ECLI:NL:RBNHO:2023:11496

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 november 2023
Publicatiedatum
15 november 2023
Zaaknummer
23/702
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen wijzigingsbesluit Habitatrichtlijngebieden ongegrond verklaard

Op 7 november 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen verschillende eisers, waaronder de vereniging Land- en Tuinbouw Organisatie Noord (LTO Noord), en de minister voor Natuur en Stikstof. De eisers hebben beroep ingesteld tegen het wijzigingsbesluit Habitatrichtlijngebieden van 22 november 2022. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, omdat het besluit voldoende gemotiveerd is en de procedure zorgvuldig is doorlopen. De rechtbank oordeelt dat de minister de juiste procedure heeft gevolgd en dat de argumenten van de eisers niet opwegen tegen de noodzaak van het wijzigingsbesluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister verplicht is om alle habitattypen en soorten die in meer dan verwaarloosbare mate voorkomen in Natura 2000-gebieden aan te wijzen en dat er geen ruimte is voor een belangenafweging bij de correctie van de aanwijzingsbesluiten. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de minister voldoende informatie heeft verstrekt over de gebruikte bronnen en dat de motivering van het besluit begrijpelijk is. De uitspraak benadrukt het belang van de bescherming van de natuur en de verplichtingen die voortvloeien uit de Habitatrichtlijn.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/702

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 november 2023 in de zaak tussen

1. de vereniging Land- en Tuinbouw Organisatie Noord (LTO Noord)uit Zwolle, eiseres 1,
2. [eiseres 2]uit [plaats 1] , eiseres 2,
3. [eiseres 3]uit [plaats 2] , eiseres 3,
4. [eisers 4]uit [plaats 3] , eisers 4,
5. [eiseres 5]uit [plaats 4] , eiseres 5,
tezamen te noemen eisers
(gemachtigde: mr. J.T.A.M. van Mierlo),
en

de minister voor Natuur en Stikstof de minister,

(gemachtigde: mr. R.H.M. Sipman).

Inleiding

1. Eisers hebben gezamenlijk beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van 22 november 2022, het wijzigingsbesluit Habitatrichtlijngebieden vanwege aanwezige waarden (het wijzigingsbesluit). In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen dit wijzigingsbesluit.
2. De formeel bevoegde rechtbank Gelderland heeft deze rechtbank gevraagd de zaken te behandelen, omdat met de beroepen is opgekomen tegen wijziging van één of meer (al dan niet deels) in het arrondissement van de rechtbank Noord-Holland gelegen Natura 2000-gebieden. De rechtbank Noord-Holland heeft hiermee ingestemd en heeft dat bij brief van 5 april 2023 aan partijen meegedeeld.
3. De rechtbank heeft de beroepen op 18 juli 2023 op zitting behandeld tezamen met andere beroepen tegen het wijzigingsbesluit. Namens eisers zijn verschenen [eiser] en [eiseres 5] , bijgestaan door hun gemachtigde. Namens de minister zijn verschenen ir. A.S. Adams (beleidsmedewerker), drs. W.G. van Vliet (beleidscoördinator) en de gemachtigde van de minister.
4. Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en de uitspraaktermijn twee maal verlengd.
5. Na sluiting van het onderzoek heeft de Vereniging Leefmilieu te Nijmegen (de vereniging) zich (nogmaals) als partij in de nu ter beoordeling voorliggende beroepen gesteld. De rechtbank blijft bij het hierover al eerder ingenomen standpunt dat de vereniging in de nu voorliggende beroepen niet als partij behoort te worden aangemerkt. De rechtbank ziet in het verzoek van de vereniging daarom geen aanleiding voor heropening van het onderzoek.

Totstandkoming van het wijzigingsbesluit

6.1
Uit de Habitatrichtlijn volgt dat op het Europees grondgebied een ‘Europees ecologisch netwerk’ wordt gevormd. Dat netwerk bestaat uit door lidstaten aan te wijzen Natura 2000-gebieden. Een gebied moet als zodanig worden aangewezen, wanneer in dat gebied een bepaald type natuurlijke habitat of habitat van een bepaalde soort aanwezig is die staat genoemd in bijlage I en II van de richtlijn. Lidstaten zijn verplicht om maatregelen te treffen om die habitats in een gunstige staat van instandhouding te behouden of te herstellen.
6.2
Deze Europeesrechtelijke verplichting is in de nationale wetgeving geïmplementeerd in artikel 2.1 van de Wet natuurbescherming. In die bepaling staat dat de minister gebieden in Nederland aanwijst als Natura 2000-gebied en dat de minister ook bevoegd is om een dergelijk aanwijzingsbesluit te wijzigen.
6.3
Vanaf 2008 zijn de Nederlandse Natura 2000-gebieden aangewezen door middel van verschillende aanwijzingsbesluiten. De bedoeling van het wijzigingsbesluit is het corrigeren van wat ten aanzien van de te beschermen habitattypen en soorten niet goed is gegaan bij het publiceren van de oorspronkelijke aanwijzingsbesluiten. De minister is nagegaan of in die aangewezen gebieden habitattypen en soorten voorkomen die niet zijn opgenomen in de aanwijzingsbesluiten.
6.4
Door middel van het wijzigingsbesluit zijn niet aangewezen habitattypen en/of soorten integraal toegevoegd aan de aanwijzingsbesluiten van ongeveer 100 gebieden. Het betreft het alsnog beschermen van habitattypen en soorten die op het moment van aanwijzen in voldoende mate en duurzaam aanwezig bleken te zijn. Deze waarden en de daarvoor gestelde instandhoudingsdoelstellingen zijn met dit wijzigingsbesluit aan de betreffende aanwijzingsbesluiten toegevoegd. In een beperkt aantal gevallen bleken typen en soorten op het moment van aanwijzen niet in voldoende mate en duurzaam aanwezig te zijn. Deze zijn met het wijzigingsbesluit verwijderd.

Beoordeling door de rechtbank

7. De rechtbank moet de vraag beantwoorden of het wijzigingsbesluit juist en zorgvuldig tot stand is gekomen en of het besluit stand kan houden. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers tegen het wijzigingsbesluit hebben aangevoerd, de beroepsgronden. Eisers hebben enerzijds algemene gronden aangevoerd die zien op de voorbereiding van het besluit, de onderbouwing en de belangenafweging. Anderzijds hebben eisers ieder voor zich gronden aangevoerd die zien op de gevolgen die het besluit voor hen heeft.
8. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
9. De voor de beoordeling van het beroep relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Is de procedure zorgvuldig geweest?
10.1
Eisers stellen dat de procedure voorafgaande aan het bestreden besluit onzorgvuldig is geweest, omdat de termijn tussen terinzagelegging in 2018 van het ontwerpbesluit en het nemen van het bestreden besluit in 2022 lang is geweest, dat er in de tussentijd veel is gebeurd en dat de minister ten onrechte heeft nagelaten om te beoordelen of de in de ondertussen veranderde omstandigheden/inzichten geen aanleiding zou moeten worden gezien om andere keuzes te maken.
10.2
Volgens de minister heeft de definitieve besluitvorming juist zo lang op zich laten wachten, omdat zich omstandigheden hebben voorgedaan waardoor eerdere besluitvorming niet mogelijk was. Zo is in de Tweede Kamer meermaals aandacht gevraagd voor het (ontwerp)besluit, wat nodig maakte dat aan de onderbouwing van het besluit en het draagvlak voor het besluit extra aandacht moest worden besteed. Daarbij heeft de minister gewezen op rechtsoverweging 39.3 van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 10 februari 2016 [1] (over het aanwijzingsbesluit Veluwe), waaruit volgt dat een periode van enkele jaren tussen het ontwerpbesluit en het besluit nog niet maakt dat de procedure dan onzorgvuldig is geweest. Volgens de minister valt niet in te zien waarom dat in dit geval anders zou zijn.
10.3
Ook voor de rechtbank valt niet in te zien waarom het enkele tijdsverloop tussen terinzagelegging van het ontwerpbesluit en het nemen van het bestreden besluit zou maken dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is genomen. Voor de niet onderbouwde stelling dat nieuwe inzichten en ontwikkelingen niet zijn meegenomen ziet de rechtbank geen aanwijzingen. Het tegendeel lijkt eerder het geval. Uit de door de minister aangehaalde brief van de minister aan de Tweede Kamer van 13 november 2019 lijkt immers te volgen dat de minister op dat moment, kennelijk vanwege op dat moment spelende ontwikkelingen/inzichten, niet langer voornemens was het wijzigingsbesluit vast te stellen, terwijl de minister dat uiteindelijk (kennelijk vanwege na genoemde brief nog opgekomen ontwikkelingen/inzichten) toch heeft gedaan.
Is het besluit zorgvuldig voorbereid en voldoende gemotiveerd?
11.1
Volgens eisers valt niet te controleren of de minister er terecht van is uitgegaan dat er aanleiding was voor correctie van de aanwijzingsbesluiten. Er is onvoldoende informatie om te verifiëren of de nu toegevoegde habitattypen en/of soorten ten tijde van de aanwijzingsbesluiten in een niet te verwaarlozen mate aanwezig waren. Kaarten die een beeld geven van de situatie ten tijde van de aanwijzingsbesluiten en achterliggende informatie ontbreken. De besluitvorming is niet controleerbaar en daarom onvoldoende gemotiveerd en niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en bekendgemaakt, aldus eisers.
11.2
De minister heeft erop gewezen dat in het bestreden besluit staat vermeld wat de gebruikte bronnen zijn en ook dat de (achtergrond)documenten konden worden opgevraagd bij het klantcontactcentrum van de Rijksdienst voor ondernemend Nederland. De achtergronddocumenten zijn met name de habitatkaarten en die zijn volgens de minister voldoende om het wijzigingsbesluit te motiveren. De kaarten dateren veelal van na de aanwijzingsbesluiten, maar geven de situatie weer ten tijde van de aanwijzingsbesluiten. Ter zitting heeft de minister hierover nog toegelicht dat na het nemen van de aanwijzingsbesluiten door onafhankelijke ecologisch deskundigen geverifieerd aanvullend onderzoek is gedaan in opdracht van de Provincie of Rijkswaterstaat. Indien daarbij habitattypen en/of soorten werden aangetroffen die nog niet waren opgenomen in de aanwijzingsbesluiten, is onderzocht of die ook ten tijde van het voor dat gebied genomen aanwijzingsbesluit al in een meer dan verwaarloosbare mate aanwezig waren. Daarvoor werd gebruik gemaakt van bijvoorbeeld verzamelde relevante waarnemingen en luchtfoto’s van rond de datum van belang en werden verslagen bekeken van veldonderzoek uit die tijd. Indien dat het geval was, zijn die habitattypen en/of soorten vervolgens (alsnog) opgenomen in de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde kaarten. Er zijn volgens de minister ook verslagen van dit proces en andere achterliggende stukken, maar die zijn niet overgelegd als gedingstukken.
Wat betreft de soorten heeft de minister nog verwezen naar het, ten behoeve van het wijzigingsbesluit in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken opgestelde, rapport ‘
Het voorkomen van Habitatrichtlijnsoorten in Habitatrichtlijngebieden. Advies ten aanzien van wijzigingen in de Natura 2000-aanwijzingsbesluiten’.
11.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister het wijzigingsbesluit in algemene zin voldoende draagkrachtig gemotiveerd door de gegeven uitleg en de verwijzing naar de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde kaarten en het hiervoor genoemde rapport. Dat de daarin opgenomen gegevens afkomstig zijn uit achtergronddocumenten, die voor eisers niet kenbaar waren, maakt dit niet anders, omdat de motivering van het aanwijzingsbesluit ook zonder raadpleging van de genoemde achtergronddocumenten zelfstandig leesbaar en begrijpelijk is. [2] In hetgeen eisers hebben aangevoerd ziet de rechtbank ook geen grond om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde habitatkaarten. Dat die kaarten soms pas enkele jaren na het van toepassing zijnde aanwijzingsbesluit zijn opgemaakt, en dat de daarin opgenomen bevindingen (nog) niet zijn meegenomen in Pas-gebiedsanalyses en/of beheerplannen, betekent, gelet op de uitleg van de minister, immers niet dat de kaarten zien op een andere situatie dan die ten tijde van het nemen van dat aanwijzingsbesluit. Dat vergelijking van aan het wijzigingsbesluit ten grondslag gelegde habitatkaarten met de Aerius Monitor grote (oppervlakte)verschillen laat zien, betekent, anders dan eisers hebben gesteld, ook niet dat de aan het wijzigingsbesluit ten grondslag gelegde habitatkaarten onjuist zijn. De Aerius Monitor is immers niet opgezet om de grootte van in kaart gebrachte habitattypen vast te leggen en is bovendien gebaseerd op de meest recente gegevens, en niet op de gegevens ten tijde van belang.
Is er ruimte voor een belangenafweging?
12.1
Volgens eisers had de minister bij de aanwijzing van Natura 2000-gebieden (en bij de correctie op die aanwijzing) een belangenafweging moeten maken en daarbij ook de sociaal-economische belangen moeten meewegen. De correctie op de aanwijzingsbesluiten heeft geen positieve effecten op de staat van instandhouding en kan dus net zo goed achterwege worden gelaten. Dat de minister verplicht is alle in de aangewezen Natura 2000-gebieden voorkomende habitattypen en soorten toe te voegen is onjuist. Er is een zekere keuzevrijheid, als er voldoende gebieden zijn met vergelijkbare kwaliteit en mogelijkheden tot het realiseren van een duurzame situatie.
12.2
Volgens de minister heeft de Europese Commissie aangegeven, en volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling, dat alle habitattypen en soorten die in meer dan verwaarloosbare mate voorkomen, moeten worden aangewezen. Er bestaat volgens de minister dan ook geen mogelijkheid voor een belangenafweging.
12.3
Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie moeten bij een aanwijzingsbesluit voor een Habitatrichtlijngebied uitsluitend overwegingen van ecologische aard betrokken worden bij de selectie en begrenzing van het gebied. Hierbij mag geen rekening worden gehouden met vereisten op economisch, sociaal of cultureel gebied en met regionale en lokale bijzonderheden zoals vermeld in artikel 2, derde lid, van de Habitatrichtlijn (arrest van 7 november 2000, C-371/98, First Corporate Shipping, ECLI:EU:C:2000:600, punten 16 en 25). Indien een gebied is aangemeld voor plaatsing op de lijst van gebieden van communautair belang en daarop is geplaatst, zien de aanmelding en plaatsing op die lijst niet uitsluitend op de habitattypen en habitatsoorten waarvoor het desbetreffende gebied is geselecteerd, maar op alle habitattypen die in het bewuste gebied voorkomen in een meer dan verwaarloosbare oppervlakte. [3] Ook voor die habitattypen en soorten die niet direct tot de selectie van de gebieden hebben geleid, maar die wel in die gebieden voorkomen, dienen daarom instandhoudingsdoelstellingen te worden geformuleerd. [4] De rechtbank leidt hieruit af dat de minister verplicht is om alle habitattypen en soorten in een Natura 2000-gebied aan te wijzen en daarvoor instandhoudingsdoelstellingen te formuleren, indien die ten tijde van belang in een meer dan verwaarloosbare oppervlakte in het desbetreffende Natura 2000-gebied voorkomen. De minister heeft dus, anders dan eisers menen, niet mogen afzien van correctie van de aanwijzingsbesluiten. Voor de door eisers gestelde keuzevrijheid en een daardoor mogelijke belangenafweging is geen sprake (meer) bij de al aangewezen gebieden. Of en in hoeverre de staat van instandhouding gediend is met aanwijzing van bestaande habitattypen doet dus niet ter zake. Ook bedrijfsbelangen mogen dus geen rol meer spelen bij de aanwijzing. De door eisers aangevoerde bedrijfsbelangen mochten voor de minister dus geen reden vormen om van de toevoeging van habitattypes en of soorten af te zien.
12.4.1
Bij het bepalen van de instandhoudingsdoelstellingen (per habitattype) heeft de minister wel beleidsruimte om te bepalen hoe en wanneer de gunstige staat van instandhouding wordt bereikt. [5] Bij de vaststelling van de instandhoudingsdoelstellingen kan en moet de minister naast de ecologische belangen dus wel rekening houden met de belangen op economisch, sociaal en cultureel gebied. Volgens de minister heeft hij dit ook gedaan door bij de instandhoudingsdoelstellingen gekoppeld aan een bepaalde habitattype relatief vaak te kiezen voor het minimaal noodzakelijke ambitieniveau ‘behoud’.
Ter zitting heeft de minister op dit punt nog toegelicht dat vanwege de staat van instandhouding op macroniveau ook uitbreiding en verbetering van een habitattype moet worden nagestreefd, en dat de minister dan strategische keuzes maakt. Er wordt dan gekeken in welk Natura 2000-gebied het te verbeteren/uit te breiden habitattype voorkomt, in welk Natura 2000-gebied de omstandigheden het gunstigste zijn voor verbetering/uitbreiding en welke gevolgen het aanwijzen van dat Natura 2000-gebied voor verbetering van het specifieke habitattype heeft voor de omgeving als geheel. Er wordt daarbij in beginsel niet gekeken naar de gevolgen op individueel bedrijfsniveau.
12.4.2
Dit standpunt en deze werkwijze van de minister komen de rechtbank op zichzelf niet onredelijk of onjuist voor. Daarbij staat vast dat van de drie voor eisers van belang zijnde Natura 2000-gebieden (Duinen en Lage Land Texel/Duinen Den Helder- Callantsoog /Naardermeer) alleen het Natura 2000-gebied Duinen Den Helder- Callantsoog door het wijzigingsbesluit te maken krijgt met toevoeging van een habitattype (vochtige duinvalleien (kalkrijk), H2190B) waarvoor een verbeterings-/uitbreidingsambitie geldt. Alleen bij dit ambitieniveau, dat hoger ligt dan de minimumambitie ‘behoud’, was dus enige ruimte voor een afweging van belangen.
12.4.3
Het bedrijf van eiseres 3 is gelegen in de nabijheid van het Natura 2000-gebied Duinen Den Helder- Callantsoog . De rechtbank is niet gebleken dat eiseres 3, doordat voor het genoemde habitattype een hoger ambitieniveau is vastgesteld, onevenredig in haar belangen wordt geschaad. De enkele niet nader onderbouwde stelling van eiseres 3 dat de aanwijzing van extra habitattypen zal leiden tot problemen voor haar bedrijfsvoering en tot beperking van de verdere ontwikkeling en continuïteit van haar bedrijf is hiervoor onvoldoende. Hierbij wordt nog opgemerkt dat het bestreden besluit niet van invloed is op bestaande rechten.

Conclusie en gevolgen

13. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de beroepen van eisers niet leiden tot (gehele of gedeeltelijke) vernietiging van het wijzigingsbesluit. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, voorzitter, en mr. M.H. Affourtit-Kramer en mr. drs. J. de Vries, leden, in aanwezigheid van mr. E. Degen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 november 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Habitatrichtlijn
Artikel 3
1. Er wordt een coherent Europees ecologisch netwerk gevormd van speciale beschermingszones, Natura 2000 genaamd. Dit netwerk, dat bestaat uit gebieden met in bijlage I genoemde typen natuurlijke habitats en habitats van in bijlage II genoemde soorten, moet de betrokken typen natuurlijke habitats en habitats van soorten in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding behouden of in voorkomend geval herstellen . Het Natura 2000-netwerk bestrijkt ook de door de Lid-Staten overeenkomstig Richtlijn 79 /409 /EEG aangewezen speciale beschermingszones.
2. Elke Lid-Staat draagt bij tot de totstandkoming van Natura 2000 al naar gelang van de aanwezigheid op zijn grondgebied van de typen natuurlijke habitats en habitats van soorten als bedoeld in lid 1. Hij wijst daartoe, overeenkomstig artikel 4 en met inachtneming van de doelstellingen van lid 1, gebieden als speciale beschermingszones aan.
Artikel 4
1. Op basis van de criteria van bijlage III (fase 1) en van de relevante wetenschappelijke gegevens stelt elke Lid-Staat een lijst van gebieden voor, waarop staat aangegeven welke typen natuurlijke habitats van bijlage I en welke inheemse soorten van bijlage II in die gebieden voorkomen. Voor diersoorten met een zeer groot territorium komen deze gebieden overeen met de plaatsen, binnen het natuurljike verspreidingsgebied van die soorten , die de fysische en biologische elementen vertonen welke voor hun leven en voortplanting essentieel zijn . Voor aquatische soorten met een groot territorium worden deze gebieden alleen voorgesteld indien het mogelijk is een zone duidelijk af te bakenen die de fysische en biologische elementen vertoont welke voor hun leven en voortplanting essentieel zijn . Zo nodig stellen de Lid-Staten aanpassingen van de lijst voor in het licht van de resultaten van het in artikel 11 bedoelde toezicht.
De lijst wordt binnen drie jaar na kennisgeving van de richtlijn aan de Commissie toegezonden met informatie over elk gebied. Deze informatie omvat een kaart, de naam, de ligging en de oppervlakte van het gebied, alsmede de gegevens die zijn verkregen uit toepassing van de in bijlage III (fase 1) vermelde criteria, en wordt verstrekt op basis van een door de Commissie volgens de procedure van artikel 21 opgesteld formulier.
4. Wanneer een gebied volgens de procedure van lid 2 tot een gebied van communautair belang is verklaard, wijst de betrokken Lid-Staat dat gebied zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes jaar, aan als speciale beschermingszone en stelt hij tevens de prioriteiten vast gelet op het belang van de gebieden voor het in een gunstige staat van instandhouding behouden of herstellen van een type natuurlijke habitat van bijlage I of van een soort van bijlage II alsmede voor de coherentie van Natura 2000 en gelet op de voor dat gebied bestaande dreiging van achteruitgang en vernietiging
Artikel 6
1. De Lid-Staten treffen voor de speciale beschermingszones de nodige instandhoudingsmaatregelen; deze behelzen zo nodig passende specifieke of van ruimtelijke-ordeningsplannen deel uitmakende beheersplannen en passende wettelijke, bestuursrechtelijke of op een overeenkomst berustende maatregelen, die beantwoorden aan de ecologische vereisten van de typen natuurlijke habitats van bijlage I en de soorten van bijlage II die in die gebieden voorkomen.
Wet natuurbescherming
Artikel 1.5
1. Onze Minister stelt een nationale natuurvisie vast.
2. De nationale natuurvisie bevat de hoofdlijnen van het te voeren rijksbeleid gericht op het behoud en het zo mogelijk versterken van de biologische diversiteit, het duurzame gebruik van de bestanddelen daarvan en de bescherming van waardevolle landschappen, in nationaal en internationaal verband, en het behoud en het zo mogelijk versterken van de recreatieve, de educatieve en de belevingswaarde van natuur en landschap, in samenhang met het beleid om te komen tot een verduurzaming van de economie.
(…)
5. De nationale natuurvisie bevat voor zover mogelijk een kwantificering van de instandhoudingsdoelstellingen voor de in Natura 2000-gebieden en bijzondere nationale natuurgebieden te beschermen habitats en soorten en verschaft in samenhang daarmee en in samenhang met de staat van instandhouding van deze habitats en soorten inzicht in voorgenomen wijzigingen van de besluiten tot aanwijzing van die Natura 2000-gebieden en bijzondere nationale natuurgebieden.
Artikel 2.1
1. Onze Minister wijst gebieden aan als speciale beschermingszones ter uitvoering van de artikelen 3, tweede lid, onderdeel a, en 4, eerste en tweede lid, van de Vogelrichtlijn en de artikelen 3, tweede lid, en 4, vierde lid, van de Habitatrichtlijn. De speciale beschermingszones worden aangeduid als “Natura 2000-gebied”.
2. Ingeval een gebied geheel of gedeeltelijk wordt beheerd door één van Onze andere Ministers, neemt Onze Minister een besluit als bedoeld in het eerste lid in overeenstemming met die andere Minister.
3. Bij een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt als bijlage een kaart opgenomen waarop de begrenzing van het desbetreffende gebied nauwkeurig is aangegeven.
4. Een besluit als bedoeld in het eerste lid bevat instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. Daartoe behoren in elk geval de instandhoudingsdoelstellingen ten aanzien van:
a. de leefgebieden voor vogelsoorten, voor zover nodig ter uitvoering van de Vogelrichtlijn, of
b. de natuurlijke habitats en de habitats van soorten, voor zover nodig ter uitvoering van de Habitatrichtlijn.
5. Op de voorbereiding van een besluit tot aanwijzing als bedoeld in het eerste lid is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
6. Onze Minister draagt, mede in het licht van de toepassing van artikel 1.8, eerste lid, en gevolg gevend aan het inzicht, bedoeld in artikel 1.5, vijfde lid, zorg voor de actualisatie van de besluiten, bedoeld in het eerste lid.
7. Onze Minister kan een besluit als bedoeld in het eerste lid wijzigen of geheel of gedeeltelijk intrekken. Op de voorbereiding van een besluit als bedoeld in de eerste volzin is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, behalve in geval van wijzigingen van ondergeschikte aard. Bij een besluit tot gedeeltelijke intrekking of wijziging kan als bijlage een kaart worden opgenomen waarop de gewijzigde begrenzing van het desbetreffende gebied nauwkeurig is aangegeven.

Voetnoten

2.Zie in dit verband ook de uitspraak van de Afdeling van 15 juni 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ7953.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 1 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1047.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 25 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2895.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1603, r.o. 13.3.