ECLI:NL:RBNHO:2023:11204

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 oktober 2023
Publicatiedatum
8 november 2023
Zaaknummer
C/15/334340 / HA ZA 22-726
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding en teruggave van goederen door een stichting tegen een oud-bestuurder wegens onrechtmatig handelen

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 25 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een stichting en een oud-bestuurder, [gedaagde]. De stichting vorderde schadevergoeding en teruggave van goederen, stellende dat [gedaagde] onrechtmatig had gehandeld door zonder toestemming van het bestuur financiële transacties uit te voeren en goederen te onttrekken aan de stichting. De procedure begon met een dagvaarding op 28 november 2022, gevolgd door een tussenvonnis op 15 maart 2023 en een mondelinge behandeling op 31 augustus 2023. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde] in strijd met de statuten had gehandeld door zelfstandig besluiten te nemen zonder instemming van de overige bestuursleden. De rechtbank heeft de vorderingen van de stichting gedeeltelijk toegewezen, waarbij [gedaagde] werd veroordeeld tot betaling van € 40.445,03 en teruggave van diverse goederen, waaronder ordners met administratie en een bureau met bijbehorende apparatuur. Tevens werd [gedaagde] in de proceskosten veroordeeld. De rechtbank overwoog dat [gedaagde] onvoldoende had onderbouwd dat zijn handelingen in het belang van de stichting waren en dat hij persoonlijk aansprakelijk was voor de onrechtmatige betalingen en onttrekkingen aan het vermogen van de stichting.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/334340 / HA ZA 22-726
Vonnis van 25 oktober 2023
in de zaak van
de stichting
[eiseres],
gevestigd te [plaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. P.F. Keuchenius te Hoorn Nh,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. E. Doornbos te Badhoevedorp.
Partijen zullen hierna de Stichting en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 28 november 2022 van de Stichting, met producties,
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde] ,
  • het tussenvonnis van 15 maart 2023, waarbij een comparitie van partijen is gelast,
  • de brief van de Stichting van 18 augustus 2023 met nadere producties,
  • de mondelinge behandeling van 31 augustus 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en waarbij door de Stichting spreekaantekeningen zijn overgelegd,
  • het bericht van de Stichting van 5 september 2023, waarin zij vonnis vraagt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 27 maart 2015 is [eiseres] opgericht. De Stichting heeft als doel het verspreiden en onderwijzen van het Mahayana boeddhisme en de Mahayana boeddhistische leer en verder onder meer het organiseren van bijeenkomsten. De Stichting richt zich met name op de Vietnamese boeddhistische gemeenschap in Nederland. De Stichting is eigenaar van een tot tempel ingerichte onroerende zaak te [plaats 3] , hierna te noemen de tempel.
2.2.
Bij de oprichting van de stichting is [betrokkene 1] (hierna [betrokkene 1] ), een monnik met hoog aangeschreven reputatie binnen de Vietnamese boeddhistische gemeenschap, aangesteld als hoofd van de tempel en voorzitter van het bestuur.
2.3.
[gedaagde] was sinds 2017 een leerling van [betrokkene 1] volgens de Mahayana boeddhistische leer, zodat tussen hen een leerling-meester verhouding gold.
2.4.
Tot 31 december 2021 bestond de stichting uit zes bestuurders, onder wie [betrokkene 1] en [gedaagde] . Op 31 december 2021 zijn drie bestuurders op eigen initiatief uitgetreden. Vanaf januari 2022 bestond het bestuur uit [betrokkene 1] (voorzitter), [gedaagde] (penningmeester) en [betrokkene 2] (secretaris).
2.5.
Eind 2021 werd [gedaagde] verteld dat [betrokkene 1] de Stichting financieel zou hebben benadeeld. Hem werd verteld dat er grote onduidelijkheden en onregelmatigheden waren in de financiële administratie van de Stichting. Dit bericht werd bekend in de gemeenschap.
2.6.
Op 27 maart 2022 heeft in de tempel een bijeenkomst plaatsgevonden waarbij [gedaagde] en een aantal medestanders er bij [betrokkene 1] op hebben aangedrongen af te treden als bestuurder van de Stichting. Vervolgens is een discussie ontstaan of [betrokkene 1] tijdens die bijeenkomst kenbaar heeft gemaakt te zullen aftreden als bestuurder.
2.7.
[gedaagde] heeft [betrokkene 1] op 29 maart 2022 uitgeschreven als bestuurder in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (hierna: de KvK). Op 30 maart 2022 heeft hij [betrokkene 3] ingeschreven als bestuurder.
2.8.
De Stichting heeft bezwaar gemaakt tegen de uitschrijving van [betrokkene 1] als bestuurder en de inschrijving van [betrokkene 3] . De KvK heeft geoordeeld dat er sprake was van gerede twijfel over de juistheid van de gedane opgaven. Dientengevolge zijn de wijzigingen in het handelsregister op 9 augustus 2022 ongedaan gemaakt en staat [betrokkene 1] weer ingeschreven als bestuurder van de Stichting en is [betrokkene 3] niet langer ingeschreven.
2.9.
[betrokkene 4] (hierna: [betrokkene 4] ) is in maart/april 2022 door het bestuur van de Stichting – onder wie [betrokkene 1] en [gedaagde] – ingeschakeld de financiën van de Stichting te bestuderen en/of door een derde te laten controleren. Hij heeft daartoe inzage gekregen in de financiële administratie van de Stichting.
2.10.
In een brief van 6 april 2022 van de Stichting aan [gedaagde] , ondertekend door [betrokkene 4] als gevolmachtigde namens de Stichting, schrijft de Stichting het volgende:
“(…) De heer [betrokkene 1] en de heer [betrokkene 2] zijn nog steeds samen met u bestuurders van de stichting. (…) Dit betekent dat u en [betrokkene 3] geen rechtsgeldige besluiten namens de stichting kunnen nemen en dat rechtshandelingen en feitelijke handelingen door u en/of door hem verricht namens de stichting onrechtmatig zijn. U bent met name niet gerechtigd om financiële transacties aan te gaan, roerende of onroerende goederen te kopen of te verkopen, of welk bestuursbesluit dan ook te nemen.
De stichting zal u persoonlijk aansprakelijk stellen voor elke transactie, gedaan vanaf 29 maart jl. die in strijd met deze sommatie wordt gepleegd”.
2.11.
[betrokkene 4] heeft medio april 2022 de administratie van de Stichting aan het boekhoudkantoor Boekhoudburo West-Friesland (hierna: BWF) afgegeven met als opdracht inzicht te verstrekken in de financiële administratie van de Stichting vanaf oprichting. BWF kwam in juni 2022 met haar bevindingen. In deze bevindingen is opgenomen: “
Gedurende de jaren 2015 tot en met 2020 is het eindsaldo van de bankrekeningen hoger dan verwacht mag worden volgens het kasstroomoverzicht. Dit zou bijvoorbeeld betekenen dat er in de betreffende jaren uiteindelijk meer baten zijn geweest dan dat er zijn verantwoord in de oorspronkelijk stukken van de stichting. Het verschil spitst zich vooral toe op 2015 tot en met 2017. Over 2018 tot en met 2020 zijn de verschillen verwaarloosbaar.De leningen zijn verder afgestemd.
2.12.
Op 13 juni 2022 is [gedaagde] uitgenodigd voor een bestuursvergadering om de bevindingen van BWF te bespreken. [gedaagde] is op deze vergadering niet verschenen.
2.13.
Op 23 augustus 2022 heeft opnieuw een bestuursvergadering plaatsgevonden. [gedaagde] is daarvoor opgeroepen, maar kon daarbij niet aanwezig zijn. Op zijn verzoek om de bestuursvergadering te verzetten is niet gereageerd. Tijdens deze bestuursvergadering is [gedaagde] ontslagen als bestuurder van de Stichting. [betrokkene 4] en [betrokkene 5] zijn tijdens deze vergadering als bestuurder benoemd.
2.14.
[gedaagde] heeft AccountAd onderzoek laten doen naar de financiën van de Stichting. AccountAd heeft een “rapport van feitelijke bevindingen” opgemaakt gedateerd op 5 september 2022.
2.15.
In een vonnis van 10 oktober 2022 naar aanleiding van een kort geding procedure tussen partijen heeft de rechtbank – kort weergegeven – [gedaagde] veroordeeld om het bestuur van de Stichting toegang tot de tempel te verschaffen en de sleutels van het gebouw en de bestelbus af te geven. Ook heeft de rechtbank [gedaagde] verboden de tempel en het terrein van de tempel te betreden zonder toestemming van het bestuur. De rechtbank heeft daarbij aan [gedaagde] een dwangsom opgelegd voor deze veroordelingen van € 500,- per dag. [gedaagde] is in de kosten van het geding veroordeeld. Hij is niet in hoger beroep gegaan.
2.16.
Tijdens de behandeling van het kort geding tussen partijen bleek [gedaagde] in september 2022 € 63.000,- van de rekening van de Stichting op zijn privérekening te hebben overgemaakt. De Stichting heeft conservatoir derdenbeslag gelegd op de rekening van [gedaagde] . [gedaagde] heeft daarop het geld terugbetaald. Bij (verstek)vonnis van 23 november 2022 is [gedaagde] veroordeeld om aan de Stichting € 63.000,- te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. Ook is [gedaagde] veroordeeld in de beslag- en proceskosten.
2.17.
[gedaagde] heeft bezwaar gemaakt bij de KvK tegen de registratiewijziging naar aanleiding van zijn ontslag en de nieuwe bestuurssamenstelling per 23 augustus 2022. Dit bezwaar is door de KvK bij beslissing van 23 november 2022 afgewezen.
2.18.
In een beschikking van 22 december 2022 naar aanleiding van een verzoekschriftprocedure tussen partijen heeft de rechtbank de door [gedaagde] gevraagde voorlopige voorziening om – kort weergegeven – [betrokkene 1] , [betrokkene 4] en [betrokkene 5] als bestuurders van de Stichting te schorsen afgewezen.
2.19.
In een beschikking van 24 juli 2023 naar aanleiding van een verzoekschriftprocedure tussen partijen heeft de rechtbank de verzoeken van [gedaagde] afgewezen. [gedaagde] had – kort weergegeven – verzocht dat de rechtbank (i) voor recht zou verklaren dat [betrokkene 1] op 27 maart 2022 was afgetreden als bestuurder, (ii) het ontslagbesluit van 23 augustus 2022 waarbij [gedaagde] is ontslagen als bestuurder zou vernietigen, (iii) voor zover [betrokkene 1] , [betrokkene 4] en [betrokkene 5] nog (rechtsgeldig) bestuurder zouden zijn, hen te ontslaan als bestuurder en (iv) drie onafhankelijke bestuurders zou benoemen als bestuurder van de Stichting.

3.Het geschil

3.1.
De Stichting vordert samengevat - bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, dat de rechtbank [gedaagde] veroordeelt tot betaling van:
I. een bedrag van € 21.283,36 wegens onrechtmatige betalingen uit het vermogen van de Stichting c.q. onttrekkingen aan het vermogen van de Stichting in de periode 29 maart 2022 tot eind oktober 2022,
II. een bedrag van € 24.000, wegens aan de Stichting toekomende inkomsten in de periode 29 maart 2022 tot eind oktober 2022,
III. een bedrag van € 5.000, wegens aan de Stichting toekomende donaties in de periode 29 maart 2022 tot eind oktober 2022,
IV. een bedrag van € 15.918,76 voor herstelkosten van een in de periode april/mei 2022 onbevoegdelijk doorgevoerde verbouwing in het gebouw van de Stichting,
V. teruggave van een kasboek, drie ordners met daarin administratie en bouwtekeningen met plattegronden, een bureau met pc, printer en beeldscherm, een stempel van de Stichting en spullen van [betrokkene 1] die uit zijn kamer zijn weggenomen, onder verbeurte van een dwangsom
en [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
De Stichting legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld en/of dat [gedaagde] als bestuurder een persoonlijk verwijt treft, door de gevorderde bedragen aan het vermogen van de Stichting te onttrekken en de goederen zonder toestemming weg te nemen. De Stichting stelt dat [gedaagde] in de brief van 6 april 2022 te kennen was gegeven dat hij namens de Stichting geen rechtshandelingen of feitelijke handelingen meer mocht verrichten. Als hij dat toch zou doen, zou hij daarvoor persoonlijk aansprakelijk gesteld worden. Verder stelt de Stichting dat [gedaagde] een inbreuk heeft gemaakt op het eigendomsrecht van de Stichting door zonder instemming van het bestuur een verbouwing in de tempel uit te (laten) voeren.
3.3.
[gedaagde] voert als verweer aan dat [gedaagde] geen persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt ten aanzien van de gevorderde posten. Hij was in de betreffende periode bestuurder van de Stichting en heeft zijn bestuursbevoegdheden verricht in het belang van de Stichting. Daarnaast heeft het handelen van [gedaagde] niet tot schade geleid bij de Stichting.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
De Stichting legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] uit hoofde van zijn functie als bestuurder een persoonlijk ernstig verwijt treft, dan wel dat hij anderszins onrechtmatig heeft gehandeld jegens de Stichting. De Stichting stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] in strijd met de statuten heeft gehandeld, door te handelen zonder instemming van het bestuur. Daarnaast heeft hij in strijd gehandeld met de instructies van het bestuur.
4.2.
Voor aansprakelijkheid op de voet van interne bestuurdersaansprakelijkheid (artikel 2:9 BW) is vereist dat aan de bestuurder een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Of van een ernstig verwijt sprake is, dient te worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval. De omstandigheid dat gehandeld is in strijd met statutaire bepalingen die de rechtspersoon beogen te beschermen, moet in dit verband als een zwaarwegende omstandigheid worden aangemerkt, die in beginsel de aansprakelijkheid van de bestuurder vestigt. Indien de aldus aangesproken bestuurder echter feiten en omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan zou kunnen worden aangenomen dat het gewraakte handelen in strijd met de statutaire bepalingen niet een ernstig verwijt oplevert, dient de rechter deze feiten en omstandigheden uitdrukkelijk in zijn oordeel te betrekken (Hoge Raad, 29-11-2002, AE7011, JOR 2003/2).
4.3.
De Stichting stelt dat [gedaagde] in strijd heeft gehandeld met de statutaire bepaling dat de bestuurders slechts gezamenlijk bevoegd zijn. [gedaagde] heeft gehandeld zonder de overige bestuursleden te raadplegen, waarmee vaststaat dat [gedaagde] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld.
4.4.
[gedaagde] heeft daar tegen aangevoerd dat het niet gebruikelijk was een bestuursvergadering te beleggen als er iets moest gebeuren in de tempel. De gemeenschap bepaalde gezamenlijk wat nodig was en voerde dat ook gezamenlijk uit. [betrokkene 4] heeft tijdens de mondelinge behandeling hierover toegelicht dat de dagelijkse dingen en lopende zaken tot eind 2021, toen er nog zes bestuursleden waren, voornamelijk door mevrouw [betrokkene 6] werden geregeld. Er werden dan geen bestuursvergaderingen belegd, maar aannemelijk is wel dat het werd besproken met de aanwezige bestuursleden. Vanaf 2022 was mevrouw [betrokkene 6] niet meer aanwezig en zijn er geen bestuursvergaderingen meer belegd. In 2020/2021 heeft [betrokkene 4] veel geregeld, zoals het regelen van een bouwvergunning en een evenementenvergunning en dat ging in overleg met bestuursleden. Dat ging niet in een bestuursvergadering maar via ad hoc afstemming. Ook kwamen er suggesties vanuit de gemeenschap, maar toen was er ook nog geen onenigheid tussen de gemeenschap en de bestuursleden. De eerste maanden van 2022 is het bestuur niet bijeengekomen, aldus steeds [betrokkene 4] .
4.5.
Op grond van hetgeen [gedaagde] en [betrokkene 4] over de gebruikelijke gang van zaken hebben verklaard en het gegeven dat [betrokkene 1] , zoals ter zitting is verklaard, slechts enkele malen per jaar korte tijd in de tempel aanwezig was, gaat de rechtbank er van uit dat het niet gebruikelijk was om voor besluiten die de gebruikelijke gang van zaken aangingen een bestuursvergadering te beleggen of het gehele bestuur te raadplegen. Het niet handelen conform de statutaire bepalingen levert ten aanzien van de in deze zaak verweten gedragingen onder deze omstandigheden, totdat een van de bestuurders daar een punt van maakt, geen zwaarwegende omstandigheid op die in beginsel de aansprakelijkheid van de bestuurder vestigt.
4.6.
Verder grondt de Stichting de gestelde bestuurdersaansprakelijkheid dan wel het onrechtmatig handelen van [gedaagde] op het negeren van de brief van 6 april 2022 aan [gedaagde] waarin de Stichting hem te kennen heeft gegeven dat hij niet langer gerechtigd is om financiële transacties aan te gaan, roerende of onroerende goederen te kopen of te verkopen, of welk bestuursbesluit dan ook te nemen en dat hij persoonlijk aansprakelijk gesteld zal worden voor elke transactie, gedaan vanaf 29 maart 2022. Deze brief is ondertekend door [betrokkene 4] , namens [betrokkene 1] , voorzitter van de Stichting.
4.7.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [betrokkene 4] over (onder meer) deze brief verklaard dat het bestuur hem op de bestuursvergadering van 28 maart 2022 heeft gevraagd dingen te regelen voor de Stichting en dat ook [gedaagde] hem toen heeft gemachtigd. Die machtiging zag op het afhandelen van bestuursbesluiten en [betrokkene 1] heeft hem toen ook gemachtigd om namens de Stichting te handelen. Hij was dus gemachtigd deze brief te sturen namens het bestuur van de Stichting, aldus [betrokkene 4] .
4.8.
[gedaagde] heeft ter zitting betwist dat hij [betrokkene 4] destijds heeft gemachtigd. Volgens [gedaagde] is [betrokkene 4] alleen door [betrokkene 1] gemachtigd en zag dat alleen op het regelen van papierwerk. Niet op het vervangen van het bestuur of de bestuurder.
4.9.
De brief van 6 april 2022, waarop de Stichting zich beroept, is ondertekend door [betrokkene 4] , namens [betrokkene 1] , voorzitter van de Stichting. Feit is dat [gedaagde] tot 23 augustus 2022 bestuurder van de Stichting was gebleven en dat hij de bijbehorende bevoegdheden had. Vanaf 6 april 2022 is echter namens [betrokkene 1] te kennen gegeven dat de informele gang van zaken ten aanzien van bestuurshandelingen niet langer werd gedoogd en had [gedaagde] zich te houden aan de bepaling dat hij slechts gezamenlijk met een andere bestuurder bevoegd was de Stichting te vertegenwoordigen. Hij moest verder rekening houden met de mogelijkheid dat later zou worden geoordeeld dat [betrokkene 3] nooit bestuurder is geworden bij gebreke van een geldig bestuursbesluit tot zijn benoeming. De rechtbank zal de verschillende door de Stichting gevorderde posten vanuit dat uitgangspunt beoordelen.
post I € 21.283 aan onrechtmatige betalingen
4.10.
De Stichting heeft deze post van € 21.283,36 opgesplitst in de volgende categorieën:
a. Aankoop spullen zonder opdracht bestuur: € 4.920,98
b. Betaling derden zonder omschrijving: € 5.248,60
c. Juridische kosten/accountantskosten dhr [gedaagde] : € 6.524,05
d. Kosten evenementen € 2.466,91
e. Verbouwingskosten € 2.080,47
f. Onduidelijk € 42,35
a. Aankoop spullen zonder opdracht bestuur: € 4.920,98
4.11.
[gedaagde] voert tegen deze post aan dat dat deze kosten zijn gemaakt met betrekking tot de normale uitoefening van de activiteiten van de Stichting. Deze kosten moesten worden gemaakt in verband met het onderhoud aan de tempel en het organiseren van vieringen in de tempel. De Stichting stelt dat dit niet het geval kan zijn. De kosten voor de vieringen zijn normaliter zeer laag tot nihil, omdat er zowel financieel als in natura veel wordt gedoneerd door de volgelingen. In sommige gevallen worden bonnetjes betaald van mensen die producten hebben gekocht om eten te maken, maar zelfs de kosten van marktkraampjes worden vaak gedoneerd.
4.12.
Gezien de uitleg van de Stichting dat de kosten voor de vieringen normaliter zeer laag tot nihil zijn had het op de weg van [gedaagde] gelegen concreter aan te voeren welke spullen er waren ingekocht en/of welke kosten precies waren gemaakt en waarvoor die waren ingekocht/gemaakt. [gedaagde] heeft dit niet gedaan en daarmee heeft hij onvoldoende onderbouwd dat deze kosten moesten worden gemaakt in verband met het onderhoud van de tempel en het organiseren van de vieringen. De rechtbank neemt hierbij in overweging dat de Stichting de kosten onder d. “Kosten evenementen” kennelijk wel heeft kunnen relateren aan de vieringen in de tempel. Nu [gedaagde] onvoldoende heeft onderbouwd dat deze kosten zijn gemaakt met betrekking tot de normale uitoefening van de activiteiten van de Stichting, zal [gedaagde] worden veroordeeld tot betaling van deze post aan de Stichting.
b. Betaling derden zonder omschrijving: € 5.248,60
4.13.
Deze post ziet volgens [gedaagde] op de terugbetaling van door de Stichting ontvangen leningen. Door de aflossing van deze leningen is de schuldenpositie van de Stichting afgenomen en is er geen sprake van schade. De Stichting heeft weliswaar gesteld dat [gedaagde] dit niet zonder instemming van het bestuur had mogen doen, maar heeft niet inhoudelijk gereageerd op het verweer dat dit de terugbetaling van leningen betrof. In het door de Stichting als productie 12 overgelegde overzicht is te lezen dat deze post twee betalingen betrof. Het had op de weg van de Stichting gelegen na te gaan of aan deze betalingen inderdaad leningen ten grondslag lagen en inhoudelijk te reageren. Dit heeft de Stichting niet gedaan. De rechtbank gaat er daarom van uit dat het terugbetalingen van leningen betrof, zodat er geen sprake is van schade zoals door [gedaagde] aangevoerd. Dit betekent dat deze post niet zal worden toegewezen.
c. Juridische kosten/accountantskosten dhr [gedaagde] : € 6.524,05
4.14.
[gedaagde] heeft hier tegen aangevoerd dat deze kosten zijn gemaakt in het belang van de Stichting om inzicht te verkrijgen in de eerder geconstateerde onduidelijkheden en onregelmatigheden in de financiële administratie van de Stichting. De Stichting stelt zich daarentegen op het standpunt dat deze kosten niet in het belang van de Stichting zijn gemaakt. De Stichting had al eerder opdracht gegeven aan boekhouder BWF om inzicht te verkrijgen in de financiële administratie van de Stichting vanaf datum oprichting. Volgens de Stichting is dit een contraexpertise op initiatief van [gedaagde] met de bedoeling [betrokkene 1] te kunnen beschuldigen.
4.15.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] onvoldoende heeft onderbouwd hoe de opdracht aan accountant in het belang was van de Stichting, nu er al een onderzoek was verricht door BWF. Bij gebreke van die onderbouwing heeft [gedaagde] de stelling van de Stichting dat dit een contraexpertise betrof onvoldoende gemotiveerd betwist. Deze post zal daarom worden toegewezen.
d. Kosten evenementen € 2.466,91
4.16.
Tussen partijen is niet in geschil dat deze kosten zijn gemaakt in het kader van vieringen in de tempel. Volgens de Stichting vielen deze vieringen echter niet binnen de doelstelling van de Stichting omdat bepaalde personen, met name [betrokkene 1] en [betrokkene 4] , van de vieringen werden buitengesloten.
4.17.
Vaststaat dat de Stichting onder meer als doel heeft het organiseren van bijeenkomsten (zie 2.1). Deze kosten behoren dus tot de dagelijkse gang van zaken binnen de Stichting. Dat [betrokkene 1] en [betrokkene 4] bij deze vieringen werden buitengesloten, maakt niet dat deze vieringen niet ten behoeve van de gemeenschap zijn georganiseerd en ten goede aan de Stichting zijn gekomen. Dit maakt dat de Stichting deze kosten zelf dient te dragen en dit deel van de vordering zal worden afgewezen.
e. Verbouwingskosten € 2.080,47
4.18.
De Stichting stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] de verbouwing niet had mogen laten uitvoering zonder instemming van het bestuur. Zij stelt dat zij door de verbouwing is benadeeld, omdat zij deze verbouwing niet heeft gewild en [betrokkene 1] nu geen eigen toilet meer heeft in zijn kamer.
4.19.
[gedaagde] heeft ter verweer aangevoerd dat deze verbouwing ten voordele strekt van de gemeenschap en daarmee van de Stichting. Het initiatief om extra toiletten te realiseren op de eerste verdieping kwam volgens [gedaagde] van de volgelingen. Er was behoefte aan toegankelijke toiletten op de eerste verdieping omdat er in de dagen rondom vieringen vaak vrijwilligers op de eerste verdieping sliepen, vaak oudere leden, terwijl het enige toegankelijke toilet op de benedenverdieping was. Het toilet op de eerste verdieping bevond zich in de kamer van [betrokkene 1] en was altijd afgesloten. Bijna de hele verbouwing is door de volgelingen bekostigd, slechts de materiaalkosten zijn door de Stichting betaald. De werkzaamheden zijn kosteloos door de volgelingen uitgevoerd. Door de verbouwing is het toilet van [betrokkene 1] vervangen door twee toiletten en zijn deze toegankelijk gemaakt voor iedereen. De kamer van [betrokkene 1] heeft een wastafel behouden en is wat kleiner geworden.
4.20.
De rechtbank overweegt dat een verbouwing als deze niet tot de dagelijkse gang van zaken behoort. Het is echter de vraag of [gedaagde] met het (laten) uitvoeren van deze verbouwing de Stichting heeft benadeeld. Kennelijk bestond in de gemeenschap behoefte aan toegankelijke toiletten op de eerste verdieping, de volgelingen hebben immers kosteloos de werkzaamheden uitgevoerd. De Stichting heeft dat standpunt niet weersproken. De Stichting heeft nu twee nieuwe, voor iedereen, ook [betrokkene 1] , toegankelijke toiletten, waarvoor slechts de materiaalkosten voor rekening van de Stichting zijn gekomen. De stelling van de Stichting dat zij deze verbouwing niet heeft gewild is gezien de daartegenover staande toegevoegde waarde voor de volgelingen onvoldoende om te kunnen spreken van benadeling van de Stichting. Dit betekent dat dit deel van de vordering zal worden afgewezen.
f. Onduidelijk € 42,35
4.21.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat deze post ziet op kosten voor herstelwerkzaamheden aan een afvoerpijp. De Stichting heeft dit niet inhoudelijk betwist. Dergelijke (beperkte) kosten voor onderhoud zien op de dagelijkse gang van zaken en komen voor rekening van de Stichting. Dit deel van de vordering zal daarom worden afgewezen.
Posten II en III € 24.000 en € 5.000 aan inkomsten en donaties
4.22.
De Stichting vordert betaling van € 24.000 en € 5.000 wegens aan de Stichting toekomende inkomsten en donaties. Volgens de Stichting heeft [gedaagde] op social media bekend gemaakt dat de viering op 15 mei 2022 € 8.000 heeft opgeleverd. De Stichting gaat er van uit dat de vieringen van 24 juli 2022 en 14 augustus 2022 minimaal hetzelfde bedrag hebben opgeleverd. Het bedrag van € 5.000 ziet op de donaties van de wekelijkse zondagvieringen. Dat bedrag is afkomstig van een afbeelding van het kasboek dat [gedaagde] via social media heeft gedeeld, waarin te lezen is dat de zondagviering van 17 april 2022 € 1.000 heeft opgebracht. De Stichting stelt dat er in de periode van 27 maart 2022 tot medio oktober 2022 voor vele duizenden euro’s aan donaties moeten zijn geweest en in elk geval minimaal € 5.000. Desondanks heeft [gedaagde] in die periode helemaal niets op de bankrekening gestort.
4.23.
[gedaagde] voert als verweer aan dat de kosten van de vieringen de baten hebben overschreden en dat de andere vieringen minder hebben opgeleverd.
4.24.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de Stichting nader toegelicht dat in de voorgaande jaren uit de ontvangen inkomsten en donaties de volgende bedragen gemiddeld per maand werden gestort op de bankrekening: in 2019 € 6.657,-, in 2020 € 5.817 en in 2021 € 6.566. In de periode april tot en met oktober 2022 heeft [gedaagde] helemaal niets gestort, terwijl gedurende deze 7 maanden op grond van de voorgaande bedragen naar verwachting zo’n (7 x € 6.000 =) € 42.000 zou moeten zijn gestort op de bankrekening van de Stichting. Dit bedrag moet dus door [gedaagde] zijn achtergehouden.
4.25.
In het licht van de voorgaande stellingen had het op de weg van [gedaagde] gelegen zijn verweer met nadere feiten en omstandigheden te onderbouwen. [gedaagde] heeft dit niet gedaan. De rechtbank acht de vordering voldoende onderbouwd. Nu een voldoende gemotiveerde betwisting van de stellingen van de Stichting ontbreekt, en het gevorderde bedrag gematigd is ten opzichte van het op basis van de voorgaande jaren berekende bedrag aan ontbrekende inkomsten/donaties, zal de rechtbank de posten II en III, in totaal € 29.000, toewijzen.
Post IV € 15.918,76 voor herstelkosten verbouwing
4.26.
Zoals hiervoor in 4.20 overwogen, is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] de Stichting niet heeft benadeeld met de verbouwing. Deze post ligt in het verlengde van de post onder e (verbouwingskosten) dus ook deze post zal worden afgewezen. De rechtbank neemt hierbij mede in overweging dat het herstel nog niet heeft plaatsgevonden en het de vraag is of dat herstel noodzakelijk is. Gezien de opgave die de Stichting heeft gedaan van de gebruikelijke maandelijkse inkomsten, lijkt het er op dat de Stichting voldoende inkomsten had gehad om het herstel uit te voeren indien dat noodzakelijk was geweest.
Post V teruggave zaken
4.27.
[gedaagde] heeft ten aanzien van de teruggevorderde goederen het volgende aangevoerd: - het kasboek is van de schoonmoeder van [betrokkene 4] , [gedaagde] heeft die nooit gehad,
  • de drie ordners met daarin administratie en bouwtekeningen met plattegronden zijn inderdaad in bezit van [gedaagde] en kunnen aan de Stichting worden teruggegeven. Hij heeft deze eerder aan de Stichting aangeboden, maar die zijn toen niet in ontvangst genomen.
  • het bureau met pc, printer en beeldscherm en de stempel van de Stichting zijn nooit in bezit geweest van [gedaagde] . De stelling dat alleen [gedaagde] gedurende lange periode de sleutel had klopt niet, hij had van de nieuw geplaatste sloten vier sleutels laten maken en ook anderen een sleutel gegeven.
  • de spullen die uit de kamer van [betrokkene 1] waren gehaald zijn door vrijwilligers weggegooid, omdat het etenswaren betrof van 2015 dat over de datum was.
4.28.
De rechtbank overweegt als volgt. [gedaagde] erkent de ordners met inhoud in bezit te hebben. Hij zal daarom worden veroordeelt tot teruggave daarvan. Ten aanzien van het kasboek kan [gedaagde] daartoe niet worden veroordeeld, omdat de Stichting niet weersproken heeft dat het kasboek in bezit en/of eigendom is van de schoonmoeder van [betrokkene 4] .
4.29.
Voor wat betreft de bureau met pc, printer en beeldscherm en de stempel geldt het volgende. [betrokkene 4] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat hij op 1 april 2022 de hele tempel heeft gefilmd en toen stond het bureau met pc, printer en beeldscherm er nog. Daarna heeft [gedaagde] de sloten veranderd en geen nieuwe sleutel aan [betrokkene 4] en [betrokkene 1] gegeven, totdat hij daartoe werd veroordeeld door de rechtbank. In die periode zijn de goederen uit de tempel verdwenen en heeft [gedaagde] de stempel gebruikt. [gedaagde] heeft als enige verweer aangevoerd dat hij de spullen niet heeft.
4.30.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] verantwoordelijk is voor het verdwijnen van die spullen, omdat hij de sloten heeft laten veranderen en [betrokkene 4] en [betrokkene 1] geen toegang meer gaf tot de tempel. Dat hij enkele sleutels aan anderen heeft gegeven, maakt niet dat hij van zijn verantwoordelijkheid is ontheven. Dit betekent dat [gedaagde] het bureau met pc, printer en beeldscherm en de stempel aan de Stichting moet teruggeven.
4.31.
Ten aanzien van de spullen uit de kamer van [betrokkene 1] heeft de Stichting tijdens de mondelinge behandeling bevestigd dat het om voedsel ging. Of het over de datum was, kon de Stichting niet zeggen. De Stichting heeft ter onderbouwing van deze post als productie 8 en 16 bij dagvaarding foto’s overgelegd waarop meerdere personen te zien zijn met potjes en zakken met inhoud, lijkende op etenswaren. Dit sluit aan bij het verweer van [gedaagde] dat het etenswaren betrof dat door de vrijwilligers is weggegooid. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat hij die goederen niet (meer) in zijn bezit heeft. Deze post zal om die die reden worden afgewezen.
4.32.
De Stichting heeft gevorderd dat de spullen moeten worden teruggegeven op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250 per dag. De gevorderde dwangsom zal worden toegewezen met dien verstande dat die wordt gemaximeerd tot een bedrag van € 2.500.
resumerend
4.33.
Ten aanzien van het onder I, II en III gevorderde zal [gedaagde] worden veroordeeld tot betaling van in totaal (€ 4.920,98 + € 6.524,05 + € 24.000 + € 5.000 =) € 40.445,03.
4.34.
[gedaagde] zal worden veroordeeld tot teruggave de drie ordners met daarin administratie en bouwtekeningen met plattegronden, het bureau met pc, printer en beeldscherm (zie pagina 2 en 3 van de door de Stichting als productie 16 in haar aanvullende producties van 18 augustus 2023 overgelegde foto’s) en de stempel van de Stichting.
4.35.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank begroot de proceskosten aan de zijde van de Stichting op:
- dagvaarding € 105,31
- griffierecht 2.837,00
- salaris advocaat
2.366,00(2 punten × tarief € 1.183,00)
Totaal € 5.308,31

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan de Stichting te betalen een bedrag van € 40.445,03,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot teruggave aan de Stichting van (i) een drietal ordners met inhoud getiteld “ordner Bank KvK, vaste lasten, gemeente”, “ordner leningen”, “ordner gemeente vergunning” en een bijbehorende stapel bouwtekeningen en plattegronden,
(ii) van het bureau met PC, printer en beeldscherm (zie pagina 2 en 3 van de door de Stichting als productie 16 in haar aanvullende producties van 18 augustus 2023 overgelegde foto’s) en (iii) de stempel met naam en afbeelding (logo) van de Stichting, binnen twee weken na de datum van dit vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250 per dag dat [gedaagde] de veroordeling niet nakomt, met een maximum van € 2.500,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van de Stichting tot op heden begroot op € 5.308,31,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.A.M. Groot en in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2023.