3.3.2Bewijsoverweging
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden af.
Op 22 juni 2022 wordt een container met nummer [nummer] (hierna: de container) in Cartagena (Colombia) geladen op het motorschip [naam schip], richting Rotterdam. De container is afkomstig uit Ecuador en geladen met 363 zakken Ecuadoriaanse cacao. Op 6 juli 2022 wordt de container in de haven van Rotterdam gelost. Op 12 juli 2022 wordt de container per vrachtwagen afgeleverd bij het containerbedrijf [bedrijf 1] in Amsterdam (hierna: [bedrijf 1]). De zakken Ecuadoriaanse cacao waren bestemd voor het bedrijf Olam International Singapore. Ten gunste van dit bedrijf diende de lading cacao te worden gelost bij [bedrijf 2] aan de [adres 3] te Amsterdam. Dit laatste bedrijf bevindt zich direct naast het terrein van [bedrijf 1].
Feiten en omstandigheden op 10, 11 en 12 juli 2022
Op 10 juli 2022 omstreeks 15.00 uur zegt de verdachte [verdachte] (hierna: [verdachte]) in een telefoongesprek met een derde dat “die jongens van mijn andere klus” voor de deur staan en dat hij er op 11 en 12 juli even niet is. Deze jongens, die bij [verdachte] aan de deur kwamen, zijn de medeverdachten [medeverdachte 2] (hierna ook: [medeverdachte 2]) en [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3]).
Diezelfde dag omstreeks 21.00 uur worden twee Nokia telefoons actief, met telefoonnummers eindigend op [telefoonnummer 1] (hierna: Nokia 1) en eindigend op [telefoonnummer 2] (hierna: Nokia 2). Op het moment van activeren van deze telefoons stralen deze een zendmast aan in de omgeving van de verblijfplaats van de medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]). In dezelfde omgeving stralen op dat moment ook de telefoons van [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] een zendmast aan.
Nokia 2 wordt op 11 en 12 juli 2022 gebruikt door [verdachte]. Hij heeft deze telefoon gekregen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3]. In Nokia 2 zijn slechts twee telefoonnummers opgeslagen, te weten het telefoonnummer van Nokia 1 (opgeslagen als “Nood”) en het telefoonnummer van het depot van [bedrijf 1] (“opgeslagen als “Dep”). Nokia 1 was in het bezit van [medeverdachte 3] toen hij (op 12 juli 2022) werd aangehouden. Het telefoonnummer van Nokia 1 stond ook in de telefoon van [medeverdachte 1] als noodnummer opgeslagen.
In de ochtend van 11 juli 2022 parkeert [verdachte] een door hem gehuurde Peugeot aan de [adres 4] in Amsterdam.
Omstreeks 10.00 uur arriveren daar ook [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3], in een bestelwagen van het merk Ford, type Transit (hierna: de bestelwagen) en een auto van het merk Opel, type Karl (hierna: de Opel). Zowel de bestelwagen als de Opel zijn door [medeverdachte 2] gehuurd voor de periode van 11 juli 2022 tot en met 13 juli 2022.
Op 11 juli 2022 omstreeks 15.00 uur wordt [verdachte] met de Opel afgezet bij bedrijventerrein [adres 5] in Amsterdam. Daar staat een vrachtwagen (kenteken [kenteken 1]) met oplegger (kenteken [kenteken 2], hierna te noemen: de vrachtwagen. De vrachtwagen staat op naam van [verdachte]. De vrachtwagen, bestuurd door [verdachte], en de Opel, met daarin [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3], rijden vervolgens rondjes in de omgeving van het terrein van [bedrijf 1]. [verdachte], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] bevinden zich tot ongeveer 20.45 uur in de nabije omgeving van [bedrijf 1], in of bij genoemde voertuigen.
[medeverdachte 1], medewerker van [bedrijf 1], informeert [verdachte] op 11 juli 2022 herhaaldelijk over de verwachte aankomsttijd van de container bij [bedrijf 1]. Anders dan [medeverdachte 2] en zijn medeverdachten kennelijk hadden verwacht, blijkt dat de container niet op 11 maar op 12 juli 2022 bij [bedrijf 1] zal worden afgeleverd. [verdachte] houdt [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] hiervan op de hoogte.
Op 12 juli 2022 omstreeks 5.20 uur arriveert de Opel op een parkeerterrein bij [adres 5], waar de vrachtwagen staat geparkeerd. Kort daarop verlaten de Opel en (enkele minuten daarna) de vrachtwagen het parkeerterrein. Omstreeks 5.32 uur parkeert de vrachtwagen vlakbij [bedrijf 1]. Omstreeks 6.32 uur, vlak voordat de vrachtwagen het terrein van [bedrijf 1] oprijdt, belt [medeverdachte 1] naar [verdachte] op Nokia 2.
Omstreeks 6.34 uur registreert [medeverdachte 1] de container in het computersysteem van [bedrijf 1] op het adres van transportbedrijf [bedrijf 3] en op het kenteken van de vrachtwagen ([kenteken 1]). Op hetzelfde tijdstip opent [medeverdachte 1] (via de ‘Manual Control-knop’) de slagboom bij de toegangspoort voor [verdachte]. Kort nadat de vrachtwagen – met lege oplegger – het terrein is opgereden, wordt de container op de vrachtwagen geplaatst. Vervolgens meldt [verdachte] telefonisch aan [medeverdachte 1] dat hij bij de uitgang staat, waarna [medeverdachte 1] omstreeks 6.47 uur de slagboom voor de uitgang opent, opnieuw door middel van de Manual Control-knop. Tegelijkertijd maakt [medeverdachte 1] de registratie van de container (op het kenteken van de vrachtwagen) ongedaan, waardoor in het computersysteem van [bedrijf 1] niet zichtbaar is dat de container van het terrein van [bedrijf 1] is weggenomen.
Vrijwel onmiddellijk nadat de vrachtwagen (inclusief de container) het terrein van [bedrijf 1] verlaat, rijdt de Opel achtereenvolgens vlak achter en vóór de vrachtwagen. Ongeveer tien minuten later stopt de vrachtwagen in de [adres 6] in Amsterdam, bij de plaats waar de bestelwagen staat geparkeerd (ter hoogte van nummer 6). Hier houdt het arrestatieteam [verdachte] aan. Enkele minuten later worden ook [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] (die in de Opel zitten) aangehouden, vlakbij de [adres 6]. In de Opel wordt de autosleutel van de bestelwagen aangetroffen en een telefoon (Samsung A22). In deze telefoon zijn onder andere foto’s van het computersysteem van [bedrijf 1] opgeslagen.
De container is in beslag genomen en onderzocht. De container was verzegeld met een rederijverzegeling en een kabelcontainerverzegeling. De verzegeling was ongeschonden en de nummers van de zegels komen overeen met de zegelnummers op de zeevrachtbrief van de vervoerder die de container vanuit Ecuador (via Cartagena en Rotterdam) naar Amsterdam heeft vervoerd.
Achterin de container, onder de balen cacao, worden 22 balen met daarin 1120 pakketten met wit poeder aangetroffen. Uit onderzoek is gebleken dat het om cocaïne gaat, met een nettogewicht van in totaal 1.122,09 kilogram.
In de bestelwagen is een lege jute zak aangetroffen met het opschrift Olam, hetzelfde opschrift als op zakken bestemd voor vervoer en opslag van cacao die zijn aangetroffen bij het bedrijf [bedrijf 2], de uiteindelijke bestemming van de in de container aangetroffen zakken cacao.
De feiten en omstandigheden zoals in het voorgaande weergegeven worden op grond van de bewijsmiddelen als vaststaand aangemerkt. Deze feiten en omstandigheden zijn niet door de verdediging betwist en de rechtbank acht op grond van deze feiten bewezen dat sprake is van (verlengde) invoer van cocaïne. De vragen die nog voorliggen zijn of de verdachte opzet heeft gehad op de (verlengde) invoer van cocaïne en of sprake is geweest van medeplegen.
Opzet op de invoer van cocaïne
Het verweer dat de verdachte niet wist of behoorde te vermoeden dat de container cocaïne zou bevatten, wordt verworpen. De rechtbank licht dit als volgt toe.
De rechtbank constateert dat er 1.122 kilogram cocaïne in de container is aangetroffen met een straatwaarde van tientallen miljoenen euro’s. Aangenomen mag worden dat het vervoer van een zodanig grote hoeveelheid cocaïne niet aan willekeurige personen wordt overgelaten, gelet op de zeer hoge waarde daarvan. De verzendende partij zal immers zeker willen weten dat de zending in Nederland bij de juiste personen terechtkomt, dat deze personen op de hoogte zijn van de inhoud van de container, en dat zij weten wat er vervolgens in het belang van de verzender met die lading cocaïne moet gebeuren.
Verder is algemeen bekend dat de logistiek rondom de invoer van verboden verdovende middelen complex is en dat daarbij meestal meerdere personen betrokken zijn. Alle individuele, identificeerbare handelingen van personen die betrekking hebben op die complexe logistiek moeten daarom in beginsel worden geacht gericht te zijn op de opzet tot het binnen het grondgebied van (in dit geval) Nederland brengen van deze verboden verdovende middelen.
In deze zaak leidt de rechtbank in verband daarmee uit de bewijsmiddelen het volgende af.
Op 10 juli 2022 krijgt de verdachte van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] een Nokia, naar eigen zeggen een “weggooitelefoon”, ten behoeve van de “klus” die hij de komende dagen met zijn medeverdachten zal uitvoeren. In de Nokia waarmee de verdachte op 11 en 12 juli 2022 in contact staat met zijn medeverdachten, staan slechts twee telefoonnummers: het telefoonnummer van het depot van [bedrijf 1] en het telefoonnummer van [medeverdachte 3], opgeslagen onder de naam “nood”. Verder maakt de verdachte op 11 en 12 juli 2022 gebruik van een huurauto. Het gebruik van de wegwerptelefoon en de huurauto was, zo neemt de rechtbank aan, erop gericht om zoveel als mogelijk buiten het zicht van de politie te blijven.
Op 11 juli 2022 bevindt de verdachte zich, evenals [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3], in de buurt van het terrein van [bedrijf 1], in de verwachting dat de container die dag bij [bedrijf 1] zal arriveren. Omstreeks 15.00 uur belt de verdachte [medeverdachte 1] met de mededeling dat het vervoer van de container vanuit Rotterdam naar Amsterdam vertraagd is. Rond 19.00 uur spreekt de verdachte met [medeverdachte 2] over de vertraging met de container in Rotterdam, waarbij de verdachte opmerkt dat “
die gozer die hem[naar de rechtbank begrijpt: de container]
moet brengen” eerst nog een andere container moet lossen. [medeverdachte 2] vraagt daarop of er “
dus niks raar” is, hetgeen de verdachte bevestigt. Uiteindelijk wordt duidelijk dat de container de volgende dag, op 12 juli 2022, bij [bedrijf 1] zal worden afgeleverd.
De verdachte wist, kortom, dat de container die hij zou ophalen afkomstig was uit de haven van Rotterdam. Het is een feit van algemene bekendheid dat er via de haven van Rotterdam met grote regelmaat harddrugs wordt ingevoerd in Nederland.
Op 12 juli 2022 vanaf ongeveer 05.30 uur staat de verdachte met de vrachtwagen gereed, vlakbij het terrein van [bedrijf 1]. Om 06.32 uur wordt de verdachte door [medeverdachte 1] gebeld. Twee minuten later rijdt de verdachte met de vrachtwagen en een lege oplegger – onbevoegd – het terrein van [bedrijf 1] op. Hoewel toegang tot dit terrein in beginsel alleen mogelijk is met een zogenoemde Cargo-card, slaagt de verdachte erin zonder zo’n toegangspas het terrein op te rijden, omdat [medeverdachte 1] de slagboom handmatig voor hem opent.
Op het terrein van [bedrijf 1] wordt de container op de oplegger van de verdachte geplaatst. Daarna belt de verdachte met [medeverdachte 1], die de slagboom bij de uitgang weer handmatig voor de verdachte opent. Vrijwel onmiddellijk nadat de verdachte het terrein van [bedrijf 1] verlaat, gaat de Opel (met daarin [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3]) vlak achter en daarna vlak vóór de vrachtwagen rijden. De verdachte rijdt naar de [adres 6] in Amsterdam en stopt ter hoogte van de plaats waar de bestelwagen staat geparkeerd. De verdachte heeft verklaard dat het de bedoeling was dat hij de container een dag later (op 13 juli 2022) zou terugbrengen naar [bedrijf 1].
Ten slotte is van belang dat de vrachtwagen (inclusief oplegger) in september 2021 op naam van de verdachte is gezet. Sindsdien heeft de verdachte, die niet over een geldig vrachtwagenrijbewijs beschikt, slechts enkele ritten met de vrachtwagen gemaakt. Die ritten hebben plaatsgevonden in december 2021 en in de tenlastegelegde periode, (vrijwel) steeds naar het terrein van [bedrijf 1] om daar een zeecontainer op te halen die korte tijd later weer moest worden teruggebracht. De verdachte wist dat hij daar niets te zoeken had en dat hij telkens onbevoegd op het terrein van [bedrijf 1] aanwezig was zonder de gebruikelijke en bij de poort van het terrein zichtbare (aanmeld)procedures in acht te nemen voor de toegang tot het terrein.
Op grond van het voorgaande, en met name het feit dat de verdachte onbevoegd, in strijd met kenbare (aanmeld)procedures met hulp van een medewerker van [bedrijf 1] een container van het terrein van [bedrijf 1] heeft verwijderd, met de bedoeling om deze container de volgende dag weer terug te brengen, kan het niet anders dan dat de verdachte zich moet hebben gerealiseerd dat het doel van zijn opdracht was gericht op diefstal of het illegaal uithalen van (een deel van) de lading van de container. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke zeecontainers regelmatig worden gebruikt voor de invoer van verboden middelen in Nederland. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte daarom met zijn ongebruikelijke en illegale handelwijze de aanmerkelijke kans aanvaard dat de container gevuld was met een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I. Daarmee heeft de verdachte voorwaardelijk opzet gehad op het (verlengd) invoeren van cocaïne in Nederland.
De verdachte heeft de container bij [bedrijf 1] opgehaald en deze naar de [adres 6] in Amsterdam gebracht, waar de door [medeverdachte 2] gehuurde bestelwagen klaar stond. Met deze handelingen heeft de verdachte als chauffeur van het cocaïnetransport een essentiële bijdrage geleverd aan de (verlengde) invoer van de cocaïne en het verdere vervoer daarvan. Hij kan daarmee worden aangemerkt als pleger van de tenlastegelegde (verlengde) invoer van cocaïne. Uit hetgeen hiervoor is overwogen, blijkt voorts dat sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering ten aanzien van de (verlengde) invoer van de verdovende middelen en dat de verdachte daarbij nauw en bewust heeft samengewerkt met zijn medeverdachten. De verdachte is door de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] benaderd om de klus te doen, hij heeft daarmee ingestemd en hij heeft op 11 en 12 juli 2022 actief contact met hen onderhouden over de container, zowel in persoon als via zijn ‘wegwerptelefoon’. Met de medeverdachte [medeverdachte 1] heeft de verdachte via zijn ‘wegwerptelefoon’ contact gehad over het tijdstip van aankomst van de container uit Rotterdam en de verdachte heeft van [medeverdachte 1] telefonisch aanwijzingen gekregen bij het ophalen en meenemen van de container van het terrein van [bedrijf 1].
De slotsom is dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachte zich, tezamen en in vereniging met zijn medeverdachten [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1], schuldig heeft gemaakt aan de (verlengde) invoer in Nederland van ongeveer 1.122 kilogram cocaïne.