ECLI:NL:RBNHO:2023:11315

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 oktober 2023
Publicatiedatum
9 november 2023
Zaaknummer
15-009440-23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval onder invloed van alcohol met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

Op 31 oktober 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 23 januari 2022 in Graft, gemeente Alkmaar, een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, onder invloed van alcohol, reed met zijn auto op de verkeerde weghelft en botste tegen een tegemoetkomende auto, waardoor de bestuurster zwaar lichamelijk letsel opliep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen, wat leidde tot het ongeval. Het verweer van de verdediging, dat de verdachte als gevolg van een hypo was weggevallen, werd verworpen. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de ten laste gelegde feiten, waaronder het rijden onder invloed van alcohol met een bloedalcoholgehalte van 1,28 milligram. De officier van justitie had een taakstraf van 240 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor twee jaar geëist. De rechtbank legde uiteindelijk een taakstraf op van 240 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor twee jaar, met een proeftijd van twee jaar.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-009440-23 (P)
Uitspraakdatum: 31 oktober 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17 oktober 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. A. van Loon, en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. T.C. Heijmerink, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
Primair:
hij op of omstreeks 23 januari 2022 te Graft, gemeente Alkmaar, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, kenteken [kenteken]), daarmede rijdende over de weg, (de provincialeweg N244), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door -na voorafgaand gebruik van alcoholhoudende drank- zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, zonder noodzaak beide doorgetrokken strepen in het midden van het wegdek (met het linker deel van zijn motorrijtuig) te overschrijden en zo (deels) terecht te komen op het wegdek bestemd voor het tegemoetkomende verkeer en vervolgens in botsing of aanrijding te komen met een hem tegemoet rijdende personenauto, waardoor aan de bestuurster van die personenauto (genaamd [benadeelde] zwaar lichamelijk letsel, (te weten een gebroken scheenbeen bij het kniegewricht en een gebroken enkel), of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, danwel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of
negende lid van genoemde wet;
Subsidiair
hij op of omstreeks 23 januari 2022 te Graft, gemeente Alkmaar als bestuurder van een voertuig (personenauto, kenteken [kenteken]), daarmee rijdende op de weg, de Provincialeweg N244, (deels) terecht is gekomen op het wegdek bestemd voor het tegemoetkomende verkeer en in botsing of aanrijding is gekomen met een hem tegemoet komend voertuig en schade en/of letsel is ontstaan, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
Feit 2
hij op of omstreeks 23 januari 2022 te Graft, gemeente Alkmaar, als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,28 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde feiten. Met betrekking tot feit 1 acht zij bewezen dat het ongeval is te wijten aan de schuld van de verdachte als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994), doordat de verdachte over de dubbele doorgetrokken streep is gereden en op de verkeerde weghelft terecht is gekomen, terwijl hij te veel had gedronken. Zij kwalificeert het handelen van de verdachte als zeer onvoorzichtig en onoplettend. Het letsel van het slachtoffer, [benadeelde], kan als zwaar lichamelijk letsel worden aangemerkt.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit de verdachte vrij te spreken van het onder 1 primair ten laste gelegde feit en heeft daartoe het volgende aangevoerd. De verdachte lijdt aan diabetes (type 2). Als gevolg van een hypo, een te lage bloedsuikerspiegel, is de verdachte tijdens het autorijden weggevallen en op de andere weghelft terechtgekomen. De raadsvrouw stelt dat de verdachte onder deze omstandigheden het verkeersongeval niet kan worden verweten. Daarnaast heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het enkele feit dat de verdachte voorafgaand aan het verkeersongeval alcohol heeft gedronken, onvoldoende is om te kunnen spreken van schuld als bedoeld in artikel 6 WVW 1994.
Ten aanzien van een bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde feiten heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en onder 2 laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis staan.
3.3.2.
Bewijsmotivering feit 1 primair
De rechtbank stelt op basis van de stukken in het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 23 januari 2022 heeft er omstreeks 20.08 uur een verkeersongeval plaatsgevonden op de Provincialeweg N244 in Graft. Uit onderzoek van de politie is gebleken dat de verdachte met zijn auto de dubbele doorgetrokken streep in het midden van het wegdek heeft overschreden en op de rijbaan voor het tegemoetkomende verkeer in botsing is gekomen met de tegemoetkomende auto van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft als gevolg van deze botsing een gebroken scheenbeen bij het kniegewricht, een gebroken kuitbeen en letsel aan haar voet opgelopen. Het slachtoffer is voor dit letsel geopereerd. In het bloed van de verdachte is na het ongeval alcohol aangetroffen dat ruim boven de wettelijke grenswaarde lag.
Om tot een bewezenverklaring van artikel 6 WVW 1994 te kunnen komen, is vereist dat de verdachte zich zodanig in het verkeer heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Of sprake is van schuld hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dit betekent dat niet in het algemeen valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld. Van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 is sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Een tijdelijke onoplettendheid in het verkeer hoeft nog geen schuld op te leveren. Dit geldt ook als er omstandigheden aannemelijk zijn geworden waaruit voortvloeit dat de verdachte ten tijde van het verkeersongeval in verontschuldigbare onmacht verkeerde.
De verdachte is onder invloed van alcohol met zijn auto op de weghelft voor het tegemoetkomende verkeer in botsing gekomen met de hem tegemoet rijdende auto van het slachtoffer. Naar het oordeel van de rechtbank kan zodanig verkeersgedrag in beginsel de gevolgtrekking dragen dat de verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden en dat het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte als bedoeld in artikel 6 WVW 1994 te wijten is.
De rechtbank beoordeelt vervolgens of in dit concrete geval omstandigheden aannemelijk zijn geworden waaruit volgt dat dit anders is en toch niet van schuld in voornoemde zin kan worden gesproken.
De raadsvrouw van de verdachte heeft er in dat verband op gewezen dat de verdachte ten tijde van het ongeval als gevolg van een hypo is weggevallen en daardoor op de andere weghelft terecht is gekomen. Volgens de raadsvrouw is het verkeersongeval onder deze omstandigheden niet aan de schuld van de verdachte als bedoeld in artikel 6 WVW 1994 te wijten.
De rechtbank is van oordeel dat op geen enkele wijze aannemelijk is geworden dat de verdachte op enig moment voorafgaand aan het verkeersongeval een hypo heeft gehad en/of is weggevallen als gevolg van zo een hypo. Bij de verdachte is kennelijk in 2005 diabetes vastgesteld, waarvoor hij ten tijde van het ongeval geen medicijnen gebruikte. De verdachte heeft zelf ter terechtzitting verklaard dat hij niet weet of hij voorafgaand aan het ongeval een hypo heeft gehad en ook dat hij nooit eerder een hypo heeft gehad. De vraag van de officier van justitie ter zitting of, mocht het een hypo zijn geweest, dit het gevolg is geweest van de inname van alcohol, heeft de verdachte bevestigend geantwoord. Dit maakt dat, indien al sprake zou zijn geweest van een hypo, het de verdachte zelf is die zich in deze positie heeft gebracht, zodat hem geen beroep op verontschuldigbare onmacht toekomt.
Het verweer wordt verworpen.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande bewezen dat het rijgedrag van de verdachte als zeer onvoorzichtig en onoplettend moet worden aangemerkt en dat het aan zijn schuld is te wijten dat daardoor een verkeersongeval heeft plaatsgevonden waarbij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel is toegebracht.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1
Primair:
hij op 23 januari 2022 te Graft, gemeente Alkmaar, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, kenteken [kenteken]), daarmede rijdende over de weg, (de provincialeweg N244), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door - na voorafgaand gebruik van alcoholhoudende drank - zeer onvoorzichtig en onoplettend, zonder noodzaak beide doorgetrokken strepen in het midden van het wegdek te overschrijden en zo terecht te komen op het wegdek bestemd voor het tegemoetkomende verkeer en vervolgens in botsing te komen met een hem tegemoet rijdende personenauto, waardoor aan de bestuurster van die personenauto (genaamd [benadeelde] zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994;
Feit 2
hij op 23 januari 2022 te Graft, gemeente Alkmaar, als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,28 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van
feit 1:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel b, van deze wet
en
feit 2:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994 (1,28 milligram).
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, te vervangen door 120 dagen vervangende hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van twee jaren.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft erop gewezen dat volgens de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) een taakstraf voor de duur van 160 uren en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van
18 maanden passend is. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor overtreding van de WVW 1994, dat er sinds het verkeersongeval bijna twee jaren zijn verstreken en dat de verdachte voor zijn werk afhankelijk is van zijn rijbewijs. De raadsvrouw heeft daarom verzocht een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen geheel voorwaardelijk op te leggen.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich op 23 januari 2022 schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een ernstig verkeersongeval door zich zeer onvoorzichtig en onoplettend te gedragen. Hij is in een auto gaan rijden terwijl hij onder invloed van te veel alcohol was. Op enig moment heeft de verdachte de doorgetrokken strepen op het wegdek overschreden en is hij op de rijbaan voor het tegemoetkomende verkeer in botsing gekomen met de tegemoetkomende auto van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft als gevolg van dit verkeersongeval zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Het slachtoffer moest hiervoor een operatie ondergaan. De advocaat van het slachtoffer heeft ter terechtzitting toegelicht hoeveel impact het ongeval op het slachtoffer heeft gehad. Gezien het dossier mag nog van geluk worden gesproken dat het beperkt is gebleven tot dit letsel; het had veel erger kunnen aflopen.
De verdachte heeft met zijn verkeersgedrag zichzelf en zijn medeweggebruikers in een zeer gevaarlijke situatie gebracht. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd
8 september 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport, gedateerd 27 september 2023 van L. Koeten, als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland. De reclassering schat het risico op recidive als laag in en vindt interventies en toezicht niet nodig.
Op te leggen straf
Gelet op de oriëntatiepunten van het LOVS is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 jaren in beginsel passend. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en in het tijdsverloop sinds het bewezenverklaarde aanleiding om geen gevangenisstraf op te leggen. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd.
Bijkomende straf
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen moet worden ontzegd voor na te noemen duur. Hiermee wordt niet alleen beoogd de verdachte te doordringen van het feit dat zijn rijgedrag buitengewoon onveilig was voor de andere verkeersdeelnemers, maar ook om die verkeersdeelnemers voor langere tijd te beschermen tegen dit rijgedrag. De rechtbank zal echter gelet op tijdsverloop sinds het bewezenverklaarde bepalen dat een gedeelte van deze straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren zodat verdachte er voor het einde van die proeftijd van wordt weerhouden strafbare feiten te begaan.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 55 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 8, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zijn van toepassing.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
240 urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door
120 dagenhechtenis.
Veroordeelt de verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
twee(
2) jaren.
Beveelt dat een gedeelte van deze bijkomende straf, groot één (
1) jaar,
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op
twee (2) jarenbepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.E. Voorberg, voorzitter,
mr. E.G. van Roest en mr. M.E. Allegro, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. D. Koppe,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 oktober 2023.