ECLI:NL:RBNHO:2023:11457

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 juni 2023
Publicatiedatum
14 november 2023
Zaaknummer
15/185838-22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Adolescentenstrafrecht en noodweer in strafzaak met mishandeling, diefstal en poging tot doodslag

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 15 juni 2023, is de verdachte aangeklaagd voor meerdere feiten, waaronder diefstal, mishandeling en poging tot doodslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 15 april 2022 een blikje Red Bull heeft gestolen uit een supermarkt in Alkmaar. Op 16 april 2022 heeft hij een filiaalmanager mishandeld en bedreigd. In een andere zaak, op 22 juli 2022, heeft de verdachte geprobeerd een medemens, [slachtoffer 3], te doden door hem met een mes in de buik te steken. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de mishandeling en bedreiging, omdat hij een geslaagd beroep op noodweer heeft gedaan. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond, waarbij hij zich verdedigde tegen een wederrechtelijke aanranding. De poging tot doodslag werd echter wel bewezen, omdat de verdachte met opzet en met kracht het slachtoffer heeft gestoken, wat levensbedreigend kon zijn. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot 18 maanden jeugddetentie, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden, en heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank heeft ook een mes, dat in beslag was genomen, verbeurd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/185838-22, 15/095983-22 (ttz. gev.) & 15/171758-22 (ttz. gev.)
Uitspraakdatum: 15 juni 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
1 juni 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1] ,
thans gedetineerd in Rijks Justitiële Jeugdinrichting (RJJI) De Hartelborgt te Spijkenisse.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. S.P. Visser en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. R.J.A. Verhoeven, advocaat te Alkmaar, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
In de zaak met parketnummer 15/095983-22 (zaak A)
Feit 1hij op of omstreeks 15 april 2022 te Alkmaar een blikje Red-Bull, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [supermarkt] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Feit 2hij op of omstreeks 16 april 2022 te Alkmaar [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, tegen/op het hoofd te slaan;
Feit 3hij op of omstreeks 16 april 2022 te Alkmaar [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat hij dood moest en/of doodgemaakt zou worden en/of (daarbij) meerdere snijdende bewegingen met zijn vinger langs de keel gemaakt;
Feit 4hij op of omstreeks 16 april 2022 te Alkmaar opzettelijk en wederrechtelijk een pinapparaat/pin-terminal, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [supermarkt] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
In de zaak met parketnummer 15/171758-22 (zaak B)
hij in of omstreeks de periode 8 juli 2022 tot en met 9 juli 2022 te Schagen, althans in Nederland, een bromfiets (van het merk Agm Star 50, gekentekend [kenteken] ), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
In de zaak met parketnummer 15/185838-22 (zaak C)
Primairhij op of omstreeks 22 juli 2022 te Anna Paulowna, gemeente Hollands Kroon ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 3] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes in de buik, althans in de romp van die [slachtoffer 3] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiairhij op of omstreeks 22 juli 2022 te Anna Paulowna, gemeente Hollands Kroon aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten letsel aan de dunne darm en een inwendige slagaderlijke bloeding in de omgeving van de maag, heeft toegebracht door met een mes in de buik, althans in de romp van die [slachtoffer 3] te steken;
Meer subsidiairhij op of omstreeks 22 juli 2022 te Anna Paulowna, gemeente Hollands Kroon ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 3]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes in de buik, althans in de romp van die [slachtoffer 3] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaken, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het in zaak A onder 4 ten laste gelegde feit. De officier van justitie heeft daarnaast gerekwireerd tot bewezenverklaring van de in zaak A onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, het in zaak B ten laste gelegde feit en het in zaak C primair ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor de in zaak A onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten en heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de verdachte een beroep op noodweer(exces) toekomt. Ook voor de in de zaken B en C ten laste gelegde feiten heeft de raadsman vrijspraak bepleit. Ten aanzien van zaak B heeft de raadsman naar voren gebracht dat sprake was van een res nullius en in zaak C dat het opzet – al dan niet in voorwaardelijke zin – op de dood of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel niet bewezen kan worden. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de verdachte een beroep op noodweer(exces) toekomt. De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot het in zaak A onder 1 ten laste gelegde feit.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak feit 2, zaak A
Juridisch kader noodweerVoor een geslaagd beroep op noodweer(exces) als bedoeld in artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht en de heersende jurisprudentie hieromtrent dient allereerst aannemelijk te zijn dat er sprake is geweest van een noodweersituatie, dat wil zeggen: (onmiddellijk dreigend gevaar voor) een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding waartegen vervolgens noodzakelijke verdediging geboden was.
Vervolgens zal de rechtbank beoordelen of de daarop gevolgde verdediging voldoet aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. Aan de subsidiariteitseis is niet voldaan indien de verdachte zich niet behoefde te verdedigen en er dus geen noodzaak tot verdediging bestond. Die noodzaak heeft niet bestaan als in redelijkheid van de verdachte had kunnen worden gevergd dat hij zich zou hebben onttrokken aan de aanranding. De proportionaliteitseis strekt ertoe om niet ook dan een gedraging straffeloos te doen zijn indien zij – als verdedigingsmiddel – niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding.
Feitelijke toedracht
Op grond van het dossier stelt de rechtbank vast dat de verdachte op 15 april 2022 in de [supermarkt] aan de [adres 2] is geweest. Een dag later, op 16 april 2022 is de verdachte weer in deze [supermarkt] . Door [naam 1] , medewerkster bij de [supermarkt] , wordt de verdachte herkend als degene die op 15 april 2022 een blikje Redbull zou hebben gestolen (zaak A, feit 1). [naam 1] confronteert de verdachte met de diefstal en zegt hem, zo blijkt uit haar bij de politie afgelegde verklaring, alsnog voor het blikje Redbull te betalen. Toen de verdachte hier geen gehoor aan gaf en de winkel wilde verlaten, hebben [naam 1] en aangever [slachtoffer 1] , filiaalmanager van deze [supermarkt] , de verdachte tegengehouden. Toen de verdachte alsnog probeerde weg te komen, heeft [slachtoffer 1] hem stevig vastgepakt met beide handen en hem tegen de servicebalie geduwd, en verdachte met zijn rug op die balie gefixeerd.
Beoordeling door de rechtbankIn onderhavige situatie was geen sprake van een heterdaad situatie, nu de vermeende diefstal één dag voor de aanhouding zou zijn gepleegd. Daarom mocht, gelet op de artikelen 53, eerste lid en 54, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering (Sv) aangever [slachtoffer 1] de verdachte niet aanhouden en hem op deze wijze vastpakken en fixeren. De rechtbank hecht daarnaast gewicht aan het proces-verbaal van bevindingen van de beschrijving van de camerabeelden van 16 april 2022 waaruit volgt – anders dan uit de aangifte - dat de verdachte pas nadat hij tegen de balie is geduwd en wordt vastgehouden door [slachtoffer 1] , deze [slachtoffer 1] slaat. Dit alles betekent dat bij het stevig vasthouden, tegen de servicebalie aanwerken en aldaar op de rug op de balie leggen en gefixeerd houden, sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte zich mocht verdedigen.
Subsidiariteit en proportionaliteit
Ten aanzien van de wijze waarop de verdachte zich vervolgens heeft verdedigd – door driemaal te slaan in de richting of tegen het hoofd van [slachtoffer 1] , die verdachte met zijn rug liggend op de balie had gefixeerd waardoor verdachte geen kant meer op kon – is de rechtbank van oordeel dat in deze omstandigheden niet is gehandeld in strijd met de aan die verdediging te stellen eisen van subsidiariteit en proportionaliteit
Conclusie
De verdachte komt dan ook een geslaagd beroep op noodweer toe.
Het geslaagde beroep op noodweer heeft tot gevolg dat de wederrechtelijkheid die in de ten laste gelegde mishandeling besloten ligt, niet kan worden bewezen, zodat de verdachte behoort te worden vrijgesproken.
3.3.2.
Vrijspraak feit 3, zaak A
Juridisch kader bedreigingVoor een bewezenverklaring van bedreiging is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk van de bedreiging op de hoogte is geraakt en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied, dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat de bedreiging ten uitvoer zou kunnen worden gelegd. Het opzet van de verdachte, al dan niet in voorwaardelijke zin, moet gericht zijn op het ontstaan van die vrees en op de omstandigheid dat de bedreigde daadwerkelijk daarvan op de hoogte is geraakt. Bij de beoordeling van het vereiste van de redelijke vrees is de context waarin de bedreiging is geuit van belang.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat de verdachte tijdens de worsteling diverse malen heeft geroepen dat [slachtoffer 1] dood zou gaan of dood moest. Uit het dossier leidt de rechtbank voorts af dat de verdachte op het moment dat hij de verwensingen heeft geroepen, zich aan de wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer 1] probeerde te onttrekken en hij daarom boos was. Weliswaar zijn de bewoordingen op zichzelf naar hun aard zonder meer geschikt om een strafbare bedreiging op te leveren, maar maakt de vastgestelde context waarin deze bewoordingen zijn geuit naar het oordeel van de rechtbank dat deze woorden als een onbeheerste uiting van woede en frustratie moeten worden gezien en in dat geval niet van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij [slachtoffer 1] de redelijke vrees kon ontstaan dat de bedreiging ten uitvoer zou kunnen worden gelegd. Dat betekent dat de verdachte van het onder 3 ten laste gelegde feit wordt vrijgesproken.
3.3.3.
Vrijspraak feit 4, zaak A
De rechtbank is, zoals gevorderd door de officier van justitie en bepleit door de raadsman, van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit 4 heeft begaan en spreekt hem daarvan eveneens vrij.
3.3.4.
Redengevende feiten en omstandigheden zaak A feit 1, zaak B en zaak C primair
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde feit, het in zaak B ten laste gelegde feit en het in zaak C primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.5.
Bewijsoverweging ten aanzien van het ten laste gelegde feit in zaak B
Uit de bewijsmiddelen volgt dat aangever zijn bromfiets op 8 juli 2022 op het station in Schagen heeft geparkeerd en de volgende dag heeft geconstateerd dat de bromfiets was weggenomen. De verdachte heeft de bromfiets op het station in Schagen aangetroffen en meegenomen. Dat de bromfiets aan iemand toebehoorde volgt al uit de aangifte. Bovendien is het station een plek waarvan niet zonder meer kan worden aangenomen dat degene die zijn bromfiets daar heeft geparkeerd, afstand heeft gedaan van die bromfiets. Ook anderszins bevat het dossier geen aanknopingspunten dat de bromfiets, waarvan de verdachte bovendien bemerkte dat hij gewoon startte, een res nullius betrof. Daarom acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte hetgeen hem in zaak B ten laste is gelegd, heeft begaan.
3.3.6.
Bewijsoverweging ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit in zaak C
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of er sprake is van poging tot doodslag dan wel van (een poging tot) het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De gedragingen van de verdachte
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte in de avond van 22 juli 2022 twee jongens op straat in Anna Paulowna is tegengekomen. Daar is op enig moment tussen de verdachte en de jongens een woordenwisseling ontstaan. De verdachte heeft zich aan het conflict willen onttrekken door weg te rennen. Eén van de jongens, het slachtoffer, is de verdachte achterna gerend en heeft de verdachte een klap op zijn oor gegeven. De verdachte heeft zich, zoals hij ter terechtzitting heeft verklaard, omgedraaid en daarbij met een mes in zijn hand uitgehaald richting het slachtoffer. Het slachtoffer is daarbij gestoken in de buik.
Voorwaardelijk opzet
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de verdachte het slachtoffer wilde doden. Van vol opzet op de dood van het slachtoffer is dan ook geen sprake. Naar het oordeel van de rechtbank kan wel bewezen worden dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals in dit geval de dood van slachtoffer [slachtoffer 3] – is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden. Of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet daarbij gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Hiervoor is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard of op de koop toe heeft genomen. De vraag is dus in hoeverre de verdachte de hiervoor beschreven aanmerkelijke kans op een dodelijke afloop willens en wetens heeft aanvaard. Nu de verklaringen van de verdachte hiervoor geen aanknopingspunten bieden is de uiterlijke verschijningsvorm de maatstaf. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard.
De voornoemde handelwijze van de verdachte kan naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als te zijn gericht op de dood van het slachtoffer. Daarvoor is van belang dat de verdachte het slachtoffer met kracht met een mes in de buikstreek heeft gestoken. Het slachtoffer heeft op deze plek een steekverwonding opgelopen. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in de buikstreek vele vitale organen en bloedvaten bevinden en dat, naar algemene ervaringsregels een messteek in deze kwetsbare buikstreek levensbedreigend kan zijn. In dit geval heeft het slachtoffer ook daadwerkelijk gevaar gelopen zoals blijkt uit de conclusie van de forensisch arts [naam 2] . Daaruit volgt dat een stuk darm en een bloedvat (slagader) zijn geraakt en door medisch ingrijpen een ernstiger beloop is kunnen voorkomen. Er was sprake van een in potentie zeer ernstige gevaarzetting, gezien de diepte en de locatie van de steekwond, namelijk op een plek waar zich belangrijke lichamelijke structuren bevinden, zoals organen, zenuwen en grote bloedvaten. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit met kracht steken van het slachtoffer met een mes in de buikstreek naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op het toebrengen van ernstig letsel, dat het niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het daardoor overlijden van het slachtoffer heeft aanvaard.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
Zaak A
Feit 1hij op 15 april 2022 te Alkmaar een blikje Red-Bull, toebehorende aan [supermarkt] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
Zaak B
hij in de periode 8 juli 2022 tot en met 9 juli 2022 te Schagen een bromfiets (van het merk Agm Star 50, gekentekend [kenteken] ), toebehorende aan [slachtoffer 2] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Zaak C
Primair
hij op 22 juli 2022 te Anna Paulowna, gemeente Hollands Kroon ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 3] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes in de buik van die [slachtoffer 3] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Strafbaarheid van het bewezenverklaarde feit in zaak C

Beroep op noodweer
4.1.
Standpunt verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte een beroep op noodweer(exces) toekomt en verzocht de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte van aangever (en zijn vriend) probeerde weg te rennen, maar aangever hem achtervolgde en hard op zijn oor sloeg. Daardoor werd de verdachte overmand door angst en stress. Het lukte de verdachte niet om aan aangever te ontkomen. De verdachte stond tegenover twee aanvallers en kon geen kant meer op.
4.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat in eerste instantie sprake was van een noodweersituatie. De verdachte heeft echter niet voldaan aan de proportionaliteitseis. Het steken met een mes door de verdachte staat niet in verhouding tot het geven van een klap door het slachtoffer. Een andere reactie had van de verdachte mogen worden verwacht.
4.3.
Oordeel rechtbank
Juridisch kader noodweer
Voor het juridisch kader wordt verwezen naar hetgeen onder 3.3.1. is verwoord.
Feitelijke toedracht
De rechtbank stelt op grond van de processtukken en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast. Tussen de verdachte en de aangever is op de avond van 22 juli 2022 een conflict ontstaan toen zij elkaar buiten op straat in Anna Paulowna tegenkwamen. De verdachte is van aangever weggerend, aangever is achter de verdachte aan gerend en heeft de verdachte een harde klap op zijn oor gegeven. In reactie op de klap heeft de verdachte zich omgedraaid en aangever met het mes gestoken. De rechtbank is – met de raadsman en de officier van justitie – van oordeel dat gelet op deze toedracht er sprake was van een wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte zich mocht verdedigen.
Proportionaliteitsbeginsel
De keuze van het verdedigingsmiddel en de wijze waarop het is gebruikt, staan bij de beoordeling van de proportionaliteit centraal. Vaststaat dat de verdachte eenmaal een mes heeft gebruikt om zich te verdedigen tegen het (eenmaal) slaan door aangever. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat in beginsel het met kracht toebrengen van een diepe, potentieel dodelijke steekwond niet in verhouding staat met een aanval die bestaat uit het slaan met de blote handen dan wel een vuist. De rechtbank is van oordeel dat in onderhavige situatie de gedragingen van de verdachte (het met kracht steken met een mes in de buik) – als verdedigingsmiddel – niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. Met de keuze voor dat verdedigingsmiddel en de wijze waarop het is gebruikt, is de verdachte naar het oordeel van de rechtbank ver buiten de grenzen van een noodzakelijke verdediging getreden. De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer dan ook.

5.Kwalificatie

Het bewezenverklaarde levert op:
Zaak A, feit 1:
Diefstal
Zaak B:
Diefstal
Zaak C:
Poging tot doodslag
Er is (ook overigens) geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Beroep op noodweerexces ten aanzien van het primair bewezen verklaarde feit in zaak C

6.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van noodweerexces. De overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging, indien aangenomen, is het onmiddellijke gevolg geweest van een hevige gemoedsbeweging van de verdachte, die is veroorzaakt door de aanranding. De verdachte vreesde met twee aanvallers te maken te krijgen die het op hem hadden gemunt. Hij handelde uit angst en stress.
6.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging. Uit de eenmalige, snelle en krachtige steekbeweging kan volgens hem niet worden afgeleid dat de verdachte buiten zichzelf was van radeloosheid, woede of angst. Het dossier biedt ook geen andere aanknopingspunten voor een hevige gemoedsbeweging die het gevolg is van de klap en het daaraan voorafgaande conflict. Een beroep op noodweerexces kan daarom niet slagen.
6.3.
Oordeel rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweerexces is vereist dat aannemelijk is dat de verdachte als onmiddellijk gevolg van een door de wederrechtelijke aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging, verder is gegaan dan voor de noodzakelijke verdediging geboden was.
Het dossier biedt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat bij de verdachte sprake is geweest van een hevige gemoedsbeweging als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. . Ook het beroep op noodweerexces wordt verworpen.
Er is (ook overigens) geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, ook niet ten aanzien van de overige bewezen verklaarde feiten. De verdachte is dus strafbaar voor alle bewezenverklaarde feiten.

7.Motivering van de sanctie

7.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie gaat bij de vordering uit van het jeugdstrafrecht en verminderde toerekeningsvatbaarheid. Hij heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 20 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, met een proeftijd van 2 jaren. Voor wat betreft de op te leggen bijzondere voorwaarden heeft de officier van justitie verzocht aan de verdachte op te leggen een opname in een nader te bepalen zorginstelling voor de duur van maximaal twaalf maanden of zoveel korter als de reclassering nodig acht en daarnaast een meldplicht bij de reclassering, dagbesteding, en in aansluiting op de klinische behandeling een ambulante behandeling en beschermd wonen. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat deze
bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit het jeugdstrafrecht toe te passen en stelt zich op het standpunt dat er geen ruimte meer is om een (on)voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen die langer duurt dan de tijd die de verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede door de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door het slachtoffer te steken in de buikstreek. Daardoor is een slagaderlijke bloeding veroorzaakt in de omgeving van de maag. Ook is de dunne darm beschadigd geraakt. Het slachtoffer heeft een spoedoperatie ondergaan, waarbij meerdere interventies zijn verricht. Zo werd letsel aan de dunne darm en aan de slagader bij de maag hersteld. Hierdoor kon een ernstigere afloop worden voorkomen. De verdachte heeft door zo te handelen ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het voorval heeft een grote impact op het leven van het slachtoffer, zoals blijkt uit de toelichting op de vordering benadeelde partij. Het slachtoffer heeft een levensbedreigende situatie meegemaakt met gevoelens van onveiligheid tot gevolg. Ook heeft hij een blijvend en ontsierend litteken op zijn buik, waardoor hij zichtbaar en blijvend met het feit wordt geconfronteerd. Daarnaast zijn omstanders getuige geweest van de geweldpleging, waardoor ook bij hen gevoelens van onveiligheid zijn teweeggebracht. Verdachtes handelen veroorzaakt bovendien in het algemeen een ernstige inbreuk op de rechtsorde en wakkert in de samenleving bestaande gevoelens van onrust en onveiligheid aan. De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan.
Naast een poging tot doodslag, heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal van een blikje Redbull en diefstal van een bromfiets. Dit zijn hinderlijke feiten die voor schade en overlast zorgen en in het algemeen gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving creëren. De verdachte heeft door zijn handelen getoond geen respect te hebben voor andermans eigendommen.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 24 mei 2023.
Daarnaast heeft de rechtbank gelet op de rapportages die over de verdachte zijn uitgebracht.
Het psychologisch rapport van 9 november 2022 en opgesteld door [naam 3] , MSc, GZ-psycholoog, houdt onder meer het volgende in:bij de verdachte is sprake van een psychische stoornis en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Dat was ook zo ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Alle ten laste gelegde feiten worden gekenmerkt door een vooral impulsieve en ondoordachte handelwijze, waarbij de verdachte in het moment zelf heeft gehandeld, de gevolgen van zijn handelen niet tijdig heeft overzien en zijn eigen gedrag niet tijdig heeft kunnen bijsturen. De verdachte lijkt zich bovendien onvoldoende bewust van de risico’s in bepaalde situaties. Onderzoeker komt tot het advies om alle ten laste gelegde feiten, inzien bewezen geacht, in een verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. Verder zijn er veel zorgen over een mogelijk negatief sociaal netwerk met risico’s op negatieve beïnvloeding, zorgen over eerder middelengebruik en ouders die weliswaar betrokken zijn maar zijn niet in staat geweest de eerdere ontwikkeling positief bij te sturen. Een en ander verhoogt het risico op toekomstig delinquent gedrag zoals de huidige ten laste gelegde feiten. Het recidiverisico wordt, zonder begeleiding en behandeling, ingeschat als matig tot hoog. Gelet met name op de beperkte handelsvaardigheden van de verdachte en het feit dat pedagogische beïnvloeding nog mogelijk én wenselijk wordt geacht,
komt onderzoeker verder tot het advies om het minderjarigen strafrecht toe te passen.
Om de ontwikkeling van betrokkene optimaal te bevorderen en het risico op toekomstig grensoverschrijdend gedrag en recidive te verminderen is begeleiding en behandeling aangewezen binnen een jeugdstrafrechtelijk kader, waarbij ook de ouders kunnen worden betrokken. Een (deels) voorwaardelijk strafkader wordt het best passend geacht. Hierbij kan toezicht door de Reclassering Nederland als bijzondere voorwaarde worden opgelegd, waarbij tevens gedacht kan worden aan het moeten meewerken aan behandeling zoals geboden door een forensische GGZ-instelling (zoals de Waag of vergelijkbare instelling) en begeleiding zoals geboden door een begeleide woonvorm (zoals MultiPlusZorg of vergelijkbare instelling).
Met de conclusies van dit rapport kan de rechtbank zich verenigen. Dat betekent dat de rechtbank de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar acht en het jeugdstrafrecht zal toepassen.
In het reclasseringsadvies van 16 februari 2023, opgesteld door [naam 4] , als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland te Alkmaar, wordt eveneens geadviseerd om het jeugdstrafrecht toe te passen. Daarnaast adviseert de reclassering bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf met de volgende bijzondere voorwaarden:
• Meldplicht bij reclassering
• Ambulante behandeling
• Begeleid of beschermd wonen
• Contactverbod
• Locatieverbod (met elektronische monitoring)
• Dagbesteding
Ter zitting is [naam 5] , reclasseringsmedewerker bij Reclassering Nederland, gehoord. In aanvulling op de geadviseerde voorwaarden is volgens haar een klinische plaatsing van maximaal één jaar aansluitend aan detentie nodig zodat de verdachte met een afgeronde (psycho-educatie)behandeling een aansluitend resocialisatietraject (begeleid wonen of een andere beschermde woonvorm) kan starten.
De verdachte heeft ter terechtzitting meegedeeld mee te zullen werken aan deze geadviseerde voorwaarden.
Jeugdstrafrecht
De verdachte was 19 jaar toen hij de bewezenverklaarde feiten pleegde, zodat in beginsel het volwassenenstrafrecht van toepassing is. De rechtbank sluit zich echter, net als de officier van justitie, aan bij het advies van de psycholoog en de reclassering dat, gezien de persoonlijkheid van de verdachte, het adolescentenstrafrecht geïndiceerd is en dus het minderjarigenstrafrecht dient te worden toegepast. Dit betekent dat aan de verdachte ten hoogste 24 maanden jeugddetentie kan worden opgelegd.
De op te leggen straf
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van 18 maanden passend en geboden is, met aftrek van de periode die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank zal daarbij bepalen dat een gedeelte van 6 maanden, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, zodat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast acht de rechtbank de door de reclassering geadviseerde voorwaarden (een meldplicht, het meewerken aan diagnostisch onderzoek, meewerken aan behandeladviezen, waaronder een klinische opname en aansluitend een ambulante behandeling en een verblijf in een begeleid/beschermde woonvorm en een dagbesteding) noodzakelijk. Deze voorwaarden zullen als bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden. De rechtbank acht een contactverbod met [slachtoffer 3] en een locatieverbod niet noodzakelijk. Een dergelijk verbod zal dan ook niet als bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
Deze straf is lager dan door de officier van justitie gevorderd, omdat de rechtbank minder bewezen verklaart dan door de officier van justitie bewezen is geacht.
Dadelijke uitvoerbaarheid voorwaarden
De verdachte heeft zich onder andere schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, te weten de bewezenverklaarde poging tot doodslag. Gelet op de ernst van dit feit en het ingeschatte recidiverisico, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank beveelt daarom dat de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.

8.Bijkomende straf: verbeurdverklaring

De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een mes, dient te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het mes een voorwerp is met behulp waarvan het feit is begaan.

9.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 12.371,95ingediend tegen verdachte wegens materiële schade (€ 2.371,95) en immateriële schade (€ 10.000,00) die hij als gevolg van het primair laste gelegde feit in zaak C zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gestelde materiële schade bestaat uit schade aan de jas en het T-shirt, verblijfskosten van het ziekenhuis, reiskosten en toekomstige schade. De gestelde immateriële schade bestaat uit zowel fysiek als psychisch letsel als gevolg van de poging doodslag.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd de benadeelde partij ten aanzien van de gestelde toekomstige schade niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. Voor het overige is de vordering volgens de officier van justitie voldoende onderbouwd en voor toewijzing vatbaar. Voor wat betreft de immateriële schade heeft de officier van justitie gerekwireerd een bedrag van € 5.000,00 toe te wijzen. De toegewezen schadevergoeding dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient de benadeelde partij volgens de officier van justitie niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde materiële en immateriële schade niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering wegens de bepleite vrijspraak voor de ten laste gelegde feiten in zaak C. De raadsman heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat iedere schadepost onder de gestelde materiële schade onvoldoende is onderbouwd en de vordering om deze reden dient te worden afgewezen. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade meent de raadsman dat ook deze onvoldoende is onderbouwd en de aangehaalde jurisprudentie geen vergelijkbare zaken betreft. Daarom moet ook dit deel van de vordering worden afgewezen.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade met betrekking tot de jas, het T-shirt, de verblijfskosten in het ziekenhuis en de reiskosten is de rechtbank van oordeel dat deze voldoende onderbouwd is en de gestelde schade rechtstreeks voortvloeit uit het primair bewezenverklaarde feit in zaak C. De rechtbank wijst de vordering tot een bedrag van
€ 371,95 dan ook toe. De rechtbank verklaart de benadeelde partij in zijn vordering met betrekking tot de gevorderde toekomstige schade niet-ontvankelijk.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade oordeelt de rechtbank als volgt. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden, zonder verdere concrete onderbouwing en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend acht de rechtbank in dit geval een bedrag van
€ 5.000,- (vijfduizend euro)als vergoeding voor deze immateriële schade, gelet op de aard en ernst van de normschending billijk. De behandeling van het resterende deel van de vordering zal, gelet op de betwisting en het gebrek aan concrete onderbouwing van de vordering, een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Voor dat deel van de vordering zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering zal dan ook tot een totaal bedrag van € 5.371,95, te vermeerderen met de wettelijke rente, worden toegewezen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes handelen [kort gezegd: poging tot doodslag] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36f, 45, 57, 63, 77c, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77za, 77gg, 287, 310 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte in de zaak met parketnummer 15/095983-22 (zaak A) onder feit 2, 3 en 4 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde onder feit 1 in de zaak met parketnummer 15/095983-22 (zaak A), het ten laste gelegde feit in de zaak met parketnummer 15/171758-22 (zaak B) en het primair ten laste gelegde feit in de zaak met parketnummer 15/185838-22 (zaak C) heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
achttien(
18) maanden.
Beveelt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot
zes (6) maandennietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van
twee (2) jaren.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden en
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich zal melden bij Reclassering Nederland (op het adres [adres 3] ) en zich daarna gedurende de proeftijd en op de door reclassering te bepalen tijdstippen zal blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zo lang die instelling dat noodzakelijk acht;
  • zich laat zich opnemen bij een nader door de reclassering te bepalen zorginstelling. Ten behoeve van de behandeling daar, werkt hij mee aan de intakeprocedure en eventuele diagnostiek en onderzoek. De opname duurt maximaal twaalf maanden of zoveel korter als de reclassering en behandelaren nodig vinden. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling.
  • zich aansluitend op de klinische behandeling ambulant laat behandelen door een nader door de reclassering te bepalen zorgverlener. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
  • aansluitend op de klinische behandeling verblijft de veroordeelde in een (andere) jeugdhulpinstelling voor begeleid, dan wel beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
  • zich zal inspannen voor het vinden en behouden van een structurele dagbesteding in de vorm van een opleiding of (betaald) werk.
Geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden, zolang deze instelling dit, in overleg met de officier van justitie noodzakelijk acht.
Beveelt dat de op grond van artikel 77z van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Verklaart verbeurd: 1 STK klapmes
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 3]geleden schade tot een bedrag van
€ 5.371,95bestaande uit immateriële schade (€ 5.000,00) en materiële schade (€ 371,95), en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf
22 juli 2022tot aan de dag van algehele voldoening, aan
[slachtoffer 3], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor wat betreft de kosten met betrekking tot de toekomstige schade en voor het overige deel van de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer 3]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 5.371,95, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 61 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
22 juli 2022tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdattum
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C.M. van Mierlo, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. J.J.M. Uitermark en mr. A.M.C. de Haan, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.N. de Bruijn,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 juni 2023.