ECLI:NL:RBNHO:2023:11138

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 november 2023
Publicatiedatum
7 november 2023
Zaaknummer
10665091
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van billijke vergoeding na ongeldig ontslag op staande voet en terugbetaling lening

In deze zaak verzoekt een werknemer, [verzoeker], om toekenning van een billijke vergoeding na een ontslag op staande voet door zijn werkgever, [verweerder]. De kantonrechter oordeelt dat het ontslag niet rechtsgeldig is, omdat er geen dringende reden voor het ontslag op staande voet aanwezig was. De kantonrechter wijst het verzoek van [verzoeker] toe en kent hem een gefixeerde vergoeding, een transitievergoeding en een billijke vergoeding toe. Daarnaast wordt [verweerder] veroordeeld tot betaling van het achterstallige loon.

De procedure begint met een verzoek van [verzoeker] om een billijke vergoeding, nadat hij op 28 juni 2023 op staande voet is ontslagen. [verweerder] voert verweer en stelt dat er wel een dringende reden was voor het ontslag. De kantonrechter concludeert echter dat de redenen die [verweerder] aanvoert, zich pas na de datum van ontslag hebben voorgedaan en dus niet kunnen rechtvaardigen dat het ontslag op staande voet geldig is.

De kantonrechter oordeelt verder dat [verweerder] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door de voordeur van [verzoeker] in te trappen en zijn woning te betreden, wat heeft geleid tot de beslissing van [verzoeker] om niet terug te keren naar het werk. De kantonrechter kent [verzoeker] een billijke vergoeding toe van € 7.500,00 bruto, en een gefixeerde vergoeding van € 4.868,29 bruto, evenals een transitievergoeding van € 3.067,69 bruto.

Daarnaast wordt [verweerder] veroordeeld tot terugbetaling van een lening van € 13.000,00 aan [verzoeker], met de mogelijkheid tot verrekening van deze bedragen. De proceskosten worden toegewezen aan [verzoeker], omdat [verweerder] overwegend ongelijk heeft gekregen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 10665091 / AO VERZ 23-54
Uitspraakdatum: 7 november 2023
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[verzoeker]
die woont in [plaats 1]
verzoekende partij
verder te noemen: [verzoeker]
gemachtigde: mr. P. de Haan
tegen
[verweerder]
die woont in [plaats 2]
verwerende partij
verder te noemen: [verweerder]
gemachtigde: mr. R. Muurlink
De zaak in het kort
In deze zaak verzoekt een werknemer om toekenning van onder meer een billijke vergoeding na een ontslag op staande voet. De kantonrechter wijst het verzoek toe. Naar het oordeel van de kantonrechter is het ontslag namelijk niet (rechts)geldig. Een tegenverzoek van de werkgever tot terugbetaling van een lening wordt ook toegewezen.

1.De procedure

1.1.
[verzoeker] heeft een verzoek gedaan om onder meer een billijke vergoeding toe te kennen. [verweerder] heeft een verweerschrift ingediend en tegenverzoeken gedaan.
1.2.
Op 10 oktober 2023 heeft een zitting plaatsgevonden. Partijen hebben daar hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. [verzoeker] heeft ook spreekaantekeningen overgelegd. Vóór de zitting heeft [verzoeker] met e-mails van 3 en 9 oktober 2023 nog stukken toegezonden.

2.Feiten

2.1. [verzoeker] , geboren 3 mei 1989, is sinds 26 juli 2021 in dienst bij [verweerder] . De functie van [verzoeker] is chauffeur met een (basis)salaris van € 2.035,59 bruto per vier weken.
2.2.
Op 27 juni 2023 rond vier uur ’s ochtends is [verweerder] naar de woning van [verzoeker] gegaan, heeft de voordeur van die woning ingetrapt, is de woning ingegaan en heeft de slaapkamer van [verzoeker] betreden.
2.3.
Op 10 juli 2023 heeft [verweerder] aan [verzoeker] een WhatsApp-bericht gestuurd met de volgende inhoud:
“ [naam 1] heeft je proberen te wekken, hij was rond 4.15u bij je aan de deur geweest, aanbellen kloppen etc. Geen gehoor/reactie. Rond 4.45u ben ik bij je aan de deur geweest, zelfde verhaal. Ik maakte me zorgen en heb je deur ingetrapt, je daarna gewekt en de rest weet je: ik heb je per direct toegezegd de schade aan deur te vergoeden en heb direct je woning verlaten. Jij bent vervolgens zonder enig bericht, bijna 2 weken al, niet meer te werk gekomen, ik heb je tevens telefonisch proberen te bereiken, ook daarop geen reactie van jou gehad. Tegenover [naam 2] heb je eerder verklaard ook niet de intentie te hebben om je werkzaamheden te hervatten, vandaar dat ik bij dezen de beëindiging van je dienstverband per 28/6/23 bekrachtigd heb. Tevens ontvang je hiervan brief per post.”
2.4.
In een brief van 22 juli 2023 heeft [verweerder] meegedeeld dat het dienstverband van [verzoeker] met terugwerkende kracht per 28 juni 2023 is beëindigd. Daarbij is als reden voor de beëindiging gegeven dat [verzoeker] na 28 juni 2023 niet meer is komen werken en geen contact heeft opgenomen, en in contact met collega’s in de periode van 28 juni 2023 tot 10 juli 2023 heeft laten weten dat hij ook niet meer de intentie heeft om te komen werken.
2.5.
De gemachtigde van [verzoeker] heeft in een brief aan [verweerder] van 1 augustus 2023 aanspraak gemaakt op een zogenoemde gefixeerde vergoeding, een transitievergoeding, een billijke vergoeding en loon tot 28 juni 2023.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter om [verweerder] te veroordelen tot betaling van een gefixeerde vergoeding van € 15.955,97 bruto, een transitievergoeding van € 3.560,00 bruto, een billijke vergoeding van € 10.637,00 bruto, en salaris tot 28 juni 2023. Aan dit verzoek legt [verzoeker] ten grondslag – kort weergegeven – dat hij per 28 juni 2023 op staande voet is ontslagen, maar dat voor dit ontslag geen dringende reden bestaat.
3.2.
[verweerder] voert verweer en stelt dat het verzoek moet worden afgewezen. Daartoe is – samengevat – aangevoerd dat op 10 juli 2023 ontslag op staande voet is verleend en dat daarvoor een dringende reden bestond, omdat [verzoeker] niet op het werk is verschenen, zonder [verweerder] daarover in te lichten, en er daarna ook geen contact meer met [verzoeker] mogelijk is gebleken. [verweerder] heeft ook verschillende tegenverzoeken gedaan.

4.De beoordeling

het verzoek
4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of aan [verzoeker] een billijke vergoeding moet worden toegekend, en of [verweerder] moet worden veroordeeld tot betaling van een gefixeerde vergoeding, een transitievergoeding en loon.
4.2.
Bij de beoordeling van de zaak is in de eerste plaats van belang of [verzoeker] rechtsgeldig op staande voet is ontslagen.
4.3.
Naar het oordeel van de kantonrechter is het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig. Daarover wordt het volgende overwogen.
4.4.
De kantonrechter gaat ervan uit dat [verweerder] ontslag op staande voet heeft verleend per 28 juni 2023 en niet pas op 10 juli 2023. Zowel in het WhatsApp-bericht van [verweerder] van 10 juli 2023 als in zijn brief van 22 juli 2023 staat immers luid en duidelijk dat het dienstverband met [verzoeker] per 28 juni 2023 wordt beëindigd. Dat sluit ook aan bij de stelling van [verzoeker] dat hij op basis van uitlatingen van [verweerder] in een gesprek op 28 juni 2023 heeft aangenomen dat hij op die dag is ontslagen. Gelet daarop heeft [verzoeker] ook redelijkerwijs mogen begrijpen dat [verweerder] hem per 28 juni 2023 heeft ontslagen.
4.5.
Een ontslag op staande voet is alleen geldig als daarvoor een dringende reden is. [1] Ook moet er onverwijld worden opgezegd en de dringende reden onverwijld worden meegedeeld.
4.6.
Naar het oordeel van de kantonrechter is er geen dringende reden voor het ontslag op staande voet per 28 juni 2023. [verweerder] heeft in het WhatsApp-bericht van 10 juli 2023 en in de brief van 22 juli 2023 als dringende reden genoemd dat [verzoeker] na 28 juni 2023 bijna twee weken niet meer op het werk is gekomen, onbereikbaar was en tegen collega’s zou hebben gezegd dat hij niet meer de intentie had om te komen werken. Maar deze omstandigheden hebben zich allemaal voorgedaan ná 28 juni 2023 en kunnen dus geen ontslag op staande voet per die datum rechtvaardigen.
4.7.
Ook als [verweerder] per 10 juli 2023 ontslag op staande voet heeft gegeven, zoals hij stelt, bestaat daarvoor geen dringende reden. Gelet op het feit dat [verweerder] op 27 juni 2023 de voordeur van de woning van [verzoeker] heeft ingetrapt en zijn woning en slaapkamer heeft betreden, is het begrijpelijk dat [verzoeker] niet direct zijn werkzaamheden heeft hervat. Het had op de weg gelegen van [verweerder] om over dat incident in gesprek te gaan met [verzoeker] en dat uit te praten, [verzoeker] pas daarna weer voor het werk op te roepen en [verzoeker] zo nodig, indien [verzoeker] niet zou verschijnen, te waarschuwen dat wegblijven tot een ontslag zou kunnen leiden. Dit alles heeft [verweerder] niet gedaan.
4.8.
Verder blijkt uit de overgelegde WhatsApp-berichten niet dat [verzoeker] onbereikbaar was, maar dat het juist [verzoeker] is geweest die initiatief tot contact heeft genomen, niet [verweerder] . [verzoeker] heeft op 10 juli 2023 verschillende WhatsApp-berichten aan [verweerder] gestuurd waaruit blijkt dat [verzoeker] heeft gebeld, maar [verweerder] niet opneemt, en dat [verzoeker] bij [verweerder] moet informeren naar de stand van zaken en naar de reden voor het intrappen van zijn voordeur. Dat [verzoeker] tegen collega’s zou hebben gezegd dat hij niet meer de intentie had om te komen werken, blijkt nergens uit en kan overigens geen dringende reden voor een ontslag op staande voet opleveren.
4.9.
De conclusie is dus dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is.
4.10.
Gelet daarop moet het verzoek van [verzoeker] om [verweerder] te veroordelen tot betaling van een gefixeerde vergoeding worden toegewezen. [verweerder] heeft immers opgezegd tegen een eerdere dag dan tussen partijen geldt. [verweerder] is daarom aan [verzoeker] een vergoeding verschuldigd gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. [2] In dit geval geldt een opzegtermijn van één maand en had de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging behoren voort te duren tot 1 augustus 2023. [3]
4.11.
[verzoeker] stelt dat sprake is van een maandsalaris van € 5.318,65 bruto per maand, inclusief extra uren en vakantietoeslag, en is daarbij kennelijk uitgegaan van een gemiddeld salaris over de periode van 1 januari 2023 tot 28 juni 2023. Volgens [verweerder] is sprake van een maandsalaris van € 4.564,02 bruto per maand, inclusief extra uren en vakantietoeslag, en [verweerder] is daarbij uitgegaan van een gemiddeld salaris over de periode van 28 juni 2022 tot 28 juni 2023.
4.12.
De kantonrechter gaat uit van een maandsalaris van € 4.564,02 bruto per maand, zoals door [verweerder] gesteld. Gelet op het wisselend aantal (extra) uren waarop [verzoeker] werkzaam is geweest, is de door [verweerder] gehanteerde periode van een jaar een meer representatieve periode voor de bepaling van het gemiddelde salaris dan de door [verzoeker] gebruikte periode. [verzoeker] heeft ook niet toegelicht of onderbouwd waarom moet worden uitgegaan van een periode vanaf 1 januari 2023. Denkbaar is nog dat wordt uitgegaan van een periode van drie maanden vóór 28 juni 2023, dus vanaf 28 maart 2023, aansluitend bij het wettelijk vermoeden ten aanzien van de omvang van de arbeid. [4] Maar gelet op de omstandigheid dat [verzoeker] op de zitting heeft verklaard dat hij de laatste tijd minder bereid was om extra uren te werken, moet worden aangenomen dat dit niet tot een hoger gemiddeld maandsalaris leidt dan door [verweerder] is berekend.
4.13.
Uitgaande van een maandsalaris van € 4.564,02 bruto is de gefixeerde vergoeding een bedrag van € 4.868,29 bruto, te weten een bedrag gelijk aan het loon over de periode van 28 juni 2023 tot 1 augustus 2023 ((2/30 x € 4.564,02) + € 4.564,02). [verweerder] wordt dus veroordeeld tot betaling van dat bedrag. De gevorderde wettelijke rente over deze vergoeding wordt toegewezen, te rekenen vanaf 14 dagen na deze beschikking tot aan de dag van de gehele betaling.
4.14.
Anders dan [verweerder] , ziet de kantonrechter geen aanleiding om bij de berekening van de gefixeerde vergoeding uit te gaan van het basissalaris van € 2.035,59 bruto per vier weken, zonder extra uren en toeslagen. De gefixeerde vergoeding moet worden bepaald aan de hand van het ‘in geld vastgestelde loon’ en daartoe behoren ook de extra uren en toeslagen die [verzoeker] structureel en in opdracht van [verweerder] heeft gewerkt, en die inherent waren aan zijn functie en werkzaamheden.
4.15.
Het verzoek om [verweerder] te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding wordt eveneens toegewezen. [verweerder] stelt dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van [verzoeker] en dat [verzoeker] daarom geen recht heeft op een transitievergoeding. Die stelling volgt de kantonrechter niet. Hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet terecht is gegeven, omdat daarvoor geen dringende reden aanwezig was. Een dringende reden valt niet zonder meer samen met ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werknemer. Maar bij gebreke van een dringende reden en gelet op de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden is er geen grond om te oordelen dat het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoeker] . Dat betekent dat de transitievergoeding verschuldigd is.
4.16.
[verweerder] wordt veroordeeld tot betaling van de transitievergoeding tot een bedrag van € 3.067,69 bruto. Daarbij is uitgegaan van het hiervoor genoemde gemiddelde maandsalaris en de berekening van [verweerder] , die verder niet is betwist. In dit kader merkt de kantonrechter nog op dat voor de berekening van de transitievergoeding in dit geval (ook) moet worden uitgegaan van het loon in de twaalf maanden voorafgaand aan het moment waarop de arbeidsovereenkomst eindigde. [5] De gevorderde wettelijke rente over de transitievergoeding wordt toegewezen, te rekenen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 28 juli 2023.
4.17.
Het verzoek van [verzoeker] om toekenning van een billijke vergoeding wordt toegewezen, omdat hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is. [6] Daarbij wordt opgemerkt dat een ongeldig ontslag als ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de [verweerder] moet worden aangemerkt. [7]
4.18.
Voor het vaststellen van de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding zijn in rechtspraak uitgangspunten geformuleerd. [8] De kantonrechter moet bij het bepalen van de billijke vergoeding rekening houden met alle omstandigheden van het geval en die vergoeding moet daarbij aansluiten. Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Ook met de gevolgen van het ontslag kan rekening worden gehouden, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt. De billijke vergoeding heeft geen bestraffend doel, maar met de billijke vergoeding kan ook worden tegengegaan dat werkgevers ervoor kiezen een arbeidsovereenkomst op ernstig verwijtbare wijze te laten eindigen.
4.19.
[verzoeker] heeft een billijke vergoeding verzocht van twee maandsalarissen. Ter onderbouwing daarvan heeft [verzoeker] erop gewezen dat deze vergoeding passend is bij de situatie en vanwege het intrappen van zijn voordeur door [verweerder] . [verzoeker] heeft ook gesteld dat hij door het incident met [verweerder] een trauma heeft opgelopen en ziek is geworden, maar tegenover de betwisting daarvan door [verweerder] heeft [verzoeker] zijn stellingen op dit punt onvoldoende onderbouwd.
4.20.
Op de zitting heeft [verzoeker] verklaard dat hij geen inkomsten heeft gehad na 28 juni 2023, maar dat hij op of omstreeks 26 september 2023 wel weer ander werk heeft gevonden. Volgens [verweerder] heeft [verzoeker] al per 2 augustus 2023 ander werk gevonden, maar dat blijkt onvoldoende uit de door [verweerder] op de zitting getoonde stukken. Ook de stelling van [verweerder] dat aan [verzoeker] alsnog een WW-uitkering kan worden toegekend, wordt niet gevolgd, omdat dit nergens uit blijkt.
4.21.
De kantonrechter overweegt dat [verzoeker] inkomensschade heeft geleden als gevolg van het ontslag en dat die schade over de periode van 28 juni 2023 tot 26 september 2023 kan worden geschat op een bedrag aan loon van ongeveer € 13.500,00 bruto. Die inkomensschade wordt al in enige mate gecompenseerd door de gefixeerde vergoeding en de transitievergoeding, tezamen ongeveer € 7.935,00 bruto, maar niet geheel. De billijke vergoeding zal daarom worden vastgesteld op een bedrag van € 7.500,00 bruto. Daarbij is tot uitgangspunt genomen de resterende inkomensschade van [verzoeker] , maar ook de omstandigheid dat met de billijke vergoeding kan worden tegengegaan dat [verweerder] ervoor kiest om op deze wijze een ongeldig ontslag op staande voet te geven. Ook weegt mee dat [verweerder] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door de voordeur van [verzoeker] in te trappen en zijn woning en slaapkamer te betreden. Dat heeft er ook toe geleid dat [verzoeker] er begrijpelijkerwijs voor heeft gekozen om geen beroep te doen op de vernietiging van het ontslag en niet terug te keren naar het werk, maar in plaats daarvan aanspraak te maken op een billijke vergoeding. Dat moet aan [verweerder] worden toegerekend.
4.22.
[verweerder] zal dus worden veroordeeld tot betaling van een billijke vergoeding van
€ 7.500,00 bruto. De gevorderde wettelijke rente over deze vergoeding wordt toegewezen, te rekenen vanaf 14 dagen na deze beschikking.
4.23.
De vordering tot betaling van loon over de laatste periode van vier weken tot aan de einddatum van het dienstverband kan worden toegewezen, omdat [verweerder] heeft erkend dat er over die periode nog een bedrag van € 1.826,26 netto betaald moet worden. [verzoeker] heeft niet betwist dat dit bedrag juist is en heeft ook geen nadere berekening gemaakt. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat dit het bedrag is waarop [verzoeker] nog aanspraak heeft. [verweerder] zal dus worden veroordeeld tot betaling van dat bedrag. Ook de gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar.
4.24.
[verweerder] heeft gesteld dat er voorschotbetalingen zijn gedaan ten aanzien van het salaris en dat dit meebrengt dat [verzoeker] geen aanspraak meer heeft op betaling van eerdergenoemd bedrag € 1.826,26 netto, maar juist € 1.061,31 moet terugbetalen aan [verweerder] . De kantonrechter verwerpt dit beroep op verrekening van [verweerder] . [verweerder] heeft ter onderbouwing van zijn standpunt verwezen naar bankafschriften in de periode van 2021 tot en met 2023, waarop vermeldingen staan als
“Salaris voorlopig”,
“Salaris restant”en
“Salaris voorschot”. Uit die beschrijvingen, behoudens de laatste, valt echter niet af te leiden dat steeds sprake zou zijn van betaling van een voorschot op het salaris. Bovendien kan zonder een volledig overzicht van alle betalingen en alle salarisspecificaties niet worden vastgesteld of en wanneer voorschotten al eerder zijn verrekend met salarisbetalingen. Dat is temeer van belang omdat een groot deel van de gestelde betalingen van een voorschot al meer dan twee jaar geleden zijn gedaan. Een dergelijk overzicht ontbreekt en ook zijn niet alle salarisspecificaties overgelegd. Het beroep op verrekening kan dus niet slagen.
4.25.
De verzochte verstrekking van bruto-netto specificaties van de betaling van de gefixeerde vergoeding, transitievergoeding en billijke vergoeding is toewijsbaar. Dat geldt niet voor de bruto-netto specificatie van het loon, omdat die specificatie al is overgelegd. De dwangsom zal worden gematigd tot maximaal € 2.500,00.
4.26.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen, omdat niet is gesteld of gebleken dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht die een vergoeding daarvoor rechtvaardigen en er overigens ook geen concreet bedrag is gevorderd. De brief van de gemachtigde van [verzoeker] van 1 augustus 2023 moet worden aangemerkt een verrichting ter voorbereiding van deze zaak en valt dus onder de proceskosten. [9]
4.27.
De kantonrechter zal bepalen dat [verweerder] de proceskosten van [verzoeker] moet betalen, omdat [verweerder] overwegend ongelijk krijgt en sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] .
het tegenverzoek
4.28.
[verweerder] heeft als tegenverzoek gedaan dat voor recht wordt verklaard dat [verzoeker] ten titel van geldlening een bedrag van € 13.500,00 en € 775,00 verschuldigd is aan [verweerder] en dat deze bedragen terugbetaald moeten worden, evenals voorschotten op het salaris van [verzoeker] ten bedrage van € 1.061,31. Verder wordt verzocht om voor recht te verklaren dat [verzoeker] aansprakelijk is voor schade aan een auto tot een bedrag van € 2.419,10, en dat [verweerder] alle genoemde bedragen mag verrekenen met een eventuele gefixeerde vergoeding, transitievergoeding of billijke vergoeding, voor zover die vergoeding(en) daartoe toereikend zijn.
4.29.
Op de zitting heeft [verzoeker] erkend dat hij geld heeft geleend van [verweerder] en dat hij die geleende bedragen nog moet terugbetalen. Volgens [verzoeker] is echter geen sprake van geleende bedragen van € 13.500,00 en € 775,00, maar veel minder.
4.30.
[verweerder] heeft de bedragen van de lening onderbouwd aan de hand van bankafschriften, waaruit blijkt dat door [verweerder] aan [verzoeker] betalingen zijn gedaan onder de noemer ‘lening’, in totaal een bedrag van € 13.000. De door [verweerder] genoemde overige bedragen kunnen niet als lening worden aangemerkt, omdat dit niet uit de bankafschriften of andere stukken blijkt. [verzoeker] heeft op de zitting gesteld dat hij nog onvoldoende in staat is geweest om op één ander te reageren, maar de kantonrechter kan [verzoeker] daarin niet volgen. Het verweerschrift is verzonden op 29 september 2023 en [verzoeker] heeft met brieven van 3 en 9 oktober 2023 nog nadere stukken toegezonden. Gelet daarop was er voldoende gelegenheid voor [verzoeker] om te reageren op het tegenverzoek ten aanzien van de lening en daarop gemotiveerd in te gaan. [verzoeker] heeft dat nagelaten en daarom wordt als vaststaand aangenomen dat [verzoeker] een bedrag heeft geleend van € 13.000,00.
4.31.
Partijen hebben kennelijk geen afspraken gemaakt over de termijn waarbinnen de lening moet worden terugbetaald. Uit de wet volgt dat de lener in dat geval verplicht is het verschuldigde bedrag terug te betalen binnen zes weken nadat de uitlener heeft medegedeeld tot opeising over te gaan. [10] [verweerder] heeft met het verweerschrift van 29 september 2023 aan [verzoeker] meegedeeld tot opeising van de lening over te gaan, zodat [verzoeker] niet eerder dan 10 november 2023 verplicht is tot terugbetaling.
4.32.
[verzoeker] zal gelet op het voorgaande veroordeeld worden tot terugbetaling van de lening tot een bedrag van € 13.000,00, per 10 november 2023. De gevorderde verklaring voor recht dat [verzoeker] dit bedrag ten titel van geldlening verschuldigd is, wordt afgewezen, omdat niet is gesteld of gebleken welk afzonderlijk belang [verweerder] daarbij nog heeft.
4.33.
De vordering tot terugbetaling van een bedrag van € 1.061,31 aan te veel betaald voorschot op het salaris wordt afgewezen, onder verwijzing naar wat hiervoor is overwogen onder punt 4.24.
4.34.
Het verzoek om voor recht te verklaren dat [verzoeker] aansprakelijk is voor schade aan een auto tot een bedrag van € 2.419,10 wordt afgewezen. [verzoeker] heeft erkend dat [verweerder] een auto aan hem ter beschikking heeft gesteld voor woon-werkverkeer en dat hij met die auto lichte schade aan de kentekenplaat heeft gehad. Maar volgens [verzoeker] is die schade al hersteld doordat [verzoeker] een nieuwe kentekenplaat heeft gekocht. Er is daartegenover niet komen vast te staan dat de reparatiekosten die [verweerder] vordert, betrekking hebben op schade die [verzoeker] heeft veroorzaakt. Bovendien heeft [verweerder] de auto als werkgever beschikbaar gesteld, maar niets afgesproken met [verzoeker] over eventuele schade aan die auto en [verzoeker] er ook niet op gewezen dat hij het risico loopt om kennelijk niet verzekerde schade te moeten vergoeden. Overigens is niet duidelijk geworden waarom de schade niet door een gebruikelijke verzekering werd gedekt of kon worden gedekt. Ook goed werkgeverschap staat daarom in de weg aan aansprakelijkheid van [verzoeker] .
4.35.
Het verzoek van [verweerder] om voor recht te verklaren dat hij de door hem verschuldigde gefixeerde vergoeding, transitievergoeding en billijke vergoeding mag verrekenen met zijn aanspraak op terugbetaling van de lening, kan worden toegewezen. [verweerder] heeft de bevoegdheid tot verrekening, omdat hij een afdwingbare en opeisbare vordering heeft die beantwoordt aan zijn schuld jegens [verzoeker] . [11]
4.36.
De kantonrechter zal bepalen dat partijen ieder de eigen proceskosten moeten dragen, omdat partijen beide op punten ongelijk krijgen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
het verzoek
5.1.
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoeker] van € 1.826,26 netto aan loon, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het opeisbaar worden daarvan tot aan de dag van de gehele betaling;
5.2.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] een billijke vergoeding te betalen van € 7.500,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na deze beschikking tot aan de dag van de gehele betaling;
5.3.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] de vergoeding wegens onregelmatige opzegging te betalen van € 4.868,29 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na deze beschikking tot aan de dag van de gehele betaling;
5.4.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] een transitievergoeding te betalen van € 3.067,69 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 28 juli 2023 tot aan de dag van de gehele betaling;
5.5.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] schriftelijk een deugdelijke bruto-netto specificaties te verstrekken van de betalingen onder 5.2, 5.3 en 5.4, op straffe van een dwangsom ter hoogte van € 100,00 per dag, met een maximum van € 2.500,00, voor elke dag na twee dagen van de datum van deze beschikking dat [verweerder] niet voldoet aan de beschikking;
5.6.
wijst het verzoek voor het overige af;
5.7.
veroordeelt [verweerder] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verzoeker] tot en met vandaag vaststelt op € 693,00 aan griffierecht en € 793,00 aan salaris voor de gemachtigde van [verzoeker] ;
5.8.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
het tegenverzoek
5.9.
veroordeelt [verzoeker] tot terugbetaling aan [verweerder] van een bedrag van € 13.000,00 aan lening, per 10 november 2023;
5.10.
verklaart voor recht dat het bedrag van € 13.000,00 genoemd onder 5.9 kan worden verrekend met de door [verweerder] aan [verzoeker] te betalen bedragen aan loon, gefixeerde schadevergoeding, transitievergoeding, billijke vergoeding en proceskosten, genoemd onder 5.1, 5.2, 5.3, 5.4 en 5.7, voor zover die bedragen daartoe toereikend zijn, en verklaart voor recht dat een eventueel na verrekening nog resterend door [verzoeker] verschuldigd bedrag, door [verzoeker] aan [verweerder] dient te worden betaald;
5.11.
verklaart voor recht dat als na verrekening als genoemd onder 5.10 nog een bedrag resteert dat door [verzoeker] moet worden terugbetaald, die betaling binnen een termijn van veertien dagen na betekening van deze beschikking door [verzoeker] aan [verweerder] dient te zijn terugbetaald, onder duidelijk bewijs van kwijting;
5.12.
wijst het tegenverzoek voor het overige af;
5.13.
bepaalt dat ieder partij de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.J. Jansen, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Artikel 7:677 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
2.Artikel 7:672 lid 11 BW.
3.Artikel 7:672 lid 1 en 2 BW.
4.Artikel 7:610b BW.
5.Artikel 2 van het Besluit loonbegrip vergoeding aanzegtermijn en transitievergoeding.
6.Artikel 7:681 lid 1, onderdeel a, BW.
7.
8.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 30 juni 2017, te vinden op www.rechtspraak.nl, onder nummer ECLI:NL:HR:2017:1187 (
9.Artikel 241 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
10.Artikel 7:129e BW.
11.Artikel 6:127 lid 2 BW.