ECLI:NL:RBNHO:2023:11400

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 november 2023
Publicatiedatum
13 november 2023
Zaaknummer
15/086519-22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 14 november 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van brandstichting. De verdachte heeft op of omstreeks 28 februari 2022, samen met een medeverdachte, opzettelijk brand gesticht in een woning te Hoorn, wat heeft geleid tot gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor omwonenden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte intensief betrokken was bij de brandstichting, door de medeverdachte te instrueren en te voorzien van middelen om de brand te stichten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarbij de ernst van het feit en het gevaar voor anderen zwaar hebben meegewogen in de beslissing. Daarnaast is er een vordering tot schadevergoeding van € 2.000,- toegewezen aan de benadeelde partij wegens immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering voor materiële schade afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing. De rechtbank heeft ook een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, waarbij de verdachte verplicht is tot betaling aan de Staat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/086519-22 (P)
Uitspraakdatum: 14 november 2023
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 30 mei 2023 en 31 oktober 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum- en plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1] ,
thans gedetineerd in Justitieel Complex Schiphol.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.M. Brugman en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. B. Hartman, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 28 februari 2022 te Hoorn en/of te Amsterdam en/of te Amsterdam Zuid-Oost, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht en/of een ontploffing ((benzine)dampexplosie) teweeg heeft gebracht, door open vuur in aanraking te brengen met motorbenzine en/of benzinedamp, althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan (de inboedel van de woonkamer en/of keuken van) een woning (gelegen aan de [adres 2] ) geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning en/of naastgelegen en/of omliggende woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of
levensgevaar voor bewoners van de naastgelegen en/of omliggende woningen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen
en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor bewoners van de naastgelegen en/of omliggende woningen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
Subsidiair
[naam 1] , althans een ander dan verdachte, op of omstreeks 28 februari 2022 te Hoorn, althans in Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht en/of een ontploffing ((benzine)dampexplosie) teweeg heeft gebracht, door open vuur in aanraking te brengen met motorbenzine en/of benzinedamp, althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan (de inboedel van de woonkamer en/of keuken van) een woning (gelegen aan de [adres 2] ) geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning en/of naastgelegen en/of omliggende woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of
levensgevaar voor bewoners van de naastgelegen en/of omliggende woningen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen
en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor bewoners van de naastgelegen en/of omliggende woningen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
welk feit verdachte in of omstreeks de periode van 27 februari 2022 tot en met 28 februari 2022 te Amsterdam en/of Amsterdam Zuid-Oost en/of te Hoorn, althans in Nederland, opzettelijk heeft uitgelokt door giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging en/of misleiding en/of het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen, te weten door - die [naam 1] de opdracht te geven brand te stichten in voornoemde woning en/of - een beloning (van 1000,- EURO) in het vooruitzicht te stellen als hij deze brand zou stichten en/of
- ( daartoe) informatie en instructies te geven aan die [naam 1] ) en/of
- die [naam 1] te (laten) voorzien van (motor)benzine en/of
- voor die [naam 1] vervoer naar Hoorn te regelen en/of
- telefonisch en/of via berichten contact te onderhouden met die [naam 1] .

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. Subsidiair heeft zij gerekwireerd tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte vrijgesproken dient te worden van het primair ten laste gelegde wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde stelt de raadsman zich op het standpunt dat dit bewezenverklaard kan worden. Wel verzoekt hij de verdachte partieel vrij te spreken nu niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat er sprake was van levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van de bewijsmiddelen vast dat de medeverdachte [naam 1] (hierna: [naam 1] ) in de vroege ochtend van 28 februari 2022 brand heeft gesticht bij de woning aan de [adres 2] . [naam 1] heeft verklaard dit te hebben gedaan nadat de verdachte hem via Snapchat had gevraagd of hij deze brand wilde stichten tegen beloning. [naam 1] zou hiervoor € 1.000,- ontvangen. De verdachte heeft verklaard dat hij de dag ervoor, op 27 februari 2022, van plan was om zelf de woning in brand te steken, maar dat hij werd betrapt rondom de woning en de brand toen niet heeft kunnen stichten. Vervolgens heeft de verdachte [naam 1] voor de klus gevraagd. De verdachte heeft [naam 1] uitgelegd waar hij de brand moest stichten en op welke manier hij dit moest doen. Zo moest hij een steen door de ruit gooien om zichzelf toegang tot de woning te verschaffen en de brand in de woning te kunnen stichten. De benodigdheden, waaronder een jerrycan met motorbenzine, een aansteker en papier werden door de verdachte geregeld. Ook werd er een taxi voor [naam 1] geregeld die hem naar de woning aan de [adres 2] bracht en kreeg hij een telefoon met internet van de verdachte, zodat zij ondertussen contact konden onderhouden en [naam 1] foto’s van de woning naar de verdachte kon sturen zodra de brandstichting was gelukt. [naam 1] had enkel contact met de verdachte over de brandstichting en niet met eventuele andere opdrachtgevers.
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of de verdachte al dan niet als medepleger van de brandstichting kan worden aangemerkt. Voor de kwalificatie van medeplegen is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is alleen gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Bij de vorming van het oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechtbank rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte en diens aanwezigheid op belangrijke momenten.
De rechtbank stelt op basis van het bovenstaande vast dat de verdachte zeer intensief betrokken is geweest bij de brandstichting op 28 februari 2022 aan de [adres 2] . De verdachte heeft opdracht gegeven aan [naam 1] om de brand te stichten en heeft hem daarbij een beloning geboden. Verder heeft hij zowel voorafgaand aan de brandstichting als daarna intensief contact gehad met [naam 1] . Daar komt bij dat de verdachte de enige was met wie [naam 1] contact onderhield over de brandstichting en dat de verdachte daarbij [naam 1] heeft aangestuurd. Ook heeft hij zijn eigen telefoon beschikbaar gesteld aan [naam 1] om dat contact te kunnen onderhouden. Verder heeft de verdachte voor [naam 1] het vervoer naar de woning geregeld en heeft hij de motorbenzine laten regelen waarmee de brand is gesticht. De verdachte heeft dus een wezenlijke rol gehad in de voorbereiding en de uitvoering van het delict. De rechtbank is gelet op dit samenstel van omstandigheden van oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of er ten gevolge van de gestichte brand sprake is geweest van gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel. De raadsman heeft betwist dat sprake is geweest van levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel.
Uit het dossier blijkt dat sprake was van een forse brand die veel schade heeft aangericht in de woning. De brandstichting vond midden in de nacht plaats in een tussenwoning. Hoewel de woning zelf op dat moment onbewoond was, waren de bewoners in naastgelegen woningen op dat tijdstip zeer waarschijnlijk thuis en aan het slapen. Bij de brandstichting is gebruik gemaakt van motorbenzine, waardoor zeer waarschijnlijk een dampexplosie is ontstaan. Hoewel in dit geval zeer waarschijnlijk een dampexplosie heeft plaatsgevonden met een "beperkt" effect, zoals weggeblazen glasscherven, had dit effect veel groter kunnen zijn. Afhankelijk van de heftigheid van een dergelijke dampexplosie, had het effectgebied van weggeblazen glasscherven aan de voor- en achterzijde van de woning veel groter kunnen zijn waardoor personen die zich op dat moment daar bevonden in meer of mindere mate letsel hadden kunnen oplopen. Daarnaast is algemeen bekend dat risico bestaat op het overslaan van de brand naar naastgelegen woningen en op verstikkingsgevaar voor de bewoners daarvan. Dat de brand tijdig is geblust, laat onverlet dat er een gevaar is geweest voor de bewoners van de naastgelegen woningen. Dit alles maakt dat naar het oordeel van de rechtbank sprake was van een brandstichting waarbij niet alleen gevaar voor goederen, maar ook levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van de naastgelegen woningen te duchten was.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 28 februari 2022 te Hoorn en te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderenopzettelijk brand heeft gesticht en een ontploffing ((benzine)dampexplosie) teweeg heeft gebracht, door open vuur in aanraking te brengen met motorbenzine, ten gevolge waarvan een woning (gelegen aan de [adres 2] ) gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning en naastgelegen woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en
levensgevaar voor bewoners van de naastgelegen woningen
en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor bewoners van de naastgelegen woningen te duchten was.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dan ook strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd dat aan de verdachte de maatregel terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege wordt opgelegd. De officier van justitie is bij de gevorderde straf en maatregel uitgegaan van verminderde toerekenbaarheid.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om niet over te gaan tot oplegging van de maatregel terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. Subsidiair heeft de raadsman verzocht een gevangenisstraf, zo nodig met een (fors) deel voorwaardelijk, op te leggen met daaraan verbonden de voorwaarden zoals geformuleerd door de reclassering in hun rapport van 16 januari 2023, dan wel een terbeschikkingstelling met voorwaarden. De raadsman heeft verzocht hierbij rekening te houden met de oriëntatiepunten. Meer subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege gemaximeerd dient te worden tot vier jaren nu er geen sprake is van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van brandstichting. Dit is een zeer ernstig feit. De verdachte heeft hiermee welbewust gevaar voor anderen in het leven geroepen. De bewoner van het huis verbleef op dat moment elders, maar in de naastgelegen woningen bevonden zich wel bewoners, al dan niet in slapende toestand. Uit het dossier blijkt dat de brand van invloed is geweest op het gevoel van veiligheid van deze buurtbewoners. Ook op de aangever zelf heeft de brand grote impact gehad.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 4 augustus 2023, waaruit blijkt dat de verdachte eerder voor vermogens-, drugs,- en geweldsmisdrijven onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapporten, gedateerd 16 januari 2023 van [naam 2] en 17 oktober 2023 van [naam 3] , beiden als reclasseringswerkers verbonden aan Reclassering Nederland. In de rapporten wordt – kort gezegd – geconcludeerd dat er sprake is van een zorgelijke ontwikkeling en verharding. Er is sprake van een delictpatroon ten aanzien van vermogens- en geweldsdelicten en de delicten nemen toe in ernst. Het recidiverisico en de kans op onttrekking aan voorwaarden worden ingeschat als hoog. Gezien de zorgelijke ontwikkeling, het gebrek aan samenwerking en het hoge recidiverisico ziet de reclassering geen mogelijkheden om in een voorwaardelijk kader de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen. Dit geldt eveneens voor de terbeschikkingstelling met voorwaarden.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het Pro Justitie rapport van het Pieter Baan Centrum, gedateerd 27 februari 2023. Het rapport houdt onder meer het volgende in:
Er sprake is van een gebrekkige ontwikkeling: betrokkene heeft een verwaarlozende opvoeding genoten, waarbij sprake geweest is van mishandelingen en langdurige traumatisering door in elk geval moeder. Tevens is er sprake van grote discontinuïteit van opvoeders: betrokkene heeft in vele instellingen verbleven en geen veilige hechting genoten, er wordt dan ook al vroeg vermeld dat er sprake is van een reactieve hechtingsstoornis.
Wat wel opvalt tijdens het onderzoek is dat er sprake is van een angstcomponent die betrokkene lijkt te remmen in de contactname: hij wekt de indruk geïnstitutionaliseerd, onveilig gehecht en snel achterdochtig te zijn en bevriest als het ware in de contacten met onderzoekers. Als er stress optreedt op de afdeling of bij het bespreken van de rapportage van de groepsleiding valt zijn angst eveneens op en kleeft hij zodanig aan de negatieve aspecten die in de rapportage genoemd worden dat hij niet meer open staat voor de positieve aspecten. Hij lijkt niet meer door de ander te bereiken en niet meer te corrigeren in zijn negatieve gedachtegangen: de vraag doet zich hier dan ook voor of betrokkene onder druk mogelijk de realiteit enigszins uit het oog verliest. Zo komt betrokkene niet over als een ernstig verharde antisociale jongen, maar vooral als een zich aan de omgeving van het PBC aanpassende en angstige jongen die zijn psychologisch evenwicht maar met moeite kan handhaven.
Aangezien er niet kan worden vastgesteld of er bij betrokkene sprake is van een stoornis, kan evenmin worden bepaald of er sprake is geweest van een eventuele doorwerking van een stoornis in het ten laste gelegde. Om dezelfde reden is er vanuit gedragsdeskundig oogpunt geen grond om een risicoanalyse of -prognose te geven ten aanzien van recidive in eenzelfde soort (ernstig gewelds-) delict, noch om (behandel-) interventies te adviseren gericht op het terugdringen van de recidivekans.
De officier van justitie heeft gevorderd om aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met verpleging van overheidswege op te leggen. De rechtbank overweegt daarover als volgt. De tbs-maatregel met verpleging van overheidswege is zeer ingrijpend en veelal langdurig vrijheidsbenemend van aard, zodat deze niet lichtvaardig dient te worden opgelegd. De bewezenverklaarde brandstichting was weliswaar heftig van aard en kan zeker beangstigend voor het slachtoffer en buurtbewoners zijn geweest, maar de rechtbank is van oordeel dat het bewezenverklaarde feit en het recidiverisico, niet van dien aard zijn dat dit oplegging van de ingrijpende tbs-maatregel met verpleging van overheidswege rechtvaardigt. De rechtbank heeft wel degelijk oog voor de psychische problematiek van de verdachte, maar gelet op zijn justitiële voorgeschiedenis, de ernst van het feit in relatie tot de zwaarte van de geëiste maatregel, acht de rechtbank het nu niet proportioneel en opportuun om voor het bewezenverklaarde feit de tbs-maatregel met verpleging van overheidswege op te leggen.
Uit bovengenoemde rapporten kan niet worden afgeleid dat het bewezenverklaarde in verminderde mate valt toe te rekenen aan de verdachte. Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank dan ook van oordeel dat het feit volledig valt toe te rekenen aan de verdachte.
De deskundigen vinden tbs met voorwaarden of een (deels) voorwaardelijk gevangenisstraf met reclasseringstoezicht niet zinvol, omdat de verwachting is dat de verdachte aan de voorwaarden niet zal meewerken. Daarom rest de rechtbank niets anders dan het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf voor de duur van vier jaren moet worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De vordering
De benadeelde partij [naam 4] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 4.000,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit inkomstenverlies (€ 1.000,-) en immateriële schade (€ 3.000,-).
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering voor wat betreft de immateriële schade toe te wijzen tot een bedrag van € 2.000,-. De benadeelde partij dient voor het overige niet-ontvankelijk verklaard te worden in de vordering.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de vordering voor wat betreft de gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk te verklaren, omdat een gedegen onderbouwing ontbreekt. Voor wat betreft de gevorderde immateriële schade heeft de raadsman verzocht om het bedrag te matigen tot een maximum van € 1.500,-.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de gestelde materiële schade is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in vordering, omdat deze onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank komt vergoeding van de gestelde immateriële schade tot een bedrag van € 2.000,- billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering. Uit de onderbouwing blijkt dat het slachtoffer zich sinds het misdrijf erg onveilig voelt en hij bang is dat hij gevaar loopt. Ook ervaart hij slaapproblemen sinds de brandstichting. De rechtbank zal de vordering tot het bedrag van € 2.000,- hoofdelijk toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 februari 2022.
De rechtbank zal de vordering voor het overige afwijzen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: medeplegen van brandstichting met gevaar voor goederen en met levensgevaar en met gevaar voor zwaar lichamelijk letsel] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 47, 63, 157 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
4 (vier) jaren.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst hoofdelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[naam 4]geleden schade tot een bedrag van
€ 2.000,-, bestaande uit vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 februari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [naam 4] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een van de medeverdachten is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor de gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [naam 4] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.000,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 30 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 februari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een van de medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. D.J. Straathof, voorzitter,
mrs. J.J. Roos en N.M.L Rogmans, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S. Snelder,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 november 2023.
Mr. S. Snelder is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.