ECLI:NL:RBNHO:2023:11093

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 oktober 2023
Publicatiedatum
3 november 2023
Zaaknummer
C/15/336381 / HA ZA 23-78
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de Catshuisvergoeding in het kader van de gemeenschap van goederen na echtscheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 18 oktober 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een man en een vrouw die in 2010 in Marokko zijn gehuwd en in Nederland wonen. De man vorderde een deel van de Catshuisvergoeding die de vrouw had ontvangen op grond van de Catshuisregeling, die bedoeld is voor ouders die gedupeerd zijn door de kinderopvangtoeslagaffaire. De rechtbank oordeelde dat de Catshuisvergoeding onderdeel uitmaakt van de gemeenschap van goederen tussen partijen, aangezien deze vergoeding is toegekend voor schade die is geleden tijdens de periode dat de gemeenschap bestond. De rechtbank stelde vast dat de vergoeding niet was meegenomen in de verdeling van de huwelijkse voorwaarden die op 10 juni 2020 waren opgemaakt, en dat deze daarom als nagekomen bate moet worden verdeeld. De man heeft recht op de helft van de vergoeding, die op 19 mei 2022 aan de vrouw is uitgekeerd. De rechtbank wees de vorderingen van de man toe, inclusief de wettelijke rente, en bepaalde dat de vrouw de man op de hoogte moet houden van eventuele toekomstige vergoedingen van de Belastingdienst. In reconventie werd de vrouw gerechtigd verklaard tot de helft van de door de man te ontvangen ex-partnerregeling, die ook in de gemeenschap valt. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/336381 / HA ZA 23-78
Vonnis van 18 oktober 2023
in de zaak van
[de man],
wonende te [plaats 1],
eiser in conventie, verweerder in reconventie,
advocaat mr. M.V. Scheffer te Utrecht,
tegen
[de vrouw],
wonende te [plaats 2],
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
advocaat mr. E.B. van Griethuysen te Haarlem.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 14 juni 2023, waarin een mondelinge behandeling is gelast, en de daarin genoemde stukken;
  • de akte inbrenging producties met producties 1 tot en met 7 van de vrouw;
  • de door de man in het geding gebrachte nadere producties 21 tot en met 29;
  • de mondelinge behandeling van 11 september 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn bijgehouden.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 11 mei 2010 gehuwd in Marokko, zonder het opmaken van huwelijkse voorwaarden. Zij hebben zich direct na hun huwelijk gevestigd in Nederland.
2.2.
Partijen zijn de ouders van [minderjarige 1] (geboren op [geboortedatum 1]), [minderjarige 2] (geboren op [geboortedatum 2]), [minderjarige 3] (geboren op [geboortedatum 3]) en [minderjarige 4] (geboren op [geboortedatum 4]). De man heeft de kinderen erkend.
2.3.
Partijen hebben met Kinderopvang [bedrijf] vof (een vennootschap van de vrouw en haar zus) contracten gesloten voor kinderopvang voor hun kinderen. De facturen voor de kinderopvang zijn gericht aan de man.
2.4.
De vrouw heeft kinderopvangtoeslag aangevraagd bij de Belastingdienst/Toeslagen. In de periode 2016-2018 is de kinderopvangtoeslag tweemaal stopgezet. De vrouw heeft daartegen bezwaar aangetekend en zich daarbij laten adviseren door een fiscaal advocaat, mr. J. van de Belt.
2.5.
Op 10 juni 2020 hebben partijen bij een Nederlandse notaris huwelijkse voorwaarden opgemaakt. In de akte zijn partijen overgegaan tot verdeling en verrekening. Bepaald is dat aan ieder wordt toebedeeld die zaken en vermogensrechten die op dat moment op ieders naam apart staan geadministreerd en dat verdeling gebeurd met gesloten beurzen. Ook is opgenomen dat partijen elkaar kwijting verlenen.
2.6.
In oktober 2020 heeft de Belastingdienst/Toeslagen met terugwerkende kracht alsnog de kinderopvangtoeslag over de jaren 2016 tot en met 2018 uitgekeerd aan de vrouw.
2.7.
Partijen hebben hun affectieve relatie beëindigd in het eerste kwartaal van 2021.
2.8.
Op 7 mei 2021 heeft de man een brief ontvangen van de Belastingdienst, waarin aan hem is medegedeeld dat zijn gegevens stonden in de Fraude Signalering Voorziening (FSV), dat het gebruik van het FSV niet voldeed aan de daaraan te stellen eisen, en dat wordt onderzocht of de man daarvan onterechte gevolgen heeft gehad.
2.9.
Op enig moment heeft de vrouw een advocaat ingeschakeld (mr. Stam) teneinde aanspraak te kunnen maken op herstelregelingen in verband met de kinderopvangtoeslagaffaire.
2.10.
Per brief van 1 september 2021 heeft het Ministerie van Financiën aan de man gemeld dat hij is aangemerkt als partner van een gedupeerde ouder in de kinderopvangtoeslag en dat hij zolang zij bezig zijn met de beoordeling van de situatie van zijn partner, hij niet hoefde te betalen op een betalingsregeling en er ook geen verrekening zal plaatsvinden.
2.11.
Bij beschikking van deze rechtbank van 6 december 2021 is bepaald dat partijen gezamenlijk zijn belast met het gezag over de kinderen en dat de kinderen hun hoofdverblijf hebben bij de vrouw. In een beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 14 februari 2023 is de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen die de man moet betalen aan de vrouw vastgesteld op € 50,- per maand in totaal.
2.12.
De vrouw heeft op 19 mei 2022 een vergoeding van € 30.000,- op grond van de Catshuisregeling ontvangen (hierna kortheidshalve aangeduid als: de Catshuisvergoeding). De Catshuisregeling houdt (voor zover hier van belang) in dat de Belastingdienst/Toeslagen op korte termijn na een eerste toets een forfaitair bedrag van € 30.000,- aan compensatie of tegemoetkoming uitkeert aan de aanvrager van kinderopvangtoeslag die gedupeerd is door problemen rondom de kinderopvangtoeslag. Als na een integrale beoordeling daartoe aanleiding bestaat kan alsnog een hogere vergoeding worden uitgekeerd.
2.13.
Op 16 augustus 2022 heeft de man een echtscheidingsverzoek ingediend bij deze rechtbank. De vrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, waarna de rechtbank bij beschikking van 5 december 2022 de echtscheiding heeft uitgesproken.
2.14.
Op de website van de Belastingdienst was (omstreeks 23 maart 2022) over de uitbetaling van de Catshuisvergoeding onder meer het volgende vermeld:

We betalen de € 30.000 namelijk uit aan de ouder die de kinderopvangtoeslag officieel heeft aangevraagd. We vragen die ouder om het bedrag met zijn of haar toeslagpartner te delen. Hebben beide ouders toeslag aangevraagd? Dan betalen we nu de ouder die zich het eerst gemeld heeft.”
2.15.
Op een website van de Belastingdienst is (op 17 maart 2023) de volgende informatie vermeld:

De kinderopvangtoeslag wordt aangevraagd door 1 ouder. Zodat ook de compensatie naar 1 ouder gaat: de aanvrager. De compensatie is bedoeld voor het hele huishouden. In sommige situaties kan dit tot vervelende situaties leiden. Bijvoorbeeld als partners niet meer bij elkaar zijn. Het kabinet heeft daarom besloten om ook ex-partners te compenseren.
U kunt zich nog niet aanmelden.
We werken hard aan de ontwikkeling van de ex-partnerregeling. (…)
2.16.
De man heeft tegenover de vrouw aanspraak gemaakt op betaling van de helft van de Catshuisvergoeding. De vrouw heeft aan deze verzoeken van de man niet voldaan.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
De man vordert samengevat - dat de rechtbank, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
de vrouw veroordeelt tot betaling aan de man van € 15.000,- binnen twee dagen na ontvangst van de Belastingdienst van de tegemoetkoming van € 30.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente;
de vrouw veroordeelt binnen zeven dagen na de datum van dit vonnis mee te werken om, samen met de man, de tegemoetkoming ter hoogte van € 30.000,- uitbetaald te krijgen aan de vrouw;
de vrouw veroordeelt om op eerste verzoek van de man bewijsstukken te overleggen aangaande de schadevergoeding of tegemoetkoming welke zij nog zal ontvangen op waarop zij nog meer aanspraak heeft en de man verder telkens direct op de hoogte te stellen en te houden van ontvangen en nog te ontvangen bedragen of tegemoetkomingen van de Belastingdienst (in het kader van de Catshuisregeling);
voor recht verklaart dat de man gerechtigd is op de helft van (al) het meerdere boven de reeds toegekende tegemoetkoming ter hoogte van € 30.000,- en de vrouw veroordeelt tot betaling daarvan aan de man zodra zij het meerdere heeft ontvangen,
een en ander met veroordeling van de vrouw in de reële proceskosten, althans de geliquideerde proceskosten.
3.2.
De man legt aan zijn vorderingen het volgende ten grondslag. Uit de mededelingen op de website van de Belastingdienst blijkt dat de vrouw de Catshuisvergoeding met de man moet delen. De Catshuisvergoeding is compensatie voor schade en gedaan onrecht, wat ook de man als onderdeel van het huishouden heeft geleden. De man is bovendien zelf aangemerkt als gedupeerde en zijn gegevens stonden in de Fraude Signalering Voorziening. Subsidiair moet de vrouw op grond van de huwelijksgoederengemeenschap de Catshuisvergoeding (en eventuele aanvullende schadevergoedingen) delen met de man, aldus nog steeds het betoog van de man.
3.3.
De vrouw betwist de vordering van de man. Zij voert aan dat geen sprake was van een gezamenlijke huishouding. De man heeft daarom ook geen schade of onrecht geleden door het stopzetten van de kinderopvangtoeslag. Voor de man bestaat bovendien de ex-partnerregeling. Subsidiair voert de vrouw aan dat partijen huwelijkse voorwaarden zijn aangegaan, waarmee iedere gemeenschap is uitgesloten. Ook op grond van de redelijkheid en billijkheid heeft de man geen aanspraak op de Catshuisvergoeding, omdat de vrouw de Catshuisvergoeding heeft moeten gebruiken voor de kosten van de verzorging en opvoeding van de kinderen. Meer susbdiair is volgens de vrouw sprake van een (deels) verknochte schadevergoeding. Ook de vordering tot het delen van (informatie over) de aanvullende (schade)vergoedingen van de Belastingdienst moet volgens de vrouw worden afgewezen, omdat een eventuele extra vergoeding betrekking heeft op de schade van de vrouw en niet van de man.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in (voorwaardelijke) reconventie
3.5.
De vrouw vordert samengevat dat - in het geval de rechtbank de vorderingen van de man toewijst - de rechtbank, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
  • voor recht verklaart dat de vrouw gerechtigd is tot een gelijk deel aan het door de man te verkrijgen deel van de Catshuisvergoeding van de door hem te ontvangen ex-partnerregeling en (al) het meerdere boven deze ex-partnerregeling wat de man mogelijk nog aan compensaties in het kader van de toeslagenaffaire verkrijgt,
  • de man veroordeelt tot betaling hiervan binnen zeven dagen nadat dit door hem van de Belastingdienst ontvangen is,
met veroordeling van de man in de proceskosten, dan wel met compensatie van de proceskosten.
3.6.
De vrouw legt hieraan ten grondslag dat indien de man een deel van de Catshuisvergoeding krijgt, de vrouw recht heeft een gelijk deel van de ex-partnerregeling. Voorkomen moet immers worden dat de man dubbele compensatie krijgt, aldus de vrouw.
3.7.
De man verzet zich niet tegen toewijzing van vordering in reconventie indien de vorderingen 1 en 4 in conventie worden toegewezen.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
Primaire grondslag(en) van de vorderingen van de man
4.1.
Primair legt de man aan zijn vorderingen ten grondslag dat op de website van de Belastingdienst is vermeld dat de vrouw de Casthuisregeling moet delen met haar ex-toeslagpartner, de man.
4.2.
Vast staat dat de Belastingdienst de ontvangers van de Catshuisvergoeding heeft opgeroepen de vergoeding te delen met zijn of haar (ex-)toeslagpartner. Die oproep is ook door de wetgever genoemd in de parlementaire geschiedenis (vgl. bijvoorbeeld Kamerstukken II, 2022/23, 36352, nr. 3, p. 9). Daarin is echter ook vermeld dat de wetgever niet in de privaatrechtelijke verhouding tussen voormalig partners wenst te treden. De rechtbank is daarom van oordeel dat de oproep om de Catshuisvergoeding te delen met (voormalig) toeslagpartner, geen zelfstandige grondslag vormt voor de vordering van de man tegenover de vrouw.
4.3.
De man heeft verder aangevoerd dat uit de brieven van de Belastingdienst en het Ministerie van financiën van 1 september 2021 en 7 mei 2021 blijkt dat hij zelf is aangemerkt als gedupeerde en dat zijn gegevens in de Fraude Preventie Voorziening zijn opgenomen, zodat hij daarom aanspraak kan maken op de helft van de Catshuisvergoeding.
4.4.
Ook hierin volgt de rechtbank de man niet. Vast staat dat alleen de ouder die de kinderopvangtoeslag heeft aangevraagd, aanspraak kan maken op de uitkering van de Catshuisvergoeding. Partijen zijn het er over eens dat alleen de vrouw kinderopvangtoeslag heeft aangevraagd en niet de man. In de door de man aangehaalde brief van 1 september 2021 is de man ook niet aangemerkt als gedupeerde van de toeslagenaffaire, maar als partner van een gedupeerde. Bovendien zijn weliswaar de gegevens van de man opgenomen (geweest) in de Fraude Preventie Voorziening, maar de man heeft onvoldoende toegelicht dat de Catshuisvergoeding verband houdt met (de registratie in) de Fraude Preventie Voorziening. Hieruit kan dus niet worden afgeleid dat de man zelf rechthebbende is van (de helft van) de Catshuisvergoeding. Ook deze grondslag slaagt dus niet.
Subsidiaire grondslag: huwelijksgoederengemeenschap
4.5.
Subsidiair legt de man aan zijn vordering ten grondslag dat op het moment dat de schade en het onrecht is geleden waarvoor de Catshuisvergoeding compensatie vormt, sprake was van een gemeenschap van goederen tussen partijen.
toepasselijk recht
4.6.
Voordat aan de inhoudelijke beoordeling hiervan wordt toegekomen, moet eerst worden vastgesteld welk recht van toepassing is omdat partijen gehuwd zijn in Marokko.
4.7.
Niet gebleken is dat de echtgenoten vóór het huwelijk het op hun huwelijksvermogensregime toepasselijke recht hebben aangewezen. Krachtens artikel 4, eerste lid, van het Haags Huwelijksvermogensverdrag van 14 maart 1978, Trb. 1988, 130, wordt het huwelijksvermogensregime beheerst door het Nederlandse recht, nu de echtgenoten kennelijk hun eerste gewone verblijfplaats na de huwelijkssluiting hebben gevestigd in Nederland en zich geen van de in artikel 4, tweede lid, van dat verdrag genoemde uitzonderingen voordoet.
gemeenschap van goederen
4.8.
Gelet op het bepaalde in de artikelen 1:93 en 1:94 BW (tekst tot 1 januari 2018) heeft tussen partijen vanaf hun huwelijk in 2010, tot het aangaan van de huwelijkse voorwaarden op 10 juni 2020, een algehele gemeenschap van goederen bestaan. De notariële akte van 10 juni 2020 gaat hier ook vanuit.
4.9.
Vooropgesteld wordt dat de Catshuisvergoeding een compensatie vormt voor schade en/of onrecht dat is geleden door het stopzetten van de kinderopvangtoeslag. Dit stopzetten van de kinderopvangtoeslag heeft plaatsgevonden in de periode tussen 2016 tot en met 2018. Op dat moment was dus sprake van een huwelijksgemeenschap tussen partijen.
4.10.
Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de aanspraak op de Catshuisvergoeding ook is ontstaan vóór de datum waarop de huwelijksgoederengemeenschap van partijen is ontbonden (10 juni 2020). Het uitgangspunt is daarom dat de Catshuisvergoeding in de gemeenschap is gevallen. De enkele omstandigheid dat de Catshuisvergoeding pas later (op 19 mei 2022) is uitgekeerd, doet daaraan niet af.
4.11.
Vast staat dat de Catshuisvergoeding niet is betrokken in de verdeling die heeft plaatsgevonden in de akte van 10 juni 2020 (de huwelijkse voorwaarden). In beginsel moet de Catshuisvergoeding daarom alsnog (als nagekomen bate) tussen partijen verdeeld worden.
geen gemeenschappelijke huishouding?
4.12.
De vrouw heeft aangevoerd dat de Catshuisvergoeding niet in aanmerking komt voor verdeling, omdat geen sprake was van een gemeenschappelijke huishouding. De vrouw betoogt daartoe dat - ook in de periode voorafgaand aan het opstellen van de huwelijkse voorwaarden op 10 juni 2020 - partijen gescheiden financiën hadden. De man droeg volgens de vrouw niet bij aan de schulden en kosten die verband hielden met het stopzetten van de kinderopvangtoeslag, zodat hij daarom ook geen aanspraak kan maken op de helft van de Catshuisvergoeding, aldus de vrouw.
4.13.
De rechtbank volgt de vrouw niet in het betoog dat partijen in het geheel geen gezamenlijk huishouding hadden. Zij woonden immers samen in een huurwoning, deden bijvoorbeeld gezamenlijke boodschappen en zorgden gezamenlijk voor hun kinderen. Het enkele feit dat de vrouw een deel van de kosten of schulden volledig op zich nam, is onvoldoende om aan te nemen dat er geen gemeenschappelijke huishouding was. Uit de overgelegde stukken van de man volgt namelijk dat daar tegenover stond dat ook de man (andere) kosten van het gezin volledig voor zijn rekening nam. Ook indien, zoals de vrouw stelt, zij degene is die volledig de schulden en (advocaat)kosten droeg die verband hielden met het stopzetten van de kinderopvangtoeslag, betekent dit dus dat die schulden en kosten drukten op het voor het hele gezin beschikbare budget.
4.14.
Hierin zit de rechtbank dus geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat de Catshuisvergoeding (als nagekomen bate van de huwelijksgoederengemeenschap), verdeeld moet worden.
Verknocht?
4.15.
De vrouw heeft verder aangevoerd dat in de “
10e voortgangsrapportage
Hersteloperatie Toeslagen” is vermeld dat de Catshuisvergoeding mede een compensatie vormt voor immateriële schade. Een dergelijke immaterieel schadevergoeding is verknocht, aldus de vrouw. Volgens de vrouw zou gezegd kunnen worden dat de Catshuisvergoeding voor de helft uit materiële en voor de helft uit immateriële schadevergoeding bestaat. Aldus heeft de man slechts recht op één vierde deel van de Catshuisregeling, zo betoogt de vrouw.
4.16.
Ook deze stelling van de vrouw gaat niet op. Uit de hiervoor genoemde parlementaire geschiedenis wordt duidelijk dat de insteek van de Catshuisvergoeding is dat het leed van het gezin wordt gecompenseerd en dat de vergoeding uitdrukkelijk bedoeld is voor het huishouden, waarvan ook de man onderdeel uitmaakte.
Dit wijst er op dat geen sprake is van verknochtheid aan alleen de vrouw, ook niet voor een gedeelte.
Ex-partnerregeling
4.17.
Volgens de vrouw is inmiddels een ex-partnerregeling in het leven geroepen en kan de man naar alle waarschijnlijk zelf bij de Belastingdienst aanspraak maken op een compensatie ter hoogte van € 10.000,-. De vrouw betoogt dat dit uitsluit dat de man óók aanspraak maakt op de helft van de Catshuisvergoeding. De wetgever is volgens de vrouw teruggekomen op het standpunt dat de Catshuisvergoeding gedeeld moet worden met de ex-toeslagpartner.
4.18.
Overwogen wordt dat het bestaan van de ex-partnerregeling geen verandering brengt in het gegeven dat de Catshuisvergoeding in de gemeenschap van goederen valt. Dat geldt evenzeer voor de eventuele aanspraak op de ex-partnerregeling (hetgeen in reconventie aan de orde zal komen), zodat van een dubbele compensatie van (alleen) de man geen sprake is.
4.19.
Het betoog van de vrouw dat de wetgever met de komst van de expartnerregeling inmiddels is afgestapt van het standpunt dat de Catshuisvergoeding gedeeld moet worden met de ex-partner, vindt bovendien geen steun in de eerder genoemde parlementaire geschiedenis. Daarin worden, ondanks de komst van de ex-partnerregeling, de ontvangers van de Catshuisvergoeding nog steeds aangemoedigd de compensatie te delen met de (ex)toeslagpartner.
4.20.
Ook hieruit kan dus niet worden afgeleid dat volgens de wetgever de Catshuisvergoeding (inmiddels) moet worden aangemerkt als verknocht of dat de man om een andere reden geen aanspraak kan maken op verdeling van de Catshuisvergoeding.
Redelijkheid en billijkheid
4.21.
De vrouw voert aan dat de redelijkheid en billijkheid in de weg staan aan de toewijzing van de vordering van de man tot verdeling van de Catshuisvergoeding. De vrouw heeft de Catshuisvergoeding moeten gebruiken om te voorzien in de kosten van de verzorging en opvoeding van de kinderen van partijen. Dat was noodzakelijk omdat de vrouw te weinig inkomen heeft om die kosten te voldoen en de man maar een zeer beperkte bijdrage betaalt aan de vrouw (€ 50,- per maand in totaal), aldus de vrouw.
4.22.
De rechtbank geeft de vrouw ook op dit punt geen gelijk. De vrouw beroept zich op (financiële) omstandigheden die met name het gevolg zijn van het uiteengaan van partijen in 2021, en losstaan van het stopzetten van de kinderopvangtoeslag in de periode 2016 tot en met 2018, waarvoor de Catshuisvergoeding is bedoeld. Daarbij komt dat, anders dan de vrouw met haar betoog lijkt te veronderstellen, de Catshuisregeling is bedoeld voor het huishouden (waartoe ook de man behoorde) en dus niet uitsluitend voor de kinderen. De rechtbank is daarom van oordeel dat het niet onaanvaardbaar is dat de man aanspraak maakt op verdeling van de Catshuisvergoeding.
Slotsom, vorderingen en proceskosten
4.23.
De slotsom van het voorgaande is dat de Catshuisvergoeding onderdeel uitmaakt van de gemeenschap van goederen tussen partijen. Die gemeenschap van goederen is verdeeld en verrekend in de akte van 10 juni 2020. In die verdeling is geen rekening gehouden met de Catshuisvergoeding (zodat de overeengekomen kwijting daarop geen betrekking heeft). De Catshuisvergoeding moet daarom worden aangemerkt als nagekomen bate, die alsnog bij helfte tussen moet worden verdeeld.
Vordering 1 van de man zal daarom worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente vanaf 19 mei 2022 is onweersproken en zal daarom eveneens worden toegewezen.
4.24.
Bij vordering 2 heeft de man geen belang (meer), omdat de Catshuisvergoeding al is betaald aan de vrouw. Deze vordering zal dus worden afgewezen.
4.25.
Vordering 3 zal worden toegewezen. Indien de vrouw een nadere vergoeding aanvraagt of ontvangt, valt immers ook die vergoeding in beginsel in de gemeenschap en moet die vergoeding worden verdeeld, tenzij sprake is van verknochtheid of andere bijzondere omstandigheden. De man heeft het recht daarover op de hoogte te worden gesteld en gehouden.
4.26.
Vordering 4 zal de rechtbank daarentegen afwijzen. Indien de vrouw een nadere vergoeding ontvangt, zal het immers van de specifieke omstandigheden afhangen of die aanvullende compensatie (deels) verknocht is of om andere redenen niet voor verdeling in aanmerking komt. Wat betreft de Catshuisvergoeding (het forfaitaire bedrag van € 30.000,-) is in dit geval voldoende duidelijk dat die vergoeding niet verknocht is, maar voor de eventuele aanvullende vergoeding is dat nog onvoldoende duidelijk. Daarom kan vordering 4 niet worden toegewezen.
4.27.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. In hetgeen partijen hebben aangevoerd ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken.
in (voorwaardelijke) reconventie
4.28.
Omdat de vorderingen in conventie gedeeltelijk zullen worden toegewezen, is de voorwaarde waaronder de reconventionele vordering is ingesteld vervuld. Daarom wordt aan de inhoudelijke beoordeling toegekomen.
4.29.
De man heeft zich niet verzet tegen toewijzing van de vordering in reconventie, als zowel de vordering onder 1 als onder 4 wordt toegewezen. Dat laatste is echter niet het geval, zodat de rechtbank toekomt aan een beoordeling van de vorderingen van de vrouw en niet uitgaat van een referteverklaring van de man.
4.30.
De rechtbank zal de vordering van de vrouw ten aanzien van de aanspraak van de man op de ex-partnerregeling ten belope van het forfaitaire bedrag toewijzen omdat de eventuele ex-partnerregeling een compensatie is voor schade of leed dat is geleden tijdens de gemeenschap van goederen, zodat ook de eventuele aanspraak op de ex-partnerregeling in de gemeenschap valt. Indien de ex-partnerregeling aan de man wordt betaald door de Belastingdienst (hetgeen op dit moment nog onzeker is) is daarom sprake van een nagekomen bate die gelijkelijk tussen partijen moet worden verdeeld. Van verknochtheid van de ex-partnerregeling is niet gebleken.
4.31.
De verklaring voor recht dat de vrouw ook gerechtigd is tot de helft van “
het meerdere boven deze ex-partnerregeling wat de man mogelijk nog aan compensaties in het kader van de toeslagenaffaire verkrijgt”, zal worden afgewezen, met verwijzing naar hetgeen in 4.26 is overwogen.
4.32.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
In conventie
5.1.
veroordeelt de vrouw tot betaling aan de man van € 15.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 19 mei 2022 tot de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vrouw op eerste verzoek van de man bewijsstukken te overleggen aangaande de schadevergoeding of tegemoetkoming van de Belastingdienst welke zij nog zal ontvangen op waarop zij nog meer aanspraak heeft en de man verder telkens direct op de hoogte te stellen en te houden van ontvangen en nog te ontvangen bedragen of tegemoetkomingen van de Belastingdienst (in het kader van de Catshuisregeling);
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
compenseert de proceskosten aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5.
wijst af het anders of meer gevorderde;
In reconventie
5.6.
verklaart voor recht dat de vrouw gerechtigd is tot de helft van de door de man te ontvangen ex-partnerregeling;
5.7.
veroordeelt de man tot betaling van het in 5.6 bedoelde bedrag, binnen zeven dagen nadat dit door hem van de Belastingdienst ontvangen is;
5.8.
verklaart dit vonnis wat betreft de veroordeling in 5.7 uitvoerbaar bij voorraad;
5.9.
compenseert de proceskosten aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.10.
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.K. Korteweg en in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2023. [1]

Voetnoten

1.type: 1538