Het gaat om de volgende rapportages:
- het psychiatrisch rapport van [psychiater] , psychiater van 1 augustus 2022;
- het psychologisch rapport van [psycholoog] , psycholoog in opleiding, onder supervisie van [gz-psycholoog] , gz-psycholoog van 29 juli 2022;
- het aanvullend psychiatrisch rapport van [psychiater] , psychiater van 13 januari 2023;
- het aanvullend psychologisch rapport van [gz-psycholoog] , in overeenstemming met psychiater [psychiater] van 17 januari 2023.
Uit artikel 77s, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna; Sr) blijkt dat een advies dat eerder dan een jaar voor de aanvang van de terechtzitting is gedagtekend alleen door de rechter gebruikt kan worden met instemming van het openbaar ministerie en verdachte. De verdediging heeft ter zitting aangegeven niet te zullen instemmen.
De rechtbank gaat ervan uit dat het onderzoek ter terechtzitting uiterlijk op 11 mei 2023 is aangevangen, nu het onderzoek daarna is hervat. Hieruit volgt dat de rapportages nog geen jaar oud waren bij de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting. Bovendien hebben de onderzoekers ter terechtzitting verklaard dat de inhoud van de rapportages nog steeds actueel is en het niet in de lijn der verwachting ligt dat de situatie van verdachte zal veranderen. Overigens zijn de omstandigheden die wel zijn veranderd ten aanzien van verdachte meegenomen in de aanvullende rapportages van januari 2023. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de rapportages meenemen bij de bespreking van de persoon van verdachte.
Het psychiatrisch rapport van [psychiater] , psychiater, van 1 augustus 2022 houdt onder meer in dat er bij verdachte sprake is van een beperkte neurocognitieve stoornis als gevolg van niet aangeboren hersenletsel (hierna: NAH) in combinatie met zwakbegaafdheid die al voor het ongeluk aanwezig was. Er is een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling, waarbij er zorgen zijn over het bestaan en ontstaan van antisociale persoonlijkheidskenmerken. Bovengenoemde stoornissen waren ook aanwezig tijdens het tenlastegelegde.
Bij bewezenverklaring van het tenlastegelegde wordt geadviseerd om de verschillende tenlasteleggingen in een verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Daarbij is vooral het NAH van belang, omdat hierdoor zijn mogelijkheden om zijn gedrag te sturen worden beperkt. Frontaal hersenletsel zorgt er namelijk voor dat het moeilijker wordt om agressieve en antisociale impulsen te onderdrukken. Ook wordt het moeilijker om geplande handelingen vooraf kritisch te onderzoeken en te beheersen. Verder zal verdachte door het hersenletsel beïnvloedbaar zijn.
De invloed van het hersenletsel op het gedrag is direct, maar niet onvermijdelijk of onontkoombaar. Verdachte weet dat het tenlastegelegde gedrag niet is toegestaan en dat het verkeerd was. Daarbij zorgt het frontale hersenletsel dat hij zijn gedrag minder kan controleren, maar is het ook niet zo dat hij zijn gedrag helemaal niet meer kan controleren. Daarbij is ook van belang dat er na het ongeluk ook meerdere jaren waren waarin verdachte, ondanks zijn frontale hersenletsel, niet in aanraking kwam met justitie. Het is daarbij wel de vraag of er niet ook nog andere delictfactoren zijn waar door de sociale wenselijkheid van verdachte geen zicht op is verkregen.
Het risico op recidive wordt hoog ingeschat, en er zijn weinig beschermende factoren.
Verder heeft de psychiater geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen.
De handelingsvaardigheden van verdachte zijn namelijk beperkt door het hersenletsel en de zwakbegaafdheid. Hij kan de risico’s van zijn eigen handelen nauwelijks organiseren en handelt vaak zonder na te denken. Ook komt hij in het contact jonger over dan de kalenderleeftijd. Verder is er een pedagogische aanpak nodig en noodzakelijk om het gedrag van verdachte om te buigen.
De delicten hebben elkaar snel opgevolgd, maar er is nog geen jarenlange justitiële voorgeschiedenis en verdachte heeft nog geen PIJ-maatregel gehad. Wel zijn eerdere justitiële sancties mislukt, lijkt verdachte niet onder de indruk van de reclassering en is het ernst van de delicten toegenomen. Er is geen sprake van psychopathie. Verdachte is wel enigszins ingebed in een crimineel milieu, maar kiest niet heel bewust voor het plegen van criminele activiteiten en pronkt hier niet mee. Hoewel NAH vaak moeilijk is te beïnvloeden, en er daarom reden zou kunnen zijn te spreken van pedagogische onmogelijkheid, is het advies om behandeling in het kader van het jeugdstrafrecht als laatste kans te bieden. Dit ook vanwege de kwetsbaarheid van verdachte.
Tot slot heeft de psychiater geadviseerd verdachte de voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen.
Het psychologisch rapport van [psycholoog in opleiding] , psycholoog in opleiding, onder supervisie van [gz-psycholoog] , gz-psycholoog, van 29 juli 2022 houdt onder meer het volgende in. Verdachte functioneert op een verstandelijk beperkt niveau, kan de risico’s van zijn eigen handelen nauwelijks overzien, kan zijn eigen gedrag nauwelijks organiseren en handelt zonder nadenken. Ook komt hij in contact jonger over dan zijn kalenderleeftijd. Ondanks de aanwezige contra-indicaties — hij is niet onder de indruk van justitiële autoriteiten, heeft eerdere justitiële sancties laten mislukken, een toename in ernst van delicten en een criminele levensstijl — wordt pedagogische beïnvloeding noodzakelijk en mogelijk geacht. Tijdens zijn verblijf in verschillende justitiële inrichtingen heeft verbleven komt naar voren dat hij voornamelijk prosociaal gedrag laat zien, zich respectvol toont naar begeleiding en zelfs andere jongeren positief beïnvloedt. Als verdachte enige tijd in een gesloten en gestructureerde setting kan verblijven, waarbij hij intensieve begeleiding en behandeling ontvangt gericht op het hervatten van zijn schoolgang en/of het leren van een vak en het verwerken van het auto-ongeluk en de beperkingen die hij hierdoor heeft, wordt de kans op positieve beïnvloeding reëel geacht. Geconcludeerd kan worden dat de indicatiecriteria voor het toepassen van het jeugdstrafrecht zwaarder wegen dan de gevonden contra-indicaties. Daarom wordt toepassing van het jeugdstrafrecht geadviseerd.
Verder komt uit dit rapport naar voren dat bij verdachte sprake is van een licht verstandelijke beperking, een NAH en een normoverschrijdende gedragsstoornis. Hiervan was ook sprake ten tijde van het tenlastegelegde. Een combinatie van factoren lijkt een substantiële rol te hebben gespeeld in de totstandkoming van bovenstaande feiten. Het gaat hierbij om de puberale ontwikkelingsfase waarin verdachte vast is komen te zitten. Daarbij kan hij het NAH niet accepteren. Verder heeft verdachte de neiging tot impulsief gedrag met weinig oog voor de consequenties, kan hij niet generaliseren en vindt hij erkenning in een criminele wereld. Geadviseerd wordt de tenlastegelegde feiten verdachte in verminderde mate toe te rekenen. Ook in dit rapport wordt geadviseerd verdachte een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen.
Uit het aanvullend rapport van psychiater [psychiater] van 13 januari 2023 blijkt dat het voor de uitvoering van een voorwaardelijke PIJ-maatregel nodig is dat verdachte meewerkt aan toezicht van de reclassering. Als hij dat niet of onvoldoende doet, ligt het meer voor de hand om een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen.
Verdachte kon eerder niet goed worden begeleid tijdens contacten met de reclassering, maar daarbij ging het om ambulante behandelcontacten. Er heeft nog geen klinische behandeling plaatsgevonden vanuit een pedagogische insteek en klinische behandeling is naar de mening van de psychiater nu het meest voor de hand liggend. Vooralsnog zijn er geen pedagogische onmogelijkheden.
In het aanvullend rapport van psycholoog [gz-psycholoog] , in overeenstemming met psychiater [psychiater] van 17 januari 2023, wordt geadviseerd verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen, gelet op zijn weigering om samen te werken met de reclassering. Wel wordt, ondanks die weigering, pedagogische beïnvloeding nog wel noodzakelijk en mogelijk geacht.
Ter terechtzitting hebben de deskundigen [gz-psycholoog] en [psychiater] – samengevat – nog het volgende verklaard.
Gelet op het onomkeerbare hersenletsel van verdachte is er geen aanleiding aan te nemen dat er een ander beeld van hem zou zijn vergeleken met de onderzoeken in augustus 2022.
Voor een voorwaardelijke PIJ-maatregel is vereist dat verdachte meewerkt. Gebleken is dat verdachte nog steeds niet meewerkt, waardoor de optie van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel overblijft. De deskundigen verwachten dat het nog mogelijk is om verdachte pedagogisch te beïnvloeden, zodat een PIJ-maatregel passend is. Hierbij is wel de kanttekening gemaakt dat NAH niet te beïnvloeden is. Een PIJ-maatregel is verder volgens de onderzoekers passend bij de leeftijd van verdachte, omdat hij functioneert op het niveau van een 12-jarige. Door zijn hersenschade is hij beperkt in de mogelijkheden zich te ontwikkelen tot het niveau van een volwassene. Verdachte zal meer leren in een instelling voor jeugdigen dan in een instelling voor (volwassen) verstandelijk beperkten, omdat verdachte problemen heeft met groepsdynamiek.
De belangrijkste uitdaging voor de behandelaren is dat verdachte leert accepteren dat hij beperkt is en niet kan functioneren op het niveau dat hij zou willen. Hij moet hiermee leren omgaan en tools krijgen om de effecten van de beperking te verminderen.
De rechtbank kan zich verenigen met de bevindingen en de conclusies in de (aanvullende) Pro Justitia rapportages en de nadere toelichting ter zitting, en zal daarom het bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte toerekenen en het jeugdstrafrecht toepassen. De rechtbank overweegt daartoe dat er weliswaar wat contra-indicaties zijn voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Uit de rapportages van de psycholoog en psychiater komen echter vooral veel indicaties naar voren waaruit blijkt dat het jeugdstrafrecht juist passend is.
Ten aanzien van de op te leggen straf zal in het geval van de bewezenverklaarde poging doodslag geen enkele straf recht doen aan het emotionele, psychische en (onherstelbare) fysieke letsel dat verdachte aan het slachtoffer [benadeelde partij 1] heeft toegebracht. Gezien de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten, vindt de rechtbank een vrijheidsbenemende straf passend en geboden. De rechtbank zal een jeugddetentie opleggen voor de duur van 277 dagen, wat gelijk is aan het aantal dagen dat verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Het is de intentie van de rechtbank dat verdachte geen langere jeugddetentie ondergaat dan de tijd die hij in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank wijkt hiermee af van de eis van de officier van justitie, omdat de redelijke termijn is overschreden, en de verdachte langere tijd in voorarrest heeft gezeten. Overigens acht de rechtbank het niet opportuun dat verdachte nog een korte detentieperiode moet ondergaan gelet op de PIJ-maatregel die zal worden opgelegd (zie hierna onder 6.5.).
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van eendaadse samenloop ten aanzien van de poging tot doodslag en openlijk geweld, zoals de verdediging naar voren heeft gebracht. De poging tot doodslag is weliswaar gevolgd uit het openlijk geweld, maar de bewezenverklaarde handelingen betreffen andere handelingen. De rechtbank zal daarom bij de strafmaat rekening houden met meerdaadse samenloop.