6.3Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van brandstichting. Dit is een zeer ernstig feit. De verdachte heeft hiermee welbewust gevaar voor anderen in het leven geroepen. De bewoner van het huis verbleef op dat moment elders, maar in de naastgelegen woningen bevonden zich wel bewoners, al dan niet in slapende toestand. Uit het dossier blijkt dat de brand van invloed is geweest op het gevoel van veiligheid van deze buurtbewoners. Ook op de aangever zelf heeft de brand grote impact gehad.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 4 augustus 2023, waaruit blijkt dat de verdachte eerder voor vermogens-, drugs,- en geweldsmisdrijven onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapporten, gedateerd 16 januari 2023 van [naam 2] en 17 oktober 2023 van [naam 3] , beiden als reclasseringswerkers verbonden aan Reclassering Nederland. In de rapporten wordt – kort gezegd – geconcludeerd dat er sprake is van een zorgelijke ontwikkeling en verharding. Er is sprake van een delictpatroon ten aanzien van vermogens- en geweldsdelicten en de delicten nemen toe in ernst. Het recidiverisico en de kans op onttrekking aan voorwaarden worden ingeschat als hoog. Gezien de zorgelijke ontwikkeling, het gebrek aan samenwerking en het hoge recidiverisico ziet de reclassering geen mogelijkheden om in een voorwaardelijk kader de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen. Dit geldt eveneens voor de terbeschikkingstelling met voorwaarden.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het Pro Justitie rapport van het Pieter Baan Centrum, gedateerd 27 februari 2023. Het rapport houdt onder meer het volgende in:
Er sprake is van een gebrekkige ontwikkeling: betrokkene heeft een verwaarlozende opvoeding genoten, waarbij sprake geweest is van mishandelingen en langdurige traumatisering door in elk geval moeder. Tevens is er sprake van grote discontinuïteit van opvoeders: betrokkene heeft in vele instellingen verbleven en geen veilige hechting genoten, er wordt dan ook al vroeg vermeld dat er sprake is van een reactieve hechtingsstoornis.
Wat wel opvalt tijdens het onderzoek is dat er sprake is van een angstcomponent die betrokkene lijkt te remmen in de contactname: hij wekt de indruk geïnstitutionaliseerd, onveilig gehecht en snel achterdochtig te zijn en bevriest als het ware in de contacten met onderzoekers. Als er stress optreedt op de afdeling of bij het bespreken van de rapportage van de groepsleiding valt zijn angst eveneens op en kleeft hij zodanig aan de negatieve aspecten die in de rapportage genoemd worden dat hij niet meer open staat voor de positieve aspecten. Hij lijkt niet meer door de ander te bereiken en niet meer te corrigeren in zijn negatieve gedachtegangen: de vraag doet zich hier dan ook voor of betrokkene onder druk mogelijk de realiteit enigszins uit het oog verliest. Zo komt betrokkene niet over als een ernstig verharde antisociale jongen, maar vooral als een zich aan de omgeving van het PBC aanpassende en angstige jongen die zijn psychologisch evenwicht maar met moeite kan handhaven.
Aangezien er niet kan worden vastgesteld of er bij betrokkene sprake is van een stoornis, kan evenmin worden bepaald of er sprake is geweest van een eventuele doorwerking van een stoornis in het ten laste gelegde. Om dezelfde reden is er vanuit gedragsdeskundig oogpunt geen grond om een risicoanalyse of -prognose te geven ten aanzien van recidive in eenzelfde soort (ernstig gewelds-) delict, noch om (behandel-) interventies te adviseren gericht op het terugdringen van de recidivekans.
De officier van justitie heeft gevorderd om aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met verpleging van overheidswege op te leggen. De rechtbank overweegt daarover als volgt. De tbs-maatregel met verpleging van overheidswege is zeer ingrijpend en veelal langdurig vrijheidsbenemend van aard, zodat deze niet lichtvaardig dient te worden opgelegd. De bewezenverklaarde brandstichting was weliswaar heftig van aard en kan zeker beangstigend voor het slachtoffer en buurtbewoners zijn geweest, maar de rechtbank is van oordeel dat het bewezenverklaarde feit en het recidiverisico, niet van dien aard zijn dat dit oplegging van de ingrijpende tbs-maatregel met verpleging van overheidswege rechtvaardigt. De rechtbank heeft wel degelijk oog voor de psychische problematiek van de verdachte, maar gelet op zijn justitiële voorgeschiedenis, de ernst van het feit in relatie tot de zwaarte van de geëiste maatregel, acht de rechtbank het nu niet proportioneel en opportuun om voor het bewezenverklaarde feit de tbs-maatregel met verpleging van overheidswege op te leggen.
Uit bovengenoemde rapporten kan niet worden afgeleid dat het bewezenverklaarde in verminderde mate valt toe te rekenen aan de verdachte. Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank dan ook van oordeel dat het feit volledig valt toe te rekenen aan de verdachte.
De deskundigen vinden tbs met voorwaarden of een (deels) voorwaardelijk gevangenisstraf met reclasseringstoezicht niet zinvol, omdat de verwachting is dat de verdachte aan de voorwaarden niet zal meewerken. Daarom rest de rechtbank niets anders dan het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf voor de duur van vier jaren moet worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.