3.3.2Bewijsoverweging
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden af.
Op 22 juni 2022 wordt een container met nummer [nummer] (hierna: de container) in Cartagena (Colombia) geladen op het motorschip [naam schip], richting Rotterdam. De container is afkomstig uit Ecuador en geladen met 363 zakken Ecuadoriaanse cacao. Op 6 juli 2022 wordt de container in de haven van Rotterdam gelost. Op 12 juli 2022 wordt de container per vrachtwagen afgeleverd bij [bedrijf 1]. De zakken Ecuadoriaanse cacao waren bestemd voor het bedrijf Olam International Singapore. Ten gunste van dit bedrijf diende de lading cacao te worden gelost bij [bedrijf 2] aan de [adres 3] te Amsterdam. Dit laatste bedrijf bevindt zich direct naast het terrein van [bedrijf 1].
Feiten en omstandigheden op 10, 11 en 12 juli 2022
Op 10 juli 2022 omstreeks 15.00 uur zegt de medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]) in een telefoongesprek met een derde dat “die jongens van mijn andere klus” voor de deur staan en dat hij er op 11 en 12 juli even niet is. Deze jongens, die bij [medeverdachte 1] aan de deur kwamen, zijn de medeverdachten [medeverdachte 2] (hierna ook: [medeverdachte 2]) en [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3]).
Diezelfde dag omstreeks 21.00 uur worden twee Nokia telefoons actief, met telefoonnummers eindigend op [telefoonnummer 1] (hierna: Nokia 1) en eindigend op [telefoonnummer 2] (hierna: Nokia 2). Op het moment van activeren van deze telefoons stralen deze een zendmast aan in de omgeving van de verblijfplaats van de verdachte [verdachte] (hierna: [verdachte]). In dezelfde omgeving stralen op dat moment ook de telefoons van [verdachte], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] een zendmast aan.
Nokia 2 wordt op 11 en 12 juli 2022 gebruikt door [medeverdachte 1]. Hij heeft deze telefoon gekregen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3]. In Nokia 2 zijn slechts twee telefoonnummers opgeslagen, te weten het telefoonnummer van Nokia 1 (opgeslagen als “Nood”) en het telefoonnummer van het depot van [bedrijf 1] (“opgeslagen als “Dep”). Nokia 1 was in het bezit van [medeverdachte 3] toen hij (op 12 juli 2022) werd aangehouden. Het telefoonnummer van Nokia 1 stond ook in de telefoon van [verdachte] als noodnummer opgeslagen.
In de ochtend van 11 juli 2022 parkeert [medeverdachte 1] een door hem gehuurde Peugeot aan de [adres 4] in Amsterdam. Omstreeks 10.00 uur arriveren daar ook [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3], in een bestelwagen van het merk Ford, type Transit (hierna: de bestelwagen) en een auto van het merk Opel, type Karl (hierna: de Opel). Zowel de bestelwagen als de Opel zijn door [medeverdachte 2] gehuurd voor de periode van 11 juli 2022 tot en met 13 juli 2022.
Op 11 juli 2022 omstreeks 15.00 uur wordt [medeverdachte 1] met de Opel afgezet bij bedrijventerrein [adres 5] in Amsterdam. Daar staat een vrachtwagen (kenteken [kenteken 1]) met oplegger (kenteken [kenteken 2]), hierna te noemen: de vrachtwagen. De vrachtwagen staat op naam van [medeverdachte 1]. De vrachtwagen, bestuurd door [medeverdachte 1], en de Opel, met daarin [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3], rijden vervolgens rondjes in de omgeving van het terrein van [bedrijf 1]. [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] bevinden zich tot ongeveer 20.45 uur in de nabije omgeving van [bedrijf 1], in of bij genoemde voertuigen.
[verdachte], medewerker van [bedrijf 1], informeert [medeverdachte 1] op 11 juli 2022 herhaaldelijk over de verwachte aankomsttijd van de container bij [bedrijf 1]. Anders dan [medeverdachte 2] en zijn medeverdachten kennelijk hadden verwacht, blijkt dat de container niet op 11 maar op 12 juli 2022 bij [bedrijf 1] zal worden afgeleverd. [medeverdachte 1] houdt [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] hiervan op de hoogte.
Op 12 juli 2022 omstreeks 5.20 uur arriveert de Opel op een parkeerterrein bij [adres 5], waar de vrachtwagen staat geparkeerd. Kort daarop verlaten de Opel en (enkele minuten daarna) de vrachtwagen het parkeerterrein. Omstreeks 5.32 uur parkeert de vrachtwagen vlakbij [bedrijf 1]. Omstreeks 6.32 uur, vlak voordat de vrachtwagen het terrein van [bedrijf 1] oprijdt, belt [verdachte] naar [medeverdachte 1] op Nokia 2.
Omstreeks 6.34 uur registreert [verdachte] de container in het computersysteem van [bedrijf 1] op het adres van transportbedrijf [bedrijf 3] en op het kenteken van de vrachtwagen ([kenteken 1]). Op hetzelfde tijdstip opent [verdachte] (via de ‘Manual Control-knop’) de slagboom bij de toegangspoort voor [medeverdachte 1]. Kort nadat de vrachtwagen – met lege oplegger – het terrein is opgereden, wordt de container op de vrachtwagen geplaatst. Vervolgens meldt [medeverdachte 1] telefonisch aan [verdachte] dat hij bij de uitgang staat, waarna [verdachte] omstreeks 6.47 uur de slagboom voor de uitgang opent, opnieuw door middel van de Manual Control-knop. Tegelijkertijd maakt [verdachte] de registratie van de container (op het kenteken van de vrachtwagen) ongedaan, waardoor in het computersysteem van [bedrijf 1] niet zichtbaar is dat de container van het terrein van [bedrijf 1] is weggenomen.
Vrijwel onmiddellijk nadat de vrachtwagen (inclusief de container) het terrein van [bedrijf 1] verlaat, rijdt de Opel achtereenvolgens vlak achter en vóór de vrachtwagen. Ongeveer tien minuten later stopt de vrachtwagen in de [adres 6] in Amsterdam, bij de plaats waar de bestelwagen staat geparkeerd (ter hoogte van nummer 6). Hier houdt het arrestatieteam [medeverdachte 1] aan. Enkele minuten later worden ook [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] (die in de Opel zitten) aangehouden, vlakbij de [adres 6]. In de Opel wordt de autosleutel van de bestelwagen aangetroffen en een telefoon (Samsung A22). In deze telefoon zijn onder andere foto’s van het computersysteem van [bedrijf 1] opgeslagen.
De container is in beslag genomen en onderzocht. De container was verzegeld met een rederijverzegeling en een kabelcontainerverzegeling. De verzegeling was ongeschonden en de nummers van de zegels komen overeen met de zegelnummers op de zeevrachtbrief van de vervoerder die de container vanuit Ecuador (via Cartagena en Rotterdam) naar Amsterdam heeft vervoerd. Achterin de container, onder de balen cacao, worden 22 balen met daarin 1120 pakketten met wit poeder aangetroffen. Uit onderzoek is gebleken dat het om cocaïne gaat, met een nettogewicht van in totaal 1.122,09 kilogram.
In de bestelwagen is een lege jute zak aangetroffen met het opschrift Olam, hetzelfde opschrift als op zakken bestemd voor vervoer en opslag van cacao die zijn aangetroffen bij het bedrijf [bedrijf 2], de uiteindelijke bestemming van de in de container aangetroffen zakken cacao.
(Verlengde) invoer van de cocaïne
De raadsman van de verdachte heeft betoogd dat (‘überhaupt’) niet kan worden vastgesteld dat de cocaïne in Nederland is ingevoerd. Volgens de verdediging bestaat een niet te verwaarlozen kans dat tussen 6 juli 2022 en 11 juli 2022, toen de container in de haven van Rotterdam stond, gebruik is gemaakt van de zogeheten “switch methode”. Hierbij wordt de cocaïne na aankomst in de Rotterdamse haven vanuit de oorspronkelijke (risicovolle) container, die waarschijnlijk gecontroleerd zal worden, in een andere container overgeladen.
Dit verweer faalt. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen begin van aannemelijkheid voor de juistheid van dit alternatieve scenario. Daarbij is van belang dat de container in Zuid-Amerika is verzegeld, door middel van een rederij- en een kabelcontainerverzegeling. Deze verzegeling was op 12 juli 2022 ongeschonden. De nummers van die verzegeling komen overeen met de zegelnummers zoals geregistreerd op de zeevrachtbrief van de vervoerder die de container van Ecuador (via Cartagena en Rotterdam) naar [bedrijf 1] in Amsterdam heeft vervoerd.
Het procesdossier bevat geen enkel aanknopingspunt voor de stelling dat de verzegeling van de container in Nederland is verbroken, terwijl het dossier ook overigens geen enkele concrete aanwijzing bevat dat de cocaïne pas in Nederland in de container is geplaatst.
De verdediging heeft verder aangevoerd dat geen sprake is van verlengde invoer, omdat de container op 6 juli 2022 in Rotterdam is gelost en op 11 juli 2022 de haven van Rotterdam heeft verlaten, waardoor er op 12 juli 2022 niet langer sprake zou zijn van (verlengde) invoer. Ook dit verweer kan niet slagen.
Uit artikel 1, vierde lid juncto artikel 2 aanhef en onder A van de Opiumwet, blijkt wat onder het invoeren van verdovende middelen zoals cocaïne moet worden begrepen. Dit is niet alleen het binnen het grondgebied van Nederland brengen van verdovende middelen zelf, maar ook het verrichten van handelingen gericht op het verder vervoer, de opslag, de aflevering, het ontvangst of de overdracht van verdovende middelen. Deze handelingen kunnen, kortom, als onderdeel van het invoeren plaatsvinden nádat de feitelijke invoer al is voltrokken.
De rechtbank is van oordeel dat het onderhavige feit onder deze begripsomschrijving van verlengde invoer valt. Nadat de container op 6 juli 2022 in de haven van Rotterdam is gelost, is deze enkele dagen later (op 12 juli 2022) per vrachtwagen bij [bedrijf 1] afgeleverd. Vervolgens heeft de verdachte de container (met daarin de cocaïne) samen met anderen verder vervoerd, door deze per vrachtwagen van het [bedrijf 1] terrein naar een nabijgelegen locatie te brengen. Op die locatie stond de door [medeverdachte 2] gehuurde bestelwagen, kennelijk bedoeld om de cocaïne verder mee te vervoeren. Tegen deze achtergrond stelt de rechtbank vast dat sprake is van verlengde invoer van verdovende middelen. De omstandigheid dat de container de haven van Rotterdam op 11 juli 2022 per vrachtwagen heeft verlaten en op 12 juli 2022 bij [bedrijf 1] is afgeleverd leidt niet tot een andere conclusie.
Opzet op de invoer van cocaïne
Het verweer dat de verdachte niet wist dat de container cocaïne bevatte en dat de door hem verrichte handelingen tot de normale uitoefening van zijn functie behoorden, wordt verworpen. De rechtbank licht dit als volgt toe.
De rechtbank constateert dat er 1.122 kilogram cocaïne in de container is aangetroffen met een straatwaarde van tientallen miljoenen euro’s. Aangenomen mag worden dat het vervoer en uithalen van een zodanig grote hoeveelheid cocaïne niet aan willekeurige onwetende personen wordt overgelaten, gelet op de zeer hoge waarde daarvan. De verzender zal zeker willen weten dat de zending in Nederland bij de juiste personen terechtkomt, dat deze personen op de hoogte zijn van de inhoud van de container, en dat zij weten wat er vervolgens in het belang van de verzender met die lading cocaïne moet gebeuren.
Verder is algemeen bekend dat de logistiek rondom de invoer van verboden verdovende middelen complex is en dat daarbij meestal meerdere personen betrokken zijn. Alle individuele, identificeerbare handelingen van personen die betrekking hebben op die complexe logistiek moeten daarom in beginsel worden geacht gericht te zijn op de opzet tot het binnen het grondgebied van (in dit geval) Nederland brengen van deze verboden verdovende middelen.
In deze zaak leidt de rechtbank in verband daarmee uit de bewijsmiddelen het volgende af.
Gang van zaken op 11-12 juli 2022
Op 11 juli 2022 heeft de verdachte veelvuldig telefonisch contact met medeverdachte [medeverdachte 1] over het tijdstip waarop de container bij [bedrijf 1] zal worden afgeleverd. Omstreeks 15.00 uur wordt de verdachte door [medeverdachte 1] gebeld met de mededeling dat het vervoer van de container vanuit de haven van Rotterdam naar Amsterdam is vertraagd. Uiteindelijk wordt duidelijk dat de container pas de volgende dag, op 12 juli 2022, bij [bedrijf 1] zal arriveren.
Op 12 juli 2022 vanaf ongeveer 05.30 uur staat [medeverdachte 1] met de vrachtwagen vlakbij het terrein van [bedrijf 1] geparkeerd. Om 06.32 uur belt de verdachte naar [medeverdachte 1], op het telefoonnummer van [medeverdachte 1] dat op 10 juli 2022 is geactiveerd. Twee minuten later, om 06.34 uur, staat [medeverdachte 1] met de vrachtwagen en een lege oplegger voor de ingang van [bedrijf 1]. Op dat moment registreert de verdachte de container in het [bedrijf 1]-computerbestand ‘
Trucks op Terminal’, op het kenteken van de vrachtwagen. De verdachte voert daarbij het adres in van transportbedrijf [bedrijf 3], terwijl [medeverdachte 1] daar niet werkt en evenmin in een vrachtwagen van [bedrijf 3] rijdt. De verdachte opent handmatig de slagboom, zodat [medeverdachte 1] – zonder dat deze, zoals de verdachte wist, daartoe bevoegd was – het terrein van [bedrijf 1] op kan rijden. De verdachte wijst [medeverdachte 1] vervolgens de weg op het terrein naar de container. Zodra de container op de vrachtwagen staat, belt [medeverdachte 1] de verdachte en meldt dat hij weer bij de uitgang staat. Omstreeks 06.47 uur opent de verdachte handmatig de slagboom, zodat [medeverdachte 1] het terrein met de container kan verlaten. Op hetzelfde tijdstip verwijdert de verdachte de registratie van de container uit het [bedrijf 1]-computerbestand ‘
Trucks op Terminal’. Als gevolg hiervan lijkt het erop – althans in het computersysteem van [bedrijf 1] – dat de container nog steeds op het terrein van [bedrijf 1] staat.
Volgens de verklaring van [medeverdachte 1] was het de bedoeling dat hij de container een dag later (op 13 juli 2022) zou terugbrengen naar [bedrijf 1].
In de Nokia waarmee [medeverdachte 1] op 11 en 12 juli 2022 telefonisch contact heeft met de verdachte, staan twee telefoonnummers opgeslagen: het telefoonnummer van [medeverdachte 3], onder de naam “nood”, en het nooddienstnummer van [bedrijf 1]. Het telefoonnummer van [medeverdachte 3] (eindigend op [telefoonnummer 1]) – dat op 10 juli 2022 is geactiveerd – staat óók in de telefoon van de verdachte. De verdachte heeft dit telefoonnummer op 10 juli 2022 in zijn telefoon opgeslagen, onder de naam “Nood 4”. Op het moment van activeren van die twee telefoonnummers straalden deze, zoals hiervoor beschreven, een zendmast aan in de omgeving van de verblijfsplaats van de verdachte en de telefoons van [verdachte], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] straalden op dat moment eveneens een zendmast aan in die omgeving).
Het nooddienstnummer van [bedrijf 1] (075-6126696) werd op 11 en 12 juli 2022 bediend door de verdachte.
Verder blijkt uit het strafdossier dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] de bijnaam “
de lange” gebruiken om de verdachte aan te duiden (procesdossier map 4, pagina 140 e.v.). Ook hebben zij de voornaam ‘[verdachte] van de verdachte gebruikt. De rechtbank stelt vast dat onderstaande gesprekken over de verdachte gaan.
Uit vertrouwelijke communicatie tussen de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] blijkt dat zij al in 2020 spreken over de onderhavige modus operandi. Daarbij bespreken zij ook de rol van de verdachte. Op 3 december 2020 zegt [medeverdachte 2] tegen een derde: “
die hebben we ook nog he, mijn ouwe werk[naar de rechtbank begrijpt: [bedrijf 1]] (…)
die lange doet de poort voor ons open. We gaan het zelf pakken man. Hij zet die container apart”.
Op 28 december 2020 zegt [medeverdachte 3] tegen [medeverdachte 2]: “
we gaan knallen met die [verdachte]”. Op 30 december 2020 zegt [medeverdachte 2] tegen een derde: “
ze hebben koffiezakken, daar gaan ze in, beetje achterin de containers”, waarop aan hem wordt gevraagd: “
van die lange?”. [medeverdachte 2] antwoordt: “
ja, pakken en wegen (ntv) van daar, zakken moeten eruit halen”, “
dan komen nieuwe zakken weer op die locatie, zodat we zakken kunnen bijvullen, dus die brokken (ntv) die gaan er natuurlijk veel cacao uit”, “
naar buiten en weer terug zetten, dicht sealen, pakken en terug, zodat niemand kan zien of hij nooit open is geweest”. Ook zegt [medeverdachte 2] dat ze “
buiten het systeem” weggaan en dat er een uur of twee werk nodig is om alle spullen eruit te halen, omdat het helemaal achterin zit en de zakken groot zijn.
Ook in 2022 wordt in OVC-gesprekken tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] over de verdachte gesproken. Op 6 april 2022 bespreken zij dat [medeverdachte 2] nog een keer bij [bedrijf 1] zou kunnen solliciteren, waarop [medeverdachte 2] zegt dat hij in dat geval meteen wordt aangenomen. [medeverdachte 3] reageert dat hij het géén goed plan vindt en dat “
die lange” alles kan doen, waaraan hij toevoegt: “
we gaan niemand anders zoeken (ntv), een jonge gretige gozer”.
In een gesprek op 25 maart 2022 bespreken [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] wanneer, aan wie en voor welke prijs zij blokken cocaïne zullen verkopen. Tijdens dit gesprek vraagt [medeverdachte 2] “
Heb je tweeëntwintig[naar de rechtbank begrijpt: € 22.000,-]
voor Lange ook?”, hetgeen [medeverdachte 3] bevestigt. [medeverdachte 2] zegt vervolgens: “
Geven we hem[naar de rechtbank begrijpt: de verdachte]
dat dan is hij ook weer blij. Toch?”, waarop [medeverdachte 3] zegt: “
Ja toch? Hij moet niet teveel met die (nvt) gaan gooien he”. [medeverdachte 2] antwoordt dat de verdachte dat niet doet (“
Hij gooit met niks”) en voegt daaraan toe: “
Weet je hoeveel geld hij nog heeft, pik. Hij heeft bijna nog alles he”.
Uit deze OVC-gesprekken blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de verdachte al eerder (dan op 12 juli 2022) met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] heeft samengewerkt om een container gevuld met cocaïne onopgemerkt van het terrein van [bedrijf 1] te halen, en dat hij daarvoor is betaald door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3].
Op de Samsung A22 die bij de aanhouding van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] in beslag is genomen, stonden verschillende foto’s van een beeldscherm waarop het computersysteem van [bedrijf 1] zichtbaar is. Deze foto’s bevatten containerinformatie met betrekking tot cacao, [naam schip] en [bedrijf 1] en zijn gemaakt op 11 mei 2022 (tussen 20.19 en 20.21 uur), op 9 juni 2022 (om 20.19 uur) en op 7 juli 2022 (tussen 19.31 en 19.32 uur). Steeds onmiddellijk vóór deze tijdstippen (te weten: 11 mei 2022 om 20.14 uur, 9 juni 2022 om 20.17 uur en 7 juli 2022 om 19.29 uur) heeft de verdachte ingelogd in het computersysteem van [bedrijf 1].
Bovendien blijkt uit historische verkeersgegevens het volgende. Op het moment waarop de foto’s van het [bedrijf 1]-systeem op 11 mei 2022 zijn genomen, stralen de telefoons van de verdachte en [medeverdachte 2] én de Samsung A22 een zendmast aan in de directe omgeving van het woonadres van [medeverdachte 2].
Op 9 juni 2022 en op 7 juli 2022, omstreeks het tijdstip waarop de hiervoor bedoelde foto’s zijn genomen, straalt zowel de telefoon van de verdachte als de Samsung A22 een zendmast aan in de directe omgeving van het verblijfsadres van de verdachte in Noord-Scharwoude.
Eerdere registraties en ongedaan maken daarvan in [bedrijf 1]-systeem
Op 3, 17 en 20 december 2021 heeft [medeverdachte 1] met zijn vrachtwagencombinatie containers opgehaald en teruggebracht bij [bedrijf 1]. Op deze dagen heeft de verdachte dezelfde handelingen verricht als op 12 juli 2022: hij heeft handmatig de slagboom voor [medeverdachte 1] geopend zodat deze onbevoegd het terrein van [bedrijf 1] kon betreden, hij heeft de betreffende zeecontainer op het kenteken van de vrachtwagen ([kenteken 1]) geregistreerd en deze registratie kort daarna ongedaan gemaakt. Hierdoor was in het computersysteem van [bedrijf 1] niet waarneembaar dat de container op 3 en 17 december 2021 van het [bedrijf 1] terrein was meegenomen, terwijl dat in werkelijkheid wel het geval was.
Conclusie ten aanzien van de opzet op de invoer van cocaïne
Op grond van het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank slechts de conclusie mogelijk dat de verdachte op 12 juli 2022 samen met anderen ervoor heeft gezorgd dat de container, ten aanzien waarvan hij minst genomen de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat deze cocaïne zou bevatten, onopgemerkt van het [bedrijf 1] terrein in Amsterdam naar een nabijgelegen locatie kon worden gebracht.
De tegenwerping van de verdachte dat hij slechts zijn normale werk heeft gedaan en dat hij daarbij per ongeluk wel eens op de verkeerde knop drukte, wordt gelet op hetgeen hiervoor is overwogen als ongeloofwaardig terzijde geschoven.
De verdachte heeft, als medewerker van [bedrijf 1], een wezenlijke rol gehad in het verschaffen van toegang tot het terrein van [bedrijf 1] en de verdere logistiek met betrekking tot het ophalen van de container. Gezien de geldende toegangsvoorschriften, de omvang van het terrein en het aantal containers dat daar aanwezig is, is het vrijwel onmogelijk om als daartoe onbevoegde persoon zonder hulp van een (corrupte) medewerker een specifieke container van het [bedrijf 1] terrein mee te nemen. De verdachte heeft dat op 12 juli 2022 mogelijk gemaakt. Hij heeft de poort voor [medeverdachte 1] geopend en hem de weg gewezen naar de container. Vervolgens heeft de verdachte het computersysteem van [bedrijf 1] zodanig gemanipuleerd dat het erop leek dat de container nog steeds op het terrein aanwezig was. De verdachte is door de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] benaderd om mee te werken aan de onderhavige vorm van cocaïnesmokkel en hij heeft daarmee ingestemd.
Uit al het voorgaande volgt dat de verdachte nauw en bewust met zijn medeverdachten heeft samengewerkt en dat zijn bijdrage aan de (verlengde) invoer van de cocaïne van voldoende gewicht was om hem aan te merken als medepleger.
De slotsom is dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachte zich, tezamen en in vereniging met zijn medeverdachten, schuldig heeft gemaakt aan de (verlengde) invoer in Nederland van ongeveer 1.122 kilogram cocaïne.
Voorwaardelijke verzoeken
Omdat de verdachte niet wordt vrijgesproken van het ten laste gelegde, is aan de voorwaarde van de door de verdediging geformuleerde verzoeken voldaan. Bij de beoordeling van deze verzoeken is het zogenoemde noodzaakcriterium van toepassing en op basis daarvan oordeelt de rechtbank als volgt over de door de verdediging gedane verzoeken.
Het verzoek tot het laten opmaken van een aanvullend proces-verbaal met betrekking tot de controle van de container in Zuid-Amerika, wordt afgewezen. Naar het oordeel van de rechtbank is de noodzaak hiertoe niet gebleken. Voor de motivering van deze beslissing verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor is overwogen onder het tussenkopje “
(Verlengde) invoer van de cocaïne”.
De rechtbank ziet evenmin noodzaak om een proces-verbaal te laten opmaken over de vraag welke personen waren ingelogd in het systeem van [bedrijf 1] toen de betreffende foto’s (zoals aangetroffen op de Samsung A22) zijn gemaakt. Het is irrelevant of, en zo ja welke, andere werknemers op die tijdstippen ook waren ingelogd. Van belang is dat de verdachte op drie verschillende momenten in het systeem van [bedrijf 1] is ingelogd, steeds enkele minuten vóór het maken van de relevante foto’s. Daarbij komen de vaststellingen die de rechtbank in dit verband heeft gedaan over de historische gegevens van de telefoons van de verdachte en zijn medeverdachten. De bewijswaarde van deze omstandigheden, in onderlinge samenhang met het overige bewijs bezien, wordt niet anders indien zou komen vast te staan dat ten tijde van het maken van de foto’s meerdere werknemers in het [bedrijf 1]-systeem waren ingelogd. Het verzoek op dit punt wordt daarom afgewezen.
De verdediging heeft op 16 december 2022 verzocht om vier getuigen te horen, om aan te tonen dat binnen [bedrijf 1] geregeld werd afgeweken van protocollen wegens (onder meer) een hoge werkdruk en uit praktische overwegingen, zonder dat daarbij criminele intenties in het spel waren. Dit verzoek heeft de rechter-commissaris bij beslissing van 25 januari 2023 afgewezen. De verdediging heeft ter zitting (voorwaardelijk) verzocht, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen, de vier getuigen alsnog te horen.
De rechtbank is van oordeel dat er geen noodzaak is om de opgegeven getuigen alsnog te horen. Wat deze getuigen mogelijk kunnen verklaren over de werkwijze bij [bedrijf 1] doet niet af aan de hiervoor genoemde vaststaande feiten en omstandigheden en is niet relevant voor het oordeel van de rechtbank. Het getuigenverzoek wordt daarom afgewezen.