ECLI:NL:RBNHO:2023:11206

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 september 2023
Publicatiedatum
8 november 2023
Zaaknummer
C/15/335634 / HA ZA 23-37
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij bewaarneming van een auto en de rol van onderbewaarnemers

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, heeft eiser, wonende in Turkije, een vordering ingesteld tegen gedaagde, wonende in Nederland, met betrekking tot de bewaarneming van een replica Porsche Spyder 550 Beck. De eiser vordert een schadevergoeding van € 30.000, omdat hij stelt dat gedaagde tekortgeschoten is in de nakoming van de bewaarnemingsovereenkomst. De procedure begon met een dagvaarding op 3 januari 2023, gevolgd door een conclusie van antwoord van gedaagde op 1 maart 2023 en een mondelinge behandeling op 29 juni 2023.

De feiten van de zaak zijn als volgt: in 2008 kocht eiser de auto en in 2012 werd overeengekomen dat gedaagde de auto kosteloos zou stallen. Gedaagde heeft de auto later ondergebracht bij een derde, wat leidde tot een geschil over de aansprakelijkheid voor de auto, die uiteindelijk door een derde zou zijn verkocht. Eiser stelt dat gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld door de auto te laten verkopen zonder zijn toestemming. Gedaagde betwist dit en stelt dat hij niet aansprakelijk kan worden gehouden voor de verkoop van de auto door de onderbewaarnemer.

De rechtbank oordeelt dat gedaagde niet aansprakelijk is voor de gedragingen van de onderbewaarnemer, omdat de bewaarneming niet tegen bewaarloon geschiedde en gedaagde niet verantwoordelijk was voor de omstandigheden die leidden tot de onderbewaring. De rechtbank wijst de vorderingen van eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten van gedaagde, die zijn begroot op € 429,00. Dit vonnis is uitgesproken op 27 september 2023 door mr. S.A.M. Groot.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/335634 / HA ZA 23-37
Vonnis van 27 september 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats 1] (Turkije),
eiser,
advocaat mr. S. Besli te Ede,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats 2],
gedaagde,
advocaat mr. K. Tülü te Haarlem.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van [eiser] van 3 januari 2023, met producties,
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde] van 1 maart 2023 met een productie,
  • het tussenvonnis van 29 maart 2023, waarbij een mondelinge behandeling is gelast,
  • de mondelinge behandeling van 29 juni 2023 waaraan [eiser] via een videoverbinding deelnam, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en waarbij aan de zijde van [gedaagde] spreekaantekeningen zijn overgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
In 2008 heeft [eiser] een replica Porsche Spyder 550 Beck (hierna: de auto) gekocht in Duitsland.
2.2.
Op enig moment in 2012 zijn [eiser] en [gedaagde] overeengekomen dat de auto kosteloos door [gedaagde] kon worden gestald bij Corendon/Aviamundo te Boesingheliede. De auto is door een gezamenlijke kennis, de heer [betrokkene 1], van Duitsland naar Boesingheliede gebracht.
2.3.
Vanaf medio 2013 was [gedaagde] niet langer in de gelegenheid gebruik te maken van de parkeerruimte bij Corendon/Aviamundo en heeft hij na overleg hierover met [eiser] de auto ondergebracht bij een stalling van de heer [betrokkene 2] te [plaats 3].
2.4.
In een ongedateerd transcript van een telefoongesprek tussen [betrokkene 1] en [betrokkene 3] is te lezen dat [betrokkene 3] de auto heeft verkocht, dat hij in de veronderstelling verkeerde dat de auto eigendom was van [gedaagde], dat er nog een tegoed is van zo’n € 10.000 bestaande uit de opbrengst van de auto minus de stallingskosten à circa € 12.000 en dat [gedaagde] dat bedrag bij hem kan ophalen.
2.5.
In een brief van 12 november 2021 aan [gedaagde] heeft de advocaat van [eiser] [gedaagde] gesommeerd tot teruggave van de auto en indien teruggave niet mogelijk is tot betaling van de schade. Deze brief is verzonden aan de e-mailadressen [e-mailadres 1] en [e-mailadres 2].
2.6.
Op 18 februari 2022 heeft Augustijn auto expertise op grond van digitale documentatie en foto’s een taxatie opgesteld van de auto. De waarde in het economisch verkeer is hierbij per die datum getaxeerd op € 30.000.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat - dat de rechtbank [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 30.000 aan vervangende schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente, de buitengerechtelijke incassokosten, de expertisekosten van de waardevaststelling van de auto, alsmede de proceskosten en de nakosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de bewaarnemingsovereenkomst en onrechtmatig heeft gehandeld door [betrokkene 3] opdracht te geven de auto te verkopen, dan wel toestemming daarvoor te geven, zonder de daarvoor benodigde toestemming van [eiser]. Subsidiair stelt [eiser] dat [gedaagde] niet de zorg van een goed bewaarnemer in acht heeft genomen, door de auto onverzekerd voor aansprakelijkheid en brand bij een derde onder te brengen, alwaar de auto (mogelijk) door brand verloren is gegaan. Door de auto onrechtmatig door een derde te laten verkopen, dan wel door de brand, kan [eiser] niet meer over zijn auto beschikken. [gedaagde] is daarom de waarde van de auto ter hoogte van € 30.000 aan [eiser] verschuldigd.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Hij voert aan dat hij niet is tekortgeschoten in de nakoming van de bewaarnemingsovereenkomst. Hij heeft met toestemming van [eiser] de auto bij een andere bewaarnemer, [betrokkene 2], ondergebracht en daarmee is de bewaarnemingsovereenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] beëindigd. Verder voert [gedaagde] aan dat hij geen opdracht heeft gegeven aan [betrokkene 3] om de auto te verkopen, noch daarvoor toestemming heeft gegeven, en dat [eiser] geen of nauwelijks schade heeft geleden, omdat de waarde van de auto minder was dan € 30.000 en de opbrengst van de auto minus de bewaarkosten bij [betrokkene 3] kan worden opgehaald. Tot slot beroept [gedaagde] zich op eigen schuld aan de zijde van [eiser]. Ten aanzien van het subsidiaire standpunt voert [gedaagde] aan dat hij had vernomen dat de hele loods met daarin de auto was verbrand, maar dat later is gebleken dat dat een andere loods betrof en dat de auto niet is verbrand maar verkocht.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Vast staat dat partijen in 2012 hebben afgesproken dat [eiser] de auto gratis bij [gedaagde] kon stallen in een parkeerruimte die [gedaagde] tot zijn beschikking had. Deze afspraak is een overeenkomst van bewaarneming. Bij bewaarneming verbindt de ene partij, de bewaarnemer, zich tegenover een andere partij, de bewaargever, de zaak die de bewaargever hem toevertrouwt te bewaren en terug te geven. Op grond van artikel 7:605 lid 4 Burgerlijk Wetboek (BW) is een bewaarnemer verplicht om de zaak terug te geven in de staat waarin hij haar heeft ontvangen. Op grond van artikel 7:602 BW moet de bewaarnemer bij de bewaring de zorg van een goed bewaarder in acht nemen.
4.2.
[gedaagde] voert aan dat hij medio 2013 niet langer de beschikking had over de parkeerruimte waar de auto was gestald, omdat de onderneming niet langer op die plaats mocht worden geëxploiteerd én dat hij de auto met toestemming van [eiser] bij een andere stalling in [plaats 3] in bewaring heeft gegeven. [eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling beaamd dat [gedaagde] hem destijds heeft gebeld en hem heeft gezegd dat [gedaagde] de auto niet langer bij hem in de parkeerruimte kon stallen, dat [gedaagde] de auto naar een andere plaats kon brengen en dat [eiser] daarmee akkoord was. De rechtbank stelt op basis van deze verklaring vast dat [eiser] er mee heeft ingestemd dat [gedaagde] de auto op dat moment niet aan [eiser] zou teruggeven en dat de auto bij een andere partij in (onder)bewaring werd gegeven.
4.3.
Vervolgens is de auto, aldus [eiser], op enig moment door [betrokkene 3] verkocht. [eiser] stelt dat dit in opdracht of met toestemming van [gedaagde] is gedaan en verwijst ter onderbouwing naar een transcript van een telefoongesprek tussen [betrokkene 1] en [betrokkene 3]. [gedaagde] betwist dat hij opdracht heeft gegeven voor de verkoop van de auto of dat hij daarmee zou hebben ingestemd. Hij voert aan dat hij, terwijl hij zelf destijds in Spanje verbleef, wel enkele malen is gebeld door [betrokkene 3] over de kosten voor de stalling en dat hij steeds tegen hem heeft gezegd dat hij daarvoor bij [eiser] moest zijn. Hij betwist dat hij opdracht tot verkoop heeft gegeven of heeft ingestemd met de verkoop. Gezien het gemotiveerde verweer van [gedaagde] had het op de weg van [eiser] gelegen nadere feiten en omstandigheden te stellen, waaruit blijkt dat [gedaagde] opdracht heeft gegeven of toestemming heeft gegeven voor de verkoop van de auto. Bijvoorbeeld door het overleggen van een verklaring van [betrokkene 3]. Dit heeft [eiser] niet gedaan. In het licht van de gemotiveerde betwisting heeft [eiser] onvoldoende gesteld dat [gedaagde] opdracht heeft gegeven voor de verkoop van de auto, of daarvoor toestemming heeft gegeven, en moet er van uit worden gegaan dat [betrokkene 3] dit uit eigen beweging heeft gedaan.
4.4.
De volgende vraag die beantwoord moet worden is of [gedaagde] aansprakelijk gehouden kan worden voor het handelen van [betrokkene 3] als onderbewaarnemer.
Lid 3 van artikel 7:603 BW bepaalt hierover dat de bewaarnemer voor gedragingen van de onderbewaarnemer met betrekking tot de zaak op gelijke wijze aansprakelijk is als voor eigen gedragingen, tenzij de bewaarneming niet tegen bewaarloon geschiedt en de bewaarnemer tot het in onderbewaring geven genoodzaakt was ten gevolge van hem niet toe te rekenen omstandigheden.
4.5.
Nog los van de vraag of de bewaarneming was geëindigd, zoals [gedaagde] aanvoert, staat vast dat [eiser] geen bewaarloon aan [gedaagde] verschuldigd was, zodat aan de eerste voorwaarde van de uitzonderingclausule is voldaan. Ook aan de tweede voorwaarde is voldaan, omdat [gedaagde] geen gelegenheid meer had om de auto bij hem te stallen omdat de onderneming niet meer op die plaats geëxploiteerd mocht worden. Dit is een omstandigheid die niet aan [gedaagde] is toe te rekenen (en overigens tussen partijen zo is besproken). Dit heeft tot gevolg dat [gedaagde] niet aansprakelijk kan worden gesteld voor het handelen van [betrokkene 3] en de (mogelijke) schade die [eiser] door de verkoop heeft geleden. Dit betekent dat de vordering op de primaire grondslag niet toewijsbaar is.
4.6.
Ten aanzien van de subsidiaire grondslag, dat de auto verloren is gegaan door brand, heeft [eiser] geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat daar sprake van is geweest. Deze grondslag kan daarom evenmin tot toewijzing van de vorderingen leiden.
4.7.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht 86,00
- eigen bijdrage salaris advocaat
343,00
Totaal € 429,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 429,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr S.A.M. Groot en in het openbaar uitgesproken op 27 september 2023.