ECLI:NL:RBNHO:2023:11348

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 november 2023
Publicatiedatum
10 november 2023
Zaaknummer
15.077026.22 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een cocaïne-invoervraagstuk

Op 10 november 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een ontnemingszaak met parketnummer 15.077026.22, waarbij de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel is behandeld. De zaak betreft de veroordeelde, die eerder is veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren voor het opzettelijk binnenbrengen van ongeveer 1.122 kilogram cocaïne in Nederland. De officier van justitie heeft op 28 augustus 2023 een vordering ingediend tot ontneming van een bedrag van € 1.138.750,-, gebaseerd op andere strafbare feiten die door de veroordeelde zijn gepleegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten uit deze strafbare feiten, en heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen.

De procedure begon met de oproeping van de veroordeelde voor de zitting op 22 en 25 september 2023, waar de veroordeelde, zijn raadsman mr. J.F. van Halderen, en de officier van justitie zijn gehoord. De verdediging betoogde dat de vordering afgewezen moest worden, omdat niet aannemelijk was dat er sprake was van een geslaagd transport van cocaïne in december 2021. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat er voldoende bewijs was dat de veroordeelde betrokken was bij de invoer van cocaïne en dat hij daardoor wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.

De rechtbank heeft de vordering tot ontneming van € 1.138.750,- toegewezen en de verplichting opgelegd aan de veroordeelde om dit bedrag aan de Staat te betalen. De rechtbank heeft ook de duur van de gijzeling vastgesteld op 1080 dagen, mocht de veroordeelde niet in staat zijn om aan de betalingsverplichting te voldoen. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat de mogelijkheid biedt om ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel te vorderen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.077026.22 (ontneming)
Uitspraakdatum : 10 november 2023
Vonnis ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
Deze beslissing heeft betrekking op de vordering van de officier van justitie
d.d. 28 augustus 2023ten aanzien van het feit in de zaak onder bovenstaand parketnummer, strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres],
thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad,
hierna te noemen: de veroordeelde.

1.De vordering

De officier van justitie heeft bij schriftelijke vordering van 28 augustus 2023 gevorderd dat de rechtbank het bedrag als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid Sr zal vaststellen op
€ 1.138.750,-en dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De officier van justitie baseert deze vordering op andere strafbare feiten dan het feit waarvoor de veroordeelde bij vonnis van deze rechtbank van 10 november 2023 is veroordeeld. Volgens de officier van justitie bestaan voldoende aanwijzingen dat door de veroordeelde andere strafbare feiten zijn begaan en is aannemelijk dat deze feiten op enige wijze ertoe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen.

2.Het verloop van de procedure

De officier van justitie heeft de ontnemingsvordering aanhangig gemaakt met de oproeping van de veroordeelde om te verschijnen op de terechtzitting van deze rechtbank op 22 september 2023 en 25 september 2023. Op deze dagen heeft het onderzoek ter terechtzitting plaatsgevonden, waarbij zijn gehoord: de veroordeelde, zijn raadsman mr. J.F. van Halderen en de officier van justitie.
Vervolgens is het onderzoek, op 30 oktober 2023, gesloten en is de uitspraak bepaald op 10 november 2023.

3.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting de vordering voorgedragen en gepersisteerd bij de vordering.

4.Het standpunt van de veroordeelde en zijn raadsman

De raadsman van de veroordeelde heeft betoogd dat de vordering moet worden afgewezen, omdat niet aannemelijk is dat sprake is geweest van een geslaagd transport in de periode van 17 tot en met 20 december 2021 waaraan de veroordeelde 92 kilogram cocaïne (ter waarde van ruim twee miljoen euro) heeft overgehouden. Volgens de verdediging kan het OVC-gesprek van 25 maart 2022 zoals opgenomen in de ontnemingsrapportage, waarin medeveroordeelde [medeverdachte 1] refereert aan “de vorige keer”, niet leiden tot de conclusie dat [medeverdachte 1] daarmee de container van 17 december 2021 heeft bedoeld en dat toen verboden middelen in de container aanwezig waren.
5. De gronden voor de schatting van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel
5.1
Grondslag van de vordering
Bij vonnis van deze rechtbank van 10 november 2023 is de veroordeelde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft in dit vonnis bewezenverklaard dat de veroordeelde in de periode van 10 juli 2022 tot en met 12 juli 2022 te Amsterdam, Purmerend en Noord-Scharwoude, tezamen en in vereniging met anderen, ongeveer 1.122 kilogram cocaïne opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht.
Op grond van artikel 36e, tweede lid Sr kan aan de veroordeelde de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, verkregen door middel van of uit de baten van een door hem gepleegd strafbaar feit en door andere strafbare feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan. Het is vaste rechtspraak dat geen sprake is van “voldoende aanwijzingen”, indien niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat andere strafbare feiten door de veroordeelde zijn begaan.
De vordering is gebaseerd op een onderzoek waarbij als onderzoeksperiode is gehanteerd de periode van 1 januari 2020 tot en met 12 juli 2022.
5.2
De ontnemingsrapportage
Op 19 oktober 2022 heeft een verbalisant van de politie-eenheid Noord-Holland een rapport opgesteld over het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel (hierna: de ontnemingsrapportage). De ontnemingsrapportage is als
bijlage 1bij dit vonnis opgenomen. De daarin vervatte wettige bewijsmiddelen dienen tot bewijs in deze ontnemingszaak.
In de ontnemingsrapportage worden de andere strafbare feiten en het daaruit wederrechtelijk verkregen voordeel, voor zover relevant en zakelijk weergegeven, als volgt onderbouwd en berekend.
2.1
Beschrijving strafbare handelingen juli 2022
Het onderzoek BEAL heeft geleid tot de aanhouding op heterdaad van de verdachten [medeverdachte 1], [verdachte], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] op 12 juli 2022 tijdens een transport door [medeverdachte 3] van een container met daarin 1122 kilogram cocaïne, verstopt in een lading cacaobonen.
2.2
Gelijksoortige gang van zaken in december 2021
De combinatie van de vrachtwagen (met kenteken [kenteken 1] en de oplegger (met kenteken [kenteken 2]), beide op naam van [medeverdachte 3] (hierna: de vrachtwagencombinatie), is in december 2021 ook een aantal keer bij het containerbedrijf [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1]) geweest. Uit de inzet van opsporingsmiddelen is gebleken dat een medewerker van [bedrijf 1], verdachte [medeverdachte 2], ervoor zorgde dat [medeverdachte 3] onbevoegd het terrein van [bedrijf 1] kon betreden en de container met cocaïne kon meenemen, zonder dat dit in het computersysteem van [bedrijf 1] zichtbaar was. Deze gang van zaken komt ook naar voren in OVC-gesprekken uit de periode september 2020 tot februari 2021 waarbij de verdachten [medeverdachte 1], [verdachte] en [medeverdachte 2] voorbereidingshandelingen bespreken voor de invoer van verdovende middelen.
2.3
Uiteenzetten cocaïnelijn 2020
In een dataset behorend bij een SKY-account van [verdachte] zijn chatberichten aangetroffen waarin door [verdachte] al in 2020 en 2021 een cocaïnelijn wordt uiteengezet, waarbij cocaïne verstopt tussen balen cacao van Ecuador (via Colombia en Rotterdam) naar [bedrijf 1] wordt vervoerd.
2.4
Opbrengst 10%
In verschillende OVC-gesprekken bespreken [verdachte] en [medeverdachte 1] dat zij (gezamenlijk) 10% van de betreffende ingevoerde hoeveelheid cocaïne als opbrengst zullen behouden.
2.5
Verdeling eerdere partij cocaïne
In onderstaand OVC-gesprek wordt door [medeverdachte 1] (aangeduid als “K”) en [verdachte] (aangeduid als “I”) gesproken over de onderlinge verdeling:
[afbeelding print OVC-gesprek]
In dit OVC-gesprek wordt de onderlinge verdeling besproken van een vorige partij verdovende middelen, waarbij [verdachte] en [medeverdachte 1] 92 kilo cocaïne hebben gekregen.
In hetzelfde OVC-gesprek van 25 maart 2022 (om 16:06 uur) bespreken [medeverdachte 1] en [verdachte] de betaling aan “Lange”:
[afbeelding print OVC-gesprek]
Uit onderzoek is gebleken dat met “Lange” de verdachte [medeverdachte 2] wordt bedoeld.
Verdeling van in totaal 920 kilo cocaïne:
320 kilo  vader met zoon
300 kilo  Albanezen
150 kilo  Carlos
58 kilo  Engelsen
92 kilo  [verdachte] en [medeverdachte 1]
In het hiervoor weergegeven OVC-gesprek hebben [verdachte] en [medeverdachte 1] het over '92', wat 10% is van de bovenstaande hoeveelheid van 920 kilo cocaïne. Deze 10% komt overeen met wat er in de verschillende OVC-gesprekken tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] wordt besproken als opbrengst.
Resume:
Er is een partij cocaïne van 920 kilo ingevoerd vóór 25 maart 2022 (vgl. OVC-gesprek van 25 maart 2022, waarin gesproken wordt over "de vorige keer"). Van deze partij cocaïne hebben [verdachte] en [medeverdachte 1] 92 kilo cocaïne gekregen, hetgeen overeenkomt met de opbrengst van 10% waar zij in verschillende OVC-gesprekken over spreken.
2.6
De eerdere partij van 920 kilo cocaïne is vermoedelijk in december 2021 ingevoerd. Uit onderzoek is gebleken dat de vrachtwagencombinatie op de volgende tijdstippen bij [bedrijf 1] is geweest, terwijl de vrachtwagencombinatie telkens geen bedrijfsmatige reden had om op het terrein van [bedrijf 1] aanwezig te zijn.
17 december 2021 en 20 december 2021
Uit onderzoek is gebleken dat de vrachtwagencombinatie op 17 december 2021 (tussen 08.50 uur en 09.07 uur) een oranje gekleurde 40ft Hapag-Lloyd container met het prefixnummer [nummer] van het terrein van [bedrijf 1] heeft meegenomen. Op camerabeelden is te zien dat de vrachtwagencombinatie de hiervoor genoemde container (met prefixnummer [nummer]) op 20 december 2021 weer terugbrengt bij [bedrijf 1].
In de tussentijd zijn er handelingen gepleegd in de logbestanden van [bedrijf 1] door de verdachte [medeverdachte 2]. [medeverdachte 2] heeft in het systeem zodanige handelingen verricht dat ogenschijnlijk de bewuste container nog steeds op het terrein van [bedrijf 1] aanwezig was, terwijl de container feitelijk van het terrein was meegenomen, zodat men (gedurende enkele dagen) vrijelijk over de inhoud van de container kon beschikken.
De vrachtwagencombinatie is tussen 20 december 2021 en 11 juli 2022 niet meer bij het terrein van [bedrijf 1] geweest. De vrachtwagencombinatie heeft na 20 december 2021 continu stil gestaan. Ook is uit het onderzoek naar voren gekomen dat de vrachtwagencombinatie alleen is ingericht is op het vervoer van containers, en dat de vrachtwagencombinatie gedurende het onderzoek alleen containers bij [bedrijf 1] heeft opgehaald.
Resumé:
Het is zeer aannemelijk dat met “de vorige keer”, waarover in het OVC-gesprek met sessienummer 129 (25 maart 2022, om 16.03 uur) wordt gesproken, de periode 17 tot en met 20 december 2021 wordt bedoeld: de keer waarbij 920 kilo cocaïne is ingevoerd en waarmee [verdachte] en [medeverdachte 1] 92 kilo cocaïne hebben verdiend.
2.7
Prijs kilo cocaïne
In meerdere OVC-gesprekken wordt door [verdachte] en [medeverdachte 1] de verkoopprijs van een blok cocaïne besproken. [verdachte] en [medeverdachte 1] noemen daarbij de getallen 26 en 25,5 [de rechtbank begrijpt: € 26.000,- en € 25.500,-], waarmee vermoedelijk de verkoopprijs van een kilo cocaïne wordt bedoeld.
Ambtshalve is bekend dat een blok cocaïne van een kilogram tussen de € 25.000,- en€ 30.000,- kost. In het drugsprijzenoverzicht van 2021 staat dat de groothandelsprijs van een kilogram cocaïne € 28.850,00 bedraagt. Omdat uit het onderzoek niet een eenduidige verkoopprijs voor een kilogram cocaïne is gebleken, wordt in het voordeel van de verdachte uitgegaan van een verkoopprijs van € 25.000,00 voor een kilogram cocaïne.
4.1
Opbrengst
Als opbrengst wordt aangehouden:
920 kilo cocaïne x 10% = 92 kilo cocaïne (voor [medeverdachte 1] en [verdachte])
92 kilo cocaïne x € 25.000 (de prijs van een kilogram cocaïne) =€ 2.300.000,-
4.2
Kosten ([medeverdachte 2] en [medeverdachte 3])
Van voormelde opbrengst wordt € 22.000,- afgetrokken als kosten die betaald zijn aan medeverdachte [medeverdachte 2] voor zijn rol bij het invoeren van de cocaïne, hetgeen blijkt uit een OVC-gesprek van 25 maart 2022 (zie hiervoor en p. 14-15 van de ontnemingsrapportage).
[medeverdachte 3] heeft tijdens zijn politieverhoren verklaard dat hij als vergoeding voor zijn werkzaamheden € 500,- van [medeverdachte 1] en [verdachte] zou ontvangen. Dit bedrag wordt meegenomen in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Op grond van het voorgaande acht de officier van justitie aannemelijk dat [medeverdachte 1] en [verdachte] in de periode van 1 januari 2020 tot en met 12 juli 2022 een wederrechtelijk verkregen voordeel van (in totaal) € 2.277.500,- hebben behaald. Onderstaande tabel vat samen hoe dit bedrag opgebouwd is.
[…]
Omdat [verdachte] en [medeverdachte 1] het in gesprekken over de opbrengst en onderlinge verdeling hebben over “wij”, acht de officier van justitie aannemelijk dat zij de totale opbrengst pondspondsgewijs hebben verdeeld.
De officier van justitie komt tot de slotsom dat de veroordeelde een wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen van (€ 2.277.500,- gedeeld door 2 =) € 1.138.750,-.
5.3
De beoordeling
De rechtbank heeft in het vonnis van 10 november 2023 bewezenverklaard dat de veroordeelde in de periode van 10 juli 2022 tot en met 12 juli 2022, samen met zijn medeveroordeelden, ongeveer 1.122 kilogram cocaïne opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht.
De eerste vraag die voorligt is of buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat, zoals de officier van justitie heeft betoogd, de veroordeelde zich omstreeks 17 december 2021 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van cocaïne in Nederland. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend.
De rechtbank leidt uit de feiten en omstandigheden zoals vervat in de ontnemingsrapportage en uit de overige bewijsmiddelen in het procesdossier van de strafzaak het volgende af. Op 17 december 2021 heeft medeveroordeelde [medeverdachte 3] met een vrachtwagen (kenteken [kenteken 1] en oplegger (kenteken [kenteken 2]), hierna te noemen: de vrachtwagen, een container met prefixnummer [nummer] afkomstig uit Ecuador (hierna: de container) bij [bedrijf 1] opgehaald. Daartoe heeft medeveroordeelde [medeverdachte 2] de container op het kenteken van de vrachtwagen in het computersysteem van [bedrijf 1] geregistreerd. Vervolgens heeft [medeverdachte 2] deze registratie weer ongedaan gemaakt, waardoor in het systeem niet zichtbaar was dat de container van het [bedrijf 1]-terrein is weggehaald. Bij het ophalen van de container heeft de politie een grijze Volkswagen Polo, vermoedelijk van medeveroordeelde [medeverdachte 1], rondom de vrachtwagen gezien. Op 20 december 2021 is de vrachtwagen gebruikt om de container, via het terrein van [bedrijf 2] (gelegen direct naast het terrein van [bedrijf 1]), bij [bedrijf 1] terug te brengen. Deze modus operandi komt overeen met de wijze waarop de veroordeelde en zijn medeveroordeelden op 12 juli 2022 een hoeveelheid cocaïne in Nederland hebben ingevoerd. Verder volgt uit het strafdossier dat de vrachtwagen tussen 21 december 2021 en 25 maart 2022 niet bij [bedrijf 1] is geweest.
Uit een OVC-gesprek tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] van 25 maart 2022 (zie hiervoor, onder paragraaf 5.2), blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat vóór deze datum een hoeveelheid van 920 kilo cocaïne is ingevoerd en dat [verdachte] en [medeverdachte 1] daaraan 92 kilo cocaïne hebben overgehouden. [medeverdachte 1] zegt immers tegen [verdachte]: “
Hun hebben driehonderdtwintig kietjes (…) meegenomen. Die pa met die zoon (…) Vorige keer, ja (…) Driehonderdtwintig kietjes (fon) en de Albanese driehonderd en uhh Carlos honderdvijftig, die Engelse achtenvijftig, wij tweeënnegentig”. Uit de bijlagen bij de ontnemingsrapportage (zie bijv. p. 63) volgt dat met een “kietje” een kilo cocaïne wordt bedoeld.
Anders dan de verdediging, is de rechtbank op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, van oordeel dat voldoende aanwijzingen bestaan dat de veroordeelde omstreeks 17 december 2021, samen met anderen, een hoeveelheid cocaïne in Nederland heeft ingevoerd. De rechtbank heeft hierbij meegewogen dat uit het strafdossier (in het bijzonder uit de diverse SKY-chats en OVC-gesprekken) blijkt dat [medeverdachte 1] en [verdachte] medio 2020 zijn gestart met het opzetten van de logistieke operatie rondom de invoer van cocaïne vanuit Zuid-Amerika via havenbedrijf [bedrijf 1], waarbij de container met cocaïne met behulp van havenmedewerker [medeverdachte 2] naar een 'veilige locatie' zou worden gebracht teneinde deze daar uit te halen.
Vervolgens is de vraag of aannemelijk is dat de veroordeelde vanwege dit strafbare feit voordeel heeft verkregen. De rechtbank stelt hierbij voorop dat de bewijslast in ontnemingszaken anders ligt dan in strafzaken: als het Openbaar Ministerie onderbouwd aannemelijk maakt dat door de veroordeelde een bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel is genoten, ligt het vervolgens op de weg van de veroordeelde om het standpunt van het Openbaar Ministerie gemotiveerd te betwisten.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de officier van justitie aan de hand van de ontnemingsrapportage voldoende aannemelijk gemaakt dat de veroordeelde wegens het hiervoor bedoelde strafbare feit (het medeplegen van invoeren van cocaïne omstreeks 17 december 2021) een wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
De verdediging heeft onvoldoende aangevoerd om aan te nemen dat de uitgangspunten zoals gehanteerd in de ontnemingsrapportage onjuist zouden zijn. De enkele stelling dat in december 2021 geen sprake is geweest van een ‘geslaagd transport’ is daartoe – gelet op hetgeen hierboven over de aan de veroordeelde en [medeverdachte 1] toegevallen 92 kilo cocaïne is overwogen – niet voldoende.
Verdeling van de opbrengst
Het strafdossier bevat geen concrete informatie over hoe het totaalbedrag van € 2.277.500,- tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] is verdeeld. Met de officier van justitie is de rechtbank van mening dat op basis van de OVC-gesprekken, zoals opgenomen in de ontnemingsrapportage, moet worden aangenomen dat zij de opbrengst pondspondsgewijs hebben verdeeld. De rechtbank zal het wederrechtelijk verkregen voordeel met inachtneming daarvan aan [verdachte] en [medeverdachte 1] toerekenen.

6.Vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De rechtbank stelt op grond van bovenstaande het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel vast op een bedrag van
€ 1.138.750,-, en is van oordeel dat de maatregel ter ontneming van dit wederrechtelijk voordeel moet worden opgelegd.
Draagkracht
De rechtbank is van oordeel dat vooralsnog niet aannemelijk is geworden dat de veroordeelde nu of in de toekomst over onvoldoende financiële draagkracht zal beschikken om aan een hem op te leggen betalingsverplichting te voldoen.
Het aantal dagen gijzeling wordt, overeenkomstig de LOVS oriëntatiepunten, vastgesteld op 1080 dagen. Daarbij wordt opgemerkt dat alvorens de officier van justitie tot de inzet van dit pressiemiddel wenst over te gaan, hij door de strafrechter daartoe moet worden gemachtigd. In de procedure bij de strafrechter zal aan de orde komen of sprake is van betalingsonmacht of betalingsonwil. In het eerste geval zal de machtiging niet worden verleend.

7.Toepasselijke wettelijke bepaling

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Wijst de vordering toe.
Stelt het bedrag, waarop het wederrechtelijk voordeel wordt geschat, vast op
€ 1.138.750,-(één miljoen honderdachtendertigduizend zevenhonderdvijftig euro).
Legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter grootte van op
€ 1.138.750,-(één miljoen honderdachtendertigduizend zevenhonderdvijftig euro), ter ontneming van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.J. Roos, voorzitter,
mr. M.C.J. Lommen en mr. P. Reemst, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.C.W. Coesel,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 november 2023.