In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 27 oktober 2023 uitspraak gedaan in een klachtprocedure met betrekking tot de uitvoering van verplichte zorg op grond van artikel 8:9 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Betrokkene, die onderworpen was aan verplichte zorg, diende een klacht in tegen de beslissingen van de zorginstelling die haar betrof. De rechtbank heeft kennisgenomen van de ingediende stukken, waaronder het verzoekschrift van betrokkene en het verweerschrift van de zorginstelling. De mondelinge behandeling vond plaats op 20 oktober 2023.
De rechtbank heeft vastgesteld dat betrokkene op 3 april 2023 een zorgmachtiging was verleend, die tot en met 3 oktober 2023 gold. Betrokkene had op 15 augustus 2023 een klacht ingediend bij de klachtencommissie, die deze op 23 en 24 augustus 2023 ongegrond verklaarde. Betrokkene verzocht de rechtbank om haar klacht alsnog gegrond te verklaren en een schadevergoeding toe te kennen van € 4.900,00.
De rechtbank heeft de klacht van betrokkene ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de zorginstelling terecht had gehandeld door verplichte zorg toe te passen, gezien de acute situatie waarin betrokkene zich bevond. De rechtbank concludeerde dat de zorgverantwoordelijke voldoende informatie had om te oordelen dat betrokkene wilsonbekwaam was ten aanzien van de noodzakelijke zorg. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de verzoeken van betrokkene om schadevergoeding niet aan de orde waren, gezien de ongegrondheid van de klacht.