ECLI:NL:RBNHO:2023:11090

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 juli 2023
Publicatiedatum
3 november 2023
Zaaknummer
C/15/326421 / HA ZA 22-205
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg samenwerkingsovereenkomsten met betrekking tot coronatests en bestuurdersaansprakelijkheid

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, gaat het om een geschil tussen investeerders en de Amesco Group over de uitvoering van samenwerkingsovereenkomsten (SWO's) met betrekking tot coronatests. De investeerders, bestaande uit MH Investments B.V., HF Investments Holding B.V., en enkele natuurlijke personen, hebben vorderingen ingesteld tegen verschillende vennootschappen van de Amesco Group, waaronder Amesco & Partners I B.V. en Amesco Logistics B.V. De investeerders stellen dat Amesco Group tekort is geschoten in haar verplichtingen uit de SWO's, die onder andere betrekking hebben op de verdeling van de omzet en de betaling van management fees. De rechtbank oordeelt dat er nader onderzoek nodig is naar de behaalde omzet in de testlocaties en benoemt een deskundige om dit te onderzoeken. Tevens wordt er een vordering tot bestuurdersaansprakelijkheid besproken, maar de rechtbank concludeert dat er onvoldoende bewijs is voor onrechtmatig handelen door de bestuurders. De zaak is complex en omvat verschillende juridische aspecten, waaronder de uitleg van de SWO's, de verplichtingen van de partijen, en de vraag of er sprake is van onverschuldigde betalingen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot na het deskundigenonderzoek.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/326421 / HA ZA 22-205
Vonnis van 26 juli 2023
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MH INVESTMENTS B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HF INVESTMENTS HOLDING B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
3.
[eiser 1],h.o.d.n.
[bedrijf 1],
wonende te [plaats 1],
4.
[eiser 2],h.o.d.n.
[bedrijf 2],
wonende te [plaats 1],
5.
[eiser 3],h.o.d.n.
[bedrijf 3],
wonende te [plaats 2],
eisers in conventie, verweerders in reconventie,
advocaat: mr. Y. Bouchikhi te Utrecht,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AMESCO & PARTNERS I B.V.,
gevestigd te Zevenhuizen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AMESCO LOGISTICS B.V.,
gevestigd te Zevenhuizen,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AMESCO GROUP B.V.,
gevestigd te Zevenhuizen,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FENMES HOLDING B.V.,
gevestigd te Zevenhuizen,
5.
[gedaagde 1],
wonende te [plaats 3] (België),
6.
[gedaagde 2],
wonende te [plaats 4],
7. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
IMOCO B.V.,
gevestigd te Zwanenburg,
8. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WITAX B.V.,
gevestigd te Zoetermeer,
9. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FENMES B.V.,
gevestigd te Zevenhuizen,
gedaagden in conventie, eisers in reconventie,
advocaat: mr. E.T. van den Hout te Amsterdam.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als:
  • MHI, HFI, [eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3] (gezamenlijk: de investeerders)
  • Amesco & Partners I, Amesco Logistics, Amesco Group, Fenmes Holding, [gedaagde 1], [gedaagde 2], Imoco, Witax en Fenmes (gezamenlijk: Amesco c.s.).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 9 november 2022, waarin een mondelinge behandeling is gelast, en de daarin genoemde stukken;
  • de aanvullende producties 11 tot en met 15 van Amesco c.s.;
  • de aanvullende producties 31 en 32 van de investeerders;
  • de akte wijziging van eis in conventie van de investeerders;
  • de mondelinge behandeling van 15 mei 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn bijgehouden en waarbij door Amesco c.s. pleitaantekeningen zijn overgelegd.
1.2.
Na de mondelinge behandeling is de zaak aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen een minnelijke regeling te beproeven. Amesco c.s. hebben de rechtbank op 31 mei 2023 bericht dat zij geen minnelijke regeling hebben bereikt en dat zij vonnis wensen.
1.3.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

Gedaagden

2.1.
Amesco Group is een vennootschap waarvan [gedaagde 1] (via de door hem gecontroleerde vennootschap Fenmes Holding) en [gedaagde 2] (via de door hem gecontroleerde vennootschap Imoco) indirect bestuurder en aandeelhouder zijn. Fenmes is een dochtervennootschap van Fenmes Holding.
2.2.
Amesco & Partners I en Amesco Logistics (voorheen: Amesco & Partners II) zijn beide dochtervennootschappen van Amesco Group.
2.3.
Witax exploiteert een administratiekantoor. De administratie van Amesco Group wordt verzorgd door Witax. Eén van de indirect bestuurders van Witax is [gedaagde 2] (weer via Imoco).
Bedrijfsplan en samenwerkingsovereenkomsten
2.4.
Amesco c.s. hebben in november 2020 het plan opgevat om een onderneming op te zetten in het uitvoeren van coronatesten. Amesco c.s. hebben daartoe een bedrijfsplan opgesteld. Daarin is onder meer het volgende vermeld:
“(…)
STRATEGIE
(…)
De partners leveren een bijdrage van € 21.500,- per locatie en kunnen verdeeld worden over meerdere partners. Onze voorkeur gaat er naar uit dat er tussen 2 en 6 partners per locatie. De vergoeding voor de partners is (…) 7,19% van de omzet ongeacht het resultaat.
(…)
FINANCIELE BEGROTING
Gemiddelde van 14 testen per dag Gemiddelde van 65 testen per dag
Liquiditeitsbehoefte € 21.500,- Liquiditeitsbehoefte € 21.500,-
Lonen personeel € 45.240,- Lonen personeel € 82.650,-Opbouwkosten € 34.450,- Opbouwkosten € 34.450,-
(…) (…)
Kosten totaal € 251.736,- Kosten totaal € 761.826,-
Opbrengsten € 251.405,- Opbrengsten €1.173.223
Resultaat € -331,- Resultaat € 411.397“
2.5.
Amesco c.s. hebben met verschillende investeerders samenwerkingsovereenkomsten gesloten. De eerste samenwerkingsovereenkomst, hierna: SWO 1, is op 23 november 2020 gesloten tussen Amesco Group (“Partij 1” in de citaten hierna) enerzijds, en MHI, HFI, [eiser 1] en [eiser 2] anderzijds (in SWO 1 gezamenlijk aangeduid als “Partner Partij”). Daarin is vermeld dat MHI, HFI, [eiser 1] en [eiser 2] ieder € 10.750,- zullen inbrengen in de samenwerking, om Amesco Group in staat te stellen de bedrijfsvoering volgens een bijgevoegd bedrijfsplan voor “
dochter bv Amesco & Partners I BV” te leiden. Over de “
Verdeling van de opbrengsten”is in artikel 5 het volgende bepaald:
“1. De opbrengsten gaan naar Partij 1. Partner Partij ontvangt een management fee van 7,19% per van de omzet excl. BTW.
2. Indien de effort van de Partner Partij ervoor gezorgd heeft dat de overhead lager is uitgevallen dan de begroting, wordt het management fee op een maximum van 10% is vastgelegd. (…)
3. de 10% wordt naar evenredigheid verdeeld over de 4 partners van 25% per partner.
4. Partijen houden een deugdelijke administratie bij van de omzet op basis waarvan de fixed fee wordt betaald alsook de gemaakte kosten c.q. investeringen.”
2.6.
De tweede samenwerkingsovereenkomst, hierna: SWO 2, is op 9 januari 2021 gesloten tussen Amesco Group enerzijds en [eiser 3] en [betrokkene 1] (in SWO 2 gezamenlijk genoemd “Partner Partij”) anderzijds. Daarin is vermeld dat [eiser 3] en [betrokkene 1] ieder een bedrag van € 19.000,- inbrengen in de samenwerking, zodat Amesco Group de bedrijfsvoering volgens een aangehecht bedrijfsplan voor “
dochter bv (de werkmaatschappij) Amesco & Partners II BV” kan leiden. Over de “
Verdeling van de opbrengsten” is in artikel 5 het volgende bepaald:

1. De opbrengsten gaan naar Partij 1. Partner Partij ontvangt een fixed fee van € 6,50 excl. BTW per client die getest is.
2. De fixed fee wordt naar evenredigheid verdeeld over de 2 partners van € 3,25 per partner.
3. Betaling vindt maandelijks plaats in de week na de verstreken kalendermaand.
4. Partijen houden een deugdelijke administratie bij van de omzet op basis waarvan de fixed fee wordt betaald alsook de gemaakte kosten c.q. investeringen.
2.7.
In de beide samenwerkingsovereenkomsten is voorts het volgende bepaald:
  • “Voor besluiten die een bedrag van € 5.000,- te boven gaan, is toestemming van alle partijen tezamen nodig, tenzij de toestemming al is gegeven in het bedrijfsplan.”(artikel 3 lid 7).
  • “Partijen zullen iedere 3 maanden de samenwerking evalueren en bezien of er aanleiding is om de overeenkomst voort te zetten dan wel te beëindigen. Deze evaluatie zal schriftelijk worden vastgelegd. Partijen zullen elkaar de benodigde informatie, materialen en kennis leveren, teneinde de doelstellingen van deze Overeenkomst te kunnen verwezenlijken.”(artikel 8 lid 1).
Aanbestedingen
2.8.
Amesco Group heeft verschillende aanbestedingen gewonnen voor 1) het “
testen voor vertrek”, 2) het verstrekken van zelftesten aan werkgevers en 3) het uitvoeren van tests op testlocaties en bij werkgevers op locatie.
2.9.
Voor de uitvoering van de gewonnen aanbestedingen is Amesco Group een samenwerking aangegaan met (onder meer) AB Keur, die beschikte over de benodigde medische achtergrond. AB Keur heeft in de maanden april, mei, en juli 2021 in totaal € 8.632.491,36 gedeclareerd bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Uitkeringen aan de investeerders
2.10.
Amesco c.s. hebben een online portal laten bouwen en op 2 maart 2021 inlogcodes daarvoor verstrekt aan de investeerders. In de portal waren (onder meer) omzetgegevens zichtbaar. Op 8 april 2021 heeft [betrokkene 1] gemeld dat het haar is gelukt om in te loggen.
2.11.
MHI, HFI, [eiser 1] en [eiser 2] hebben op of rond 31 augustus 2021 aan Amesco c.s. facturen gestuurd van ieder € 27.099,28 excl. btw (€ 32.790,13 incl. btw) voor de periode april, mei en juli 2021. Deze facturen zijn door Amesco c.s. voldaan.
2.12.
[gedaagde 2] heeft [eiser 3] op 31 augustus 2021 medegedeeld dat zij een bedrag van € 44.745,32 mag factureren voor de periode van april, mei en juli 2021. [eiser 3] heeft dat bedrag gefactureerd en de factuur is door Amesco c.s. voldaan.
Op 11 oktober 2021 heeft [eiser 3] wederom een factuur gestuurd (van € 16.635,40). Ook deze factuur is door Amesco c.s. betaald.
2.13.
In een Whatsapp-bericht van 19 november 2021 heeft [eiser 3] gevraagd naar de resultaten over de maanden augustus tot en met oktober 2021 en gemeld dat zij niet kan inloggen in de portal. [gedaagde 2] heeft daarop het volgende geantwoord:

In de maanden augustus en september hebben zij geen omzet gedraaid. We waren in de maanden aan het werk met de aanbesteding testen voor vertrek. In sha allah is dit deze maand verzilverd naar omzet.
Oktober heb ik nog geen gegevens.
Betalingen vanaf de bankrekening van Amesco Group
2.14.
Vanaf de bankrekening van Amesco Group zijn op 31 augustus 2021 de volgende betalingen verricht:
  • een betaling van € 669.305,91 aan Fenmes, met als omschrijving “
  • een betaling van € 669.305,91 aan Imoco, met als omschrijving “
  • een betaling van € 218.286,42 aan Witax, met als omschrijving “
  • een betaling van € 2.101.610.91 aan “Golden Palm”, met als omschrijving
Periode vanaf december 2021
2.15.
Op 17 december 2021 heeft tussen de investeerders, [gedaagde 1] en Ouahi overleg plaatsgevonden, waarin de investeerders hebben gevraagd om inzage in de bedrijfsvoering en financiële administratie van Amesco Group. De investeerders hebben dat verzoek schriftelijk herhaald, onder andere per e-mail op 7 februari 2022.
2.16.
Op 16 februari 2022 heeft [gedaagde 2] een WhatsApp-bericht gestuurd met (onder meer) de volgende inhoud:

De extra bedragen die we buiten de locaties om hebben geboekt met partners. Dus externe bedrijven die via onze aanbesteding aan het werk gingen hebben er voor gezorgd dat er meer omzet geboekt ik [Rechtbank: met ‘ik’ zal ‘is’ bedoeld zijn] dan de locatie Almere ooit zou kunnen draaien. (…)
Ik heb de berekening gemaakt en laten toetsen.
Het is een bedrag dat hoger is dan we contractueel hebben vastgelegd omdat ik er op stond dat we meer moesten geven omdat we ook meer hebben omgezet buiten de locaties om.
Ik moest hierin een besluit maken die niet ter discussie stond. Iedereen zou en moest meer krijgen dan was afgesproken. ”
2.17.
In een e-mail van 23 februari 2022 heeft [gedaagde 1] aan [eiser 3] toegelicht dat de totale vergoeding op basis van de SWO 2 voor de werkgeverstesten in de periode april tot en met juli 2021 € 7.026,50 bedraagt en dat “
additioneel uit waardering en coulance” € 115.734,94 mocht worden gefactureerd, dus in totaal € 122.761,44 voor Amesco & Partners 2.
Beslagen en opheffingskortgeding
2.18.
Na daartoe verlof te hebben verkregen van de voorzieningenrechter van deze rechtbank hebben de investeerders op 24 februari 2022 conservatoir (derden)beslag gelegd ten laste van Amesco c.s.
2.19.
Op 5 september 2022 hebben Amesco c.s. de investeerders gedagvaard in kort geding en onder andere gevorderd dat de gelegde conservatoire beslagen worden opgeheven. In het vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 29 september 2022 zijn de beslagen opgeheven.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
De investeerders vorderen - samengevat en na twee eiswijzigingen - dat de rechtbank, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart dat Amesco Group te kort is geschoten in de nakoming van de op haar rustende verplichtingen van de door haar met eisers gesloten samenwerkingsovereenkomsten;
bepaalt dat Amesco Group aan eisers sub 1 t/m 4 een vergoeding (management fee) is verschuldigd van 10% excl. btw van de door Amesco Group gerealiseerde omzet over de periode december 2020 tot en met 8 juni 2022;
bepaalt dat Amesco Group aan [eiser 3] een vergoeding is verschuldigd van € 3,25 excl. btw per test van de door gedaagde sub 3 afgenomen testen over de periode 11 januari 2021 tot en met 8 juni 2022, althans 8 maart 2022;
voor recht verklaart dat Amesco Group aan eisers sub 1 t/m 4 gezamenlijk een bedrag is verschuldigd van € 1.121.955,19 betreffende de aan hen toekomende vergoeding over de periode april, mei en juli 2021;
voor recht verklaart dat Amesco Group aan [eiser 3] een bedrag is verschuldigd van € 1.345.271,02 betreffende de aan haar toekomende vergoeding over de periode april, mei en juli 2021;
voor recht verklaart dat Amesco c.s. hoofdelijk onrechtmatig jegens eisers hebben gehandeld - door het onrechtmatig toe-eigenen van gelden van Amesco Group - en dientengevolge hoofdelijk schadeplichtig zijn jegens eisers voor de door hen dientengevolge geleden schade;
voor recht verklaart dat Amesco c.s. op grond van art. 2:11 BW hoofdelijk schadeplichtig zijn jegens eisers;
Amesco Group (op basis van art. 8 lid 1 van de samenwerkingsovereenkomsten) verordeelt tot afgifte van en/of inzage in de volledige administratie van Amesco Group en de aan haar gelieerde ondernemingen (werkmaatschappijen, B.V.’s e.d.), daaronder begrepen tenminste:
  • alle omzetcijfers van alle testlocaties en overige aan Amesco Group B.V. verbonden activiteiten;
  • alle inkoop- en verkoop facturen;
  • alle banktransacties;
  • alle (betaalde) kosten;
  • alle (gedane) investeringen;
  • de grootboeken;
  • alle BTW aangiftes;
  • alle overige Belastingaangiftes en -aanslagen
zulks op verbeurte van een dwangsom;
Amesco Group veroordeelt om aan eisers sub 1 t/m 4 te voldoen een bedrag van € 1.121.955,19 betreffende de aan hen toekomende vergoeding over de periode april, mei en juli 2021;
Amesco Group veroordeelt om aan [eiser 3] te voldoen een bedrag van € 1.345.271,02 betreffende de aan haar toekomende vergoeding over de periode april, mei en juli 2021;
Amesco Group veroordeelt om aan eisers sub 1 t/m 4 te voldoen een bedrag ter hoogte van € 500.000,00 ten titel van voorschot op de de aan hen (op basis van de overeenkomst tussen partijen) toekomende nader te begroten (restant) vergoeding over de maanden december 2020 t/m maart 2021, juni 2021 en augustus 2021 t/m 8 juni 2022,
Amesco Group veroordeelt om aan [eiser 3] te voldoen een bedrag ter hoogte van € 500.000,00 ten titel van voorschot op de aan haar (op basis van de overeenkomst tussen partijen) toekomende nader te begroten (restant) vergoeding over de maanden januari 2021 t/m maart 2021, juni 2021 en augustus 2021 t/m 8 maart 2022;
Amesco c.s. hoofdelijk veroordeelt om aan eisers te voldoen de buitengerechtelijke kosten ter hoogte van van € 8.197,75;
Amesco c.s. hoofdelijk veroordeelt om aan eisers te voldoen de kosten betreffende de procedure tot het leggen van conservatoir beslag ter hoogte van van € 2.878,20;
Amesco c.s. hoofdelijk veroordeelt om aan eisers te voldoen de wettelijke rente over het onder sub i t/m n gevorderde;
een en ander met hoofdelijke veroordeling van Amesco c.s. in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
De investeerders leggen aan hun vorderingen (onder meer en samengevat) het volgende ten grondslag.
Uit SWO 1 en SWO 2 volgt dat de investeerders recht hebben op 10% van de totale omzet van Amesco Group, respectievelijk € 3,25 per test. Ten aanzien van de periode april, mei en juli 2021 blijkt die omzet uit de declaraties van AB Keur aan het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Voor de overige periode van de samenwerking is de omzet onbekend. Op grond van de SWO’s is Amesco Group verplicht volledige inzage te geven in haar boekhouding, zodat de investeerders de hoogte van de vergoeding kunnen berekenen. De aansprakelijkheid van de overige gedaagden is gebaseerd op bestuurdersaansprakelijkheid, althans onrechtmatig handelen.
3.3.
Amesco c.s. voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
Amesco c.s. vorderen samengevat - dat de rechtbank, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
MHI veroordeelt te betalen aan Amesco Group € 37.940,07;
HFI veroordeelt te betalen aan Amesco Group € 39.940,07;
[eiser 1] veroordeelt te betalen aan Amesco Group € 42.750,55;
[eiser 2] veroordeelt te betalen aan Amesco Group € 39.112,56;
[eiser 3] veroordeelt te betalen aan Amesco Group € 58.579,22;
voor recht verklaart dat de door de investeerders gelegde beslagen onrechtmatig waren en de investeerders veroordeelt tot een schadevergoeding, thans begroot op € 50.000, althans op te maken bij staat;
de gelegde beslagen opheft;
een en ander met hoofdelijke veroordeling van Amesco c.s. in de proceskosten.
3.5.
Aan hun vorderingen leggen Amesco c.s. samengevat het volgende ten grondslag. De investeerders hebben slechts recht op een deel van de omzet van de locatie of locaties waarin zij hebben geïnvesteerd. Amesco Group heeft een hoger bedrag betaald aan de investeerders dan waarop zij recht hebben, bij wijze van voorstel tot beëindiging van het bestaande geschil. Nu duidelijk is geworden dan de investeerders het voorstel van Amesco c.s. niet accepteren bestaat er geen rechtsgrond voor die betalingen aan de investeerders en is dus sprake van onverschuldigde betaling.
3.6.
De investeerders voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
Gelet op hun onderlinge samenhang ziet de rechtbank aanleiding de vorderingen in conventie en in reconventie in het navolgende gezamenlijk te behandelen. De rechtbank zal daarbij achtereenvolgens de volgende onderwerpen bespreken:
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Uitleg van de SWO’s
Betaalde bedragen
Na punt 3. volgt een tussenconclusie ten aanzien van vorderingen b t/m e in conventie en vorderingen 1 t/m 5 in reconventie)
4. Tekortkoming Amesco Group, inzage in de administratie, en hoogte van de vergoeding? (vordering a en h t/m l conventie)
5. Hoofdelijke aansprakelijkheid overige gedaagden? (vorderingen f en g in conventie)
6. Onrechtmatigheid en opheffing van de beslagen? (vorderingen 6 en 7 in reconventie)
7. Rente en kosten (vorderingen m t/m o in conventie).
1. Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.2.
Aangezien [gedaagde 1] in België woont, heeft deze zaak een internationaal karakter. Daarom zal eerst worden beoordeeld of de Nederlandse rechter bevoegd is van de vorderingen kennis te nemen.
4.3.
Uit artikel 4 lid 1 van de Herschikte EEX-Verordening betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Verordening Brussel I bis) volgt dat de Nederlandse rechter bevoegd is kennis te nemen van de vordering van de overige gedaagden, omdat zij alle gevestigd zijn, dan wel allen woonplaats hebben in Nederland. Daarom komt de Nederlandse rechter ook met betrekking tot de vorderingen tegen [gedaagde 1] rechtsmacht toe. Tussen de vorderingen bestaat namelijk een zo nauwe band dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting (artikel 8 lid 1 Herschikte EEX-Verordening).
4.4.
De rechtbank is tevens bevoegd kennis te nemen van de vordering in reconventie, omdat de conventie bij de rechtbank aanhangig is en de vorderingen in reconventie voortspruiten uit de overeenkomst of uit het rechtsfeit waarop de vorderingen in conventie gegrond zijn (artikel 8 lid 3 Herschikte EEX-Verordening).
4.5.
Het geschil zal worden beoordeeld aan de hand van het Nederlandse recht nu partijen hun standpunten in deze procedure hebben gebaseerd op het Nederlandse recht en zij daarmee impliciet voor toepassing van Nederlands recht hebben gekozen.
2. Uitleg van de SWO’s
4.6.
Partijen verschillen van mening over hoe de SWO’s moeten worden uitgelegd:
  • volgens de investeerders hebben zij recht op 10% van de totale omzet, respectievelijk € 3,25 per test van alle testen uitgevoerd door Amesco Group;
  • volgens Amesco c.s. hebben de investeerders uitsluitend recht op 10%, respectievelijk € 3,25 per test, van de omzet/het aantal testen van de testlocatie(s) waarin zij hebben geïnvesteerd. Op de omzet van Amesco c.s. uit overige bronnen, zoals uit de gewonnen aanbestedingen, hebben de investeerders geen recht, aldus Amesco c.s.
4.7.
Bij de uitleg van een overeenkomst is beslissend de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen van de overeenkomst mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht. Daarnaast komt betekenis toe aan bijvoorbeeld de context van het beding, de totstandkomingsgeschiedenis ervan, de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen van de ene of andere uitleg, de aard en het commerciële doel van het contract en de gedragingen van partijen na het sluiten van de overeenkomst (de Haviltex-maatstaf).
4.8.
De rechtbank is van oordeel dat aan de SWO’s de betekenis moet worden toegekend, zoals door Amesco c.s. verdedigd, namelijk dat de investeerders recht hebben op 10% van de omzet van de specifieke locatie(s) waarin zij hebben geïnvesteerd, respectievelijk € 3,25 per test die de betreffende locatie heeft uitgevoerd. Dit oordeel wordt als volgt toegelicht.
Aard van de SWO’s
4.9.
Amesco c.s. hebben aangevoerd dat de SWO’s moeten worden gezien als een soort samenwerkingsverband, denk aan een maatschap of vennootschap onder firma, of wellicht een commanditaire vennootschap.
4.10.
De rechtbank is van oordeel dat Amesco c.s. dit standpunt onvoldoende concreet hebben toegelicht. Dat de partijen de bedoeling hadden een bedrijf uit te oefenen onder een gemeenschappelijke naam (vgl. artikel 16 Wetboek van Koophandel) is niet gesteld en ook niet gebleken, zodat het aannemen van de vennootschap onder firma of commanditaire vennootschap niet voor de hand ligt.
Het bestaan van een (stille) maatschap veronderstelt als essentiële eigenschap (min of meer) gelijkheid tussen de vennoten. Dat daarvan sprake is (geweest) is evenmin gesteld of gebleken.
Daarbij komt nog dat partijen zijn overeengekomen dat voor de uitvoering van de SWO’s een besloten vennootschap zal worden opgericht, hetgeen er eveneens op wijst dat partijen niet hebben bedoeld een personenvennootschap aan te gaan.
4.11.
De rechtbank gaat er daarom vanuit dat geen sprake is van een personenvennootschap, maar van ‘gewone’ (wederkerige) overeenkomsten.
Inhoud van de SWO’s – specifieke testlocaties en dochtervennootschappen
4.12.
Bij de uitleg van de SWO’s wordt vooropgesteld dat de investeerders in de dagvaarding uitdrukkelijk erkennen dat hun investeringen betrekking hebben op (een) specifieke testlocatie(s) en dus niet op de volledige onderneming van Amesco Group. Voor SWO 1 (MHI, HFI, [eiser 1] en [eiser 2]) waren dat de locaties Rotterdam en Zevenhuizen. Voor SWO 2 ([eiser 3]) was dat locatie Almere. Alleen op genoemde locatie(s) heeft de in de SWO’s genoemde “samenwerking” tussen partijen dus telkens betrekking.
4.13.
In de overwegingen van de SWO’s is bovendien vastgelegd dat voor de bedrijfsvoering van de verschillende testlocaties aparte dochtervennootschappen (BV’s) zullen worden opgericht. Voor SWO 1 (de locaties Zevenhuizen en Rotterdam) was dit Amesco & Partners I. Voor SWO 2 (de locatie Almere) was dit Amesco & Partners II B.V. (thans: Amesco Logistics B.V.). Ook dit wijst er naar het oordeel van de rechtbank op dat de investeerders aanspraak kunnen maken op een deel van de omzet van de dochtervennootschap en niet van de volledige omzet van Amesco Group.
4.14.
Volgens de investeerders is er geen afzonderlijke administratie gevoerd voor de dochtervennootschappen Amesco & Partners I en Amesco & Partners II. Er zijn bijvoorbeeld ook geen aparte bankrekeningen geopend voor deze dochtervennootschappen, aldus nog steeds de investeerders.
4.15.
De rechtbank is van oordeel dat Amesco c.s. voldoende concreet hebben toegelicht dat zij per locatie hebben bijgehouden hoeveel omzet is genereerd, dan wel hoeveel tests zijn afgenomen. Die informatie heeft zij immers (deels) in deze procedure verstrekt. Aan het gegeven dat kennelijk geen aparte bankrekening is geopend voor de dochtervennootschappen kent de rechtbank geen doorslaggevende betekenis toe, omdat dat niet noodzakelijk is om de omzet of het aantal tests per locatie/dochtervennootschap te administreren. Dat de kosten niet per locatie zijn verdeeld (maar kennelijk volledig worden gedragen door Amesco Group) is niet relevant, omdat enkel de omzet of het aantal tests per locatie bepalend is voor de vergoeding van de investeerders (en dus uitdrukkelijk niet de
winstper locatie).
Inhoud van de SWO’s - bedrijfsplan
4.16.
In de overwegingen van de SWO’s wordt verwezen naar het bijgevoegde bedrijfsplan. In het door Amesco c.s. in deze procedure overgelegde bedrijfsplan is een businesscase voor één testlocatie beschreven (waaronder ook de verwachte omzet per locatie). Ook daaruit hebben de investeerders dus niet anders kunnen begrijpen dan dat hun vergoeding gebaseerd zou zijn op de omzet van de locatie waarin zij hadden geïnvesteerd.
4.17.
De investeerders hebben aangevoerd dat het bedrijfsplan niet was gevoegd bij de SWO’s, althans niet de versie die nu door Amesco c.s. in het geding is gebracht.
4.18.
Overwogen wordt dat op de handtekeningpagina’s van de SWO’s, vlak naast de geplaatste handtekeningen van de investeerders, is vermeld: “
Ondernemersplan ontvangen? Ja”. De rechtbank vat dit op als een partijverklaring in een onderhandse akte in de zin van artikel 157 lid 2 Rv en gaat er daarom vanuit dat het bedrijfsplan inderdaad door de investeerders is ontvangen. Aan tegenbewijs wordt niet toegekomen, omdat de investeerders hun betwisting niet hebben gemotiveerd. Dat geldt ook voor de stelling dat een andere versie van het bedrijfsplan zou zijn gevoegd bij de SWO’s. Ook die stelling is niet nader geconcretiseerd door de investeerders. Zij hebben bijvoorbeeld niet toegelicht wat er in dan in de andere versie van dat bedrijfsplan stond, terwijl dat wel op hun weg had gelegen.
4.19.
Het voorgaande vindt bovendien steun in het spraakbericht van [eiser 3] aan een andere potentiële investeerder ([betrokkene 2]), waarvan een transcriptie is overgelegd in productie 15 van Amesco c.s. Daarin benoemt [eiser 3] expliciet het bedrijfsplan en meldt zij dat het gaat om de omzet op de locatie. Uit de inhoud van het bericht is voldoende duidelijk dat het bericht moet zijn verstuurd kort voor het sluiten van de SWO 2. [eiser 3] heeft dat in deze procedure niet weersproken, zodat de rechtbank daarvan uitgaat.
Inhoud van de SWO’s – tekst van artikel 5 SWO’s en aannemelijkheid rechtsgevolgen
4.20.
Anders dan de investeerders aanvoeren, leidt ook de tekst van artikel 5 lid 1 van de SWO’s niet tot de conclusie dat zij recht hebben op 10% van de volledige omzet van Amesco Group. In artikel 5, waarin de vergoeding van de investeerders is geregeld, is in lid 1 het volgende bepaald in SWO 1:

De opbrengsten gaan naar Partij 1.Partner Partij ontvangt een management fee van 7,19% (…) van de omzet excl. BTW” (onderstreping door de rechtbank).
Het woord “opbrengsten” in de eerste (onderstreepte) zin van artikel 5 lid 1 verwijst naar de opbrengsten van de ‘samenwerking’ (te weten: de investering van MHI, HFI, [eiser 1] en [eiser 2] in de testlocaties Zevenhuizen en [plaats 1]). Naar het oordeel van de rechtbank ligt het voor de hand dat het woord “
omzet” in de tweede zin van artikel 5 lid 1, terugverwijst naar het woord “
opbrengsten” in de onderstreepte eerste zin. Dat betekent dat alleen de opbrengsten van Amesco Group die verband houden met de investering (de locaties Zevenhuizen en [plaats 1]) bepalend zijn voor de berekening van de vergoeding van de investeerders. De andere inkomsten van Amesco Group, die geen verband houden met die testlocaties, blijven voor de berekening van de vergoeding van dus buiten beschouwing.
4.21.
Een vergelijkbare redenering geldt voor SWO 2. Daarin is in artikel 5 lid 1 het volgende bepaald:

De opbrengsten gaan naar Partij 1. Partner Partij ontvangt een fixed fee van € 6,50 excl. BTW per client die getest is”.
Het woord “
opbrengsten” in de eerste zin van artikel 5 lid 1 verwijst naar de opbrengsten van de ‘samenwerking’, te weten de investering van [eiser 3] (en [betrokkene 1]) in de locatie Almere. Naar het oordeel van de rechtbank ligt het voor de hand dat de woorden “
per client die getest is” in de tweede zin van artikel 5 lid 1, terugverwijzen naar díe opbrengsten, zoals genoemd in de eerste zin. De vergoeding van [eiser 3] moet daarom uitsluitend worden berekend aan de hand van de tests die zijn verricht op de locatie Almere.
4.22.
Het voorgaande vindt bovendien steun in de overgelegde verklaring van [betrokkene 1], die naast [eiser 3] ook partij is bij SWO 2. Zij bevestigt de voornoemde uitleg van SWO 2. Het gegeven dat [betrokkene 1] thans (kennelijk) werkzaam is bij Amesco c.s. is weliswaar relevant voor de weging van de verklaring, maar betekent niet dat de rechtbank de verklaring buiten beschouwing moet laten.
4.23.
Amesco c.s. hebben voldoende toegelicht dat de uitleg die de investeerders aan de SWO’s toekennen, namelijk dat zij recht hebben op 10% van de volledige omzet van Amesco Group, respectievelijk € 3,25 per test uitgevoerd door Amesco Group, niet logisch is. Vast staat dat Amesco Group met meerdere investeerders(groepen) SWO’s heeft gesloten. Indien alle investeerders(groepen) aanspraak zouden kunnen maken op 10% van de volledige omzet van Amesco Group, zou er snel geen omzet meer overblijven om bijvoorbeeld de kosten te voldoen.
4.24.
Daarbij komt dat Amesco c.s. ter zitting hebben toegelicht dat bedoeling was dat als met de dochtervennootschappen winst zou worden behaald, die winst zou worden gebruikt om nieuwe locaties op te richten. Van de omzet van die nieuwe locaties zouden de investeerders ook hun aandeel de ontvangen. Amesco c.s. hebben echter toegelicht dat die nieuwe locaties nimmer van de grond zijn gekomen. De investeerders hebben dat ter zitting bevestigd. Dat staat dus tussen partijen vast, zodat de rechtbank van deze partijbedoelingen uitgaat.
Inhoud van de SWO’s – omzet Amesco Group uit aanbestedingen
4.25.
De belangrijkste inkomstenbron van Amesco c.s. waren de gewonnen aanbestedingen. De investeerders hebben onvoldoende concreet toegelicht dat (ondanks de voormelde uitleg van de SWO’s) die inkomsten dusdanig sterk verbonden zijn aan hun investering of de locatie(s) waarin zij hebben geïnvesteerd, dat dit in zijn algemeenheid ertoe moet leiden dat zij recht hebben op hun aandeel in de daarmee gegenereerde omzet. Amesco c.s. hebben namelijk toegelicht dat de aanbestedingen met name betrekking hadden op zelftesten die door Amesco c.s. (en AB Keur) werden ingekocht en werden verstrekt aan werkgevers. Daarbij waren de locaties Zevenhuizen, Rotterdam en Almere niet betrokken.
4.26.
De ter zitting ingenomen stelling van de investeerders dat zij eraan hebben bijgedragen dat Amesco c.s. de aanbestedingen hebben gewonnen, is niet onderbouwd of nader geconcretiseerd, zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat. Dat geldt ook voor de stelling dat Amesco c.s. de aanbestedingen alleen hebben kunnen winnen, doordat Amesco c.s. al beschikte over de testlocaties in Zevenhuizen, Rotterdam en Almere. Dit pas ter zitting ingenomen standpunt is door Amesco c.s. gemotiveerd betwist met het betoog dat een andere vergelijkbare aanbesteding is gewonnen door een partij die in het geheel nog niet beschikte over een testlocatie. Ook aan dit betoog van de investeerders gaat de rechtbank daarom voorbij.
4.27.
Voorzover een deel van de omzet die is behaald met de gewonnen aanbestedingen, feitelijk is behaald op één van de locaties (Zevenhuizen, Rotterdam of Almere), ligt het voor de hand dat de investeerders onder de SWO’s aanspraak hebben op hun aandeel van die omzet. Dit zal in het navolgende (in de vraagstelling aan de deskundige) nader worden uitgewerkt.
3. Reeds verrichte betalingen aan de investeerders
4.28.
Amesco c.s. hebben in de conclusie van antwoord berekeningen gemaakt van de vergoeding waarop de investeerders recht hebben, die is gebaseerd op de omzet per testlocatie. Amesco c.s. stellen dat zij aan de investeerders in werkelijkheid veel hogere bedragen hebben uitgekeerd.
4.29.
De investeerders hebben de hoogte van de door Amesco c.s. berekende bedragen weersproken.
Partijen zijn het er wel over eens dat de uitgekeerde bedragen over de periode april, mei en juli 2021, hoger zijn dan 10% van de omzet, respectievelijk € 3,25 per test van de locatie waarin zij hebben geïnvesteerd over die periode.
Leidt het betalingsgedrag van Amesco Group tot een andere uitleg?
4.30.
De investeerders voeren aan dat uit dit betalingsgedrag van Amesco c.s. blijkt dat Amesco c.s. erkennen dat de investeerders recht hebben op 10%, respectievelijk € 3,25 per afgenomen test, van de volledige omzet van Amesco Group.
4.31.
De rechtbank is van oordeel dat de investeerders dit betoog onvoldoende concreet hebben toegelicht. Zij betogen immers tegelijkertijd dat indien wordt uitgegaan van de totale omzet van Amesco c.s., een (veel) hogere vergoeding uitgekeerd had moeten worden, dan tot nu toe is gedaan. Daarom leidt de rechtbank uit het betalingsgedrag van Amesco c.s. niet af dat zij heeft erkend dat zij 10%, respectievelijk € 3,25 per test, van de totale omzet van Amesco Group aan de investeerders is verschuldigd.
Onverschuldigde betaling?
4.32.
Amesco c.s. betogen dat de extra bedragen over de periode april, mei en juli 2021 zijn betaald aan de investeerders om een bestaand geschil te beëindigen. Omdat dit aanbod kennelijk niet is geaccepteerd door de investeerders, is sprake van onverschuldigde betaling, aldus Amesco c.s.
4.33.
De rechtbank is van oordeel dat dit betoog van Amesco c.s. geen steun vindt in de feiten. Amesco c.s. hebben namelijk al vanaf augustus 2021 aan [eiser 3] bedragen medegedeeld die zij mocht factureren, die hoger zijn dan de bedragen waarop [eiser 3] volgens Amesco c.s. recht heeft. Op dat moment bestond er nog geen geschil tussen partijen, want daarvan was pas sprake vanaf december 2021.
Bovendien hebben Amesco c.s. bij het mededelen van de factuurbedragen en vervolgens het betalen van de facturen aan de investeerders, geen voorbehoud gemaakt dat het aanbod tot betaling van die bedragen slechts gold als de investeerders ermee instemden dat daarmee ieder geschil was beëindigd.
4.34.
Uit het WhatsApp-bericht van [gedaagde 2] van 16 februari 2022 (zie 2.16), alsmede de e-mail van 23 februari 2022 van [gedaagde 1] (2.17), blijkt bovendien een andere bedoeling bij de reeds verrichte betalingen aan de investeerders. In de e-mail van 23 februari 2022 is door [gedaagde 1] uitgelegd dat een aanbesteding voor werkgeverstesten was gewonnen door Amesco Group en dat [gedaagde 2] en [gedaagde 1] “
uit waardering en coulance” de investeerders in de omzet van de werkgeverstesten wilden laten meedelen, hoewel zij daarop op grond van de SWO’s geen recht hadden.
4.35.
De rechtbank is van oordeel dat Amesco c.s. zijn gebonden aan deze onvoorwaardelijke toezegging en de uitvoering daarvan, en dat Amesco c.s. daarop niet meer terug kunnen komen. De investeerders hoefden er geen rekening mee te houden dat Amesco c.s. hierop zou terugkomen. Daarvoor bestond ook geen aanleiding. Bovendien hoefden de investeerders er niet op bedacht te zijn dat de bedragen waarvan zij dachten dat zij die op basis van de SWO’s declareerden, volgens Amesco c.s. daarbuiten vielen. Dat is hen op het moment van factureren en de daarop volgende betaling niet meegedeeld door Amesco c.s.
4.36.
Er is daarom geen sprake van onverschuldigde betaling. Voor de betalingen bestond immers grondslag, namelijk de bedoeling van de bestuurders van Amesco c.s. om de investeerders uit waardering en coulance extra te laten meedelen in de omzet dan wel dat deze op basis van de SWO’s werden uitbetaald. Dat betekent dat Amesco c.s. de reeds betaalde bedragen niet meer van de investeerders terug kunnen vorderen.
Tussenconclusie
4.37.
Het voorgaande leidt tot de tussenconclusie dat de vorderingen 1 tot en met 5 in reconventie (terugbetaling door de investeerders van de extra ontvangen bedragen buiten de SWO’s) zullen worden afgewezen.
4.38.
Het voorgaande betekent ook dat vorderingen b tot en met e in conventie niet toewijsbaar zijn, omdat zij tot uitgangspunt nemen dat de investeerders aanspraak hebben op 10%, respectievelijk € 3,25 per test, van de volledige omzet van Amesco Group.
4. Tekortkoming Amesco, inzage administratie en hoogte van de vergoeding
4.39.
De investeerders vorderen een verklaring voor recht dat Amesco tekort is geschoten in de nakoming van de SWO’s (vordering 1 in reconventie). Zij voeren daartoe aan dat:
  • zonder toestemming van de investeerders besluiten zijn genomen die een bedrag van € 5.000,- te boven gaan, in strijd is met artikel 3 lid 7 van de SWO’s;
  • Amesco Group niet aan haar betalingsverplichting tegenover de investeerders heeft voldaan;
  • geen (toereikende) boekhouding is bijgehouden.
Besluiten zonder toestemming van de investeerders
4.40.
Het eerste betoog slaagt niet. De investeerders beroepen zich op betalingen die zijn verricht vanaf de bankrekening van Amesco Group die zijn genoemd in 2.14 van dit vonnis. Het lijkt te gaan om besluiten van Amesco Group zelf, die geen verband houden met de SWO’s. De investeerders hebben niet toegelicht dat het gaat om besluiten over de samenwerking van partijen voor de locaties Zevenhuizen, Rotterdam en Almere. Daarom is niet gebleken dat voor die besluiten toestemming van de investeerders was vereist en dat Amesco Group om die reden in de nakoming van die verplichting uit de SWO’s tekort is geschoten.
Schenden betalingsverplichting en inzage administratie
4.41.
Tegen het tweede betoog hebben Amesco c.s. zich verweerd met de stelling dat zij de verschuldigde vergoeding reeds hebben voldaan (en veel meer dan dat), met verwijzing naar de in de conclusie van antwoord gemaakte berekeningen. De investeerders hebben de juistheid van die berekening gemotiveerd betwist.
4.42.
De rechtbank is van oordeel dat niet van de door Amesco c.s. gemaakte berekeningen kan worden uitgegaan, omdat de genoemde omzet en het aantal afgenomen tests per locatie daarmee onvoldoende zijn onderbouwd.
4.43.
Om te kunnen beoordelen of Amesco Group tekort is geschoten in haar betalingsverplichting onder de SWO’s en dus nog (een deel van de) vergoeding moet betalen aan de investeerders is daarom nader onderzoek nodig naar de behaalde omzet in de locaties Zevenhuizen en Rotterdam, en het aantal afgenomen tests in de locatie Almere.
4.44.
De investeerders voeren aan dat zij daarom belang hebben bij inzage in de volledige administratie van Amesco c.s. Daarin gaat de rechtbank niet mee. In de SWO’s is bepaald dat:
  • partijen een deugdelijke administratie bijhouden van de omzet op basis waarvan de fixed fee wordt betaald alsook de gemaakte kosten c.q. investeringen;
  • partijen elkaar de benodigde informatie, materialen en kennis leveren, teneinde de doelstellingen van de overeenkomst te kunnen verwezenlijken.
Deze twee bepalingen in samenhang gelezen, leiden tot het oordeel van de rechtbank dat de investeerders recht hebben op inzage in de administratie van de omzet van de locaties Zevenhuizen en Rotterdam, respectievelijk het aantal tests in de locatie Almere. De overige informatie waarin zij inzage willen, zoals weergegeven in vordering h in conventie, is niet nodig om te bepalen op welke bedragen de investeerders op basis van de SWO’s recht hebben. Informatie over de kosten is bijvoorbeeld niet relevant voor het bepalen van de omzet. Vordering h in conventie zal dus worden afgewezen.
4.45.
Omdat kennelijk discussie bestaat over de wijze waarop de omzetcijfers moeten worden geïnterpreteerd, ziet de rechtbank aanleiding om - in het verlengde van de inzage in de omzetcijfers van de locaties Zevenhuizen en Rotterdam en het aantal tests in de locatie Almere - een deskundige te benoemen, aan wie partijen de benodigde inzage moeten verstrekken. De rechtbank zal hieronder een voorstel formuleren over de te benoemen deskundige, het voorschot en de vraagstelling.
4.46.
Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld zich uit te laten over de persoon van de deskundige, de vraagstelling en het voorschot.
Partijen kunnen zich daarbij ook uitlaten over de wenselijkheid van de benoeming van een deskundige en besluiten daarvan af te zien. Hierbij wordt benadrukt dat het onderzoek er niet toe kan leiden dat reeds betaalde bedragen door de investeerders moeten worden terugbetaald (zie 4.35 van dit vonnis). Indien geen deskundigenonderzoek is gewenst, zal de rechtbank er van uit gaan dat de verschuldigde vergoeding onder de SWO’s reeds volledig is betaald en zullen de vorderingen a en i t/m j (eveneens) worden afgewezen.
Einddatum van de SWO’s
4.47.
Voor het onderzoek door de deskundige is van belang hoe lang de SWO’s hebben voortgeduurd (en dus over welke periode een vergoeding is verschuldigd). Amesco c.s. hebben aangevoerd dat de SWO’s in het eerste kwartaal van 2022 zijn opgezegd. De investeerders hebben daartegen aangevoerd dat een opzegtermijn van drie maanden is afgesproken, zodat als einddatum 8 juni 2022 geldt.
4.48.
De rechtbank stelt vast dat in artikel 16 lid 1 van SWO 1 inderdaad een opzegtermijn van drie maanden is vermeld. Daarom zal de rechtbank uitgaan van 8 juni 2022 als einddatum voor SWO 1.
4.49.
In artikel 16 lid 1 van SWO 2 is (samengevat) bepaald dat de SWO 2 kan worden opgezegd als [eiser 3] haar investering heeft terugverdiend en nadien zes maanden zijn verstreken. Met de betaling van de factuur van 31 augustus 2021 heeft [eiser 3] haar investering terugverdiend, zodat SWO 2 op 8 maart 2022 kon worden opgezegd.
[eiser 3] heeft aangevoerd dat ook voor SWO 2 een opzegtermijn van drie maanden is overeengekomen en dat dit blijkt uit een e-mail die niet in het geding is gebracht. Overwogen wordt dat [eiser 3] voldoende gelegenheid heeft gehad de e-mail in het geding te brengen. Nu zij dat heeft nagelaten, gaat de rechtbank voorbij aan dat betoog van [eiser 3]. Voor SWO 2 geldt dus als einddatum 8 maart 2022.
Benoeming deskundige
4.50.
De rechtbank is van plan te benoemen tot deskundige mw. mr. drs. E.A. Marseille RA (hierna: de deskundige). De deskundige is registeraccountant en jurist en heeft onder meer ervaring als door de Ondernemingskamer benoemde onderzoekster. Het kantooradres van de deskundige is [adres] [plaats 5] (NoMa House). De deskundige heeft zich bereid verklaard de eventuele benoeming te aanvaarden.
4.51.
De voormelde oordelen van de rechtbank leiden tot het voornemen om aan deze deskundige de navolgende vragen voor te leggen:
1. Welke omzet is behaald in de testlocaties van Amesco Group in Zevenhuizen en Rotterdam, in de periode van 23 november 2020 tot en met 8 juni 2022?
Toelichting: Het gaat om omzet die is behaald op de testlocaties Zevenhuizen en Rotterdam, of naar het oordeel van de deskundige verband houdt met die locaties. De herkomst van de omzet (aanbesteding of niet) maakt geen verschil.
2. Hoeveel tests zijn afgenomen in de testlocatie van Amesco Group in Almere, in de periode van 9 januari 2021 tot en met 8 maart 2022?
Toelichting: Het gaat om tests die zijn afgenomen op de locatie Almere, of naar het oordeel van de deskundige verband houden met die locatie. De herkomst van de test (aanbesteding of niet) maakt geen verschil.
3. Ziet u nog aanleiding tot het plaatsen van opmerkingen die u vanuit uw expertise voor een juist oordeel over deze kwestie van belang acht?
Voorschot deskundige
4.52.
De deskundige heeft haar voorschot voorlopig begroot op € 12.500,- (exclusief btw). Een specificatie van deze begroting is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
4.53.
Het door de deskundige begrote voorschot dient te worden voldaan door de investeerders, omdat de benoeming van de deskundige noodzakelijk is ter beoordeling van de vorderingen van de investeerders. Dit neemt niet weg dat nadat het onderzoek door de deskundige heeft plaatsgevonden en indien de uitkomst van het onderzoek door de deskundige daartoe aanleiding geeft, Amesco Group alsnog kan worden veroordeeld (een deel van) de kosten van de deskundige te betalen (artikel 244 Rv).
4.54.
De verdere beoordeling van de vorderingen a en i t/m j in conventie (tekortkoming Amesco Group, hoogte van de vergoeding en de vraag of een toereikende boekhouding is bijgehouden), wordt aangehouden tot na het deskundigenbericht.
5. Hoofdelijke aansprakelijkheid van de overige gedaagden?
4.55.
De investeerders vorderen een verklaring voor recht dat:
- Amesco c.s. hoofdelijk onrechtmatig jegens de investeerders hebben gehandeld - door het onrechtmatig toe-eigenen van gelden van Amesco Group - en dientengevolge hoofdelijk schadeplichtig zijn jegens de investeerders voor de door hen dientengevolge geleden schade;
- Amesco c.s. op grond van art. 2:11 BW hoofdelijk schadeplichtig zijn jegens de investeerders.
4.56.
[gedaagde 2], Imoco, [gedaagde 1] en Fenmes Holding zijn volgens de investeerders als (indirect) bestuurders aansprakelijk. De investeerders voeren aan dat de (indirect) bestuurders hebben bewerkstelligd dat Amesco haar betalingsverplichtingen uit de SWO’s niet nakwam en dat zij de verhaalsmogelijkheden van de investeerders hebben gefrustreerd door grote onttrekkingen/betalingen te doen uit Amesco Group. De investeerders verwijzen naar de betalingen die zijn opgesomd in 2.14 van dit vonnis.
4.57.
De rechtbank volgt de investeerders hierin niet. Het betoog gaat uit van de veronderstelling dat de investeerders recht hebben op 10% (respectievelijk € 3,25 per test) van de volledige omzet van Amesco Group, welk betoog faalt. Niet is gebleken dat de (indirect) bestuurders hebben bewerkstelligd dat Amesco Group niet zou voldoen aan haar betalingsverplichtingen tegenover de investeerders of de verhaalsmogelijkheden van de investeerders hebben gefrustreerd. Ook het betoog dat geen (deugdelijke) administratie is bijgehouden, is onvoldoende onderbouwd, zodat daaraan voorbij wordt gegaan.
4.58.
De betalingen die Amesco Group aan Golden Palm en Witax heeft gedaan, zijn door Amesco c.s. bovendien voorzien van een toelichting. Volgens Amesco c.s. heeft Golden Palm werkzaamheden verricht voor het uitvoeren van de coronatesten en heeft Witax de administratie van Amesco c.s. verzorgd. Ook heeft kennelijk (een voorschot op) een winstuitkering van Amesco Group plaatsgevonden.
Dat deze betalingen ontoelaatbaar waren is door de investeerders onvoldoende gemotiveerd, zodat aan de beoordeling daarvan niet wordt toegekomen.
4.59.
Voor een geslaagd beroep op bestuurdersaansprakelijk is dus onvoldoende gesteld.
4.60.
Artikel 2:11 BW leidt niet tot een andere conclusie. In dat artikel is slechts geregeld dat
alsImoco en Fenmes Holding (de directe bestuurders van Amesco Group) aansprakelijk zijn, dan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] (de bestuurders van Imoco en Fenmes en dus de indirecte bestuurders van Amesco Group) eveneens hoofdelijk aansprakelijk zijn. Aan die voorwaarde is niet voldaan, zodat aan toepassing van artikel 2:11 BW niet wordt toegekomen.
4.61.
Fenmes, Witax, Amesco & Partners I en Amesco Logistics zijn geen bestuurders van Amesco Group en hebben dus geen zeggenschap binnen Amesco Group. Voor zover de aansprakelijkheid van Fenmes, Witax, Amesco & Partners I en Amesco Logistics desondanks is gebaseerd op bestuurdersaansprakelijkheid, wordt dit betoog dus verworpen.
4.62.
De gestelde onrechtmatigheid van het handelen van Fenmes, Witax, Amesco & Partners I en Amesco Logistics lijkt verder uitsluitend gegrond te zijn op het in ontvangst nemen van gelden van Amesco Group. Volgens de investeerders moeten de vennootschappen met Amesco Group worden vereenzelvigd. De investeerders hebben die grondslag onvoldoende toegelicht. De enkele omstandigheid dat Fenmes, Witax, Amesco & Partners I en Amesco Logistics dezelfde natuurlijk persoon als indirect bestuurder hebben als Amesco Group (te weten: [gedaagde 2] en [gedaagde 1]) en op hetzelfde adres gevestigd zijn als Amesco Group, is onder de gegeven omstandigheden onvoldoende om aansprakelijkheid van die vennootschappen aan te nemen.
4.63.
Het voorgaande betekent dat vorderingen f en g in conventie zullen worden afgewezen.
6. Onrechtmatigheid en opheffing van de beslagen
4.64.
De vordering tot opheffing van de beslagen (vordering 7 in reconventie) is niet toewijsbaar, omdat de beslagen al zijn opgeheven met het kortgedingvonnis van 29 september 2022.
4.65.
Amesco c.s. vorderen tevens een voorschot op de vergoeding van de schade die zij stellen te hebben geleden door de beslagen. Daartoe hebben zij aangevoerd dat Amesco c.s. door de beslagen zijn belemmerd in hun financiële mogelijkheden, waardoor testlocaties zijn gesloten en niet kon worden geïnvesteerd in andere projecten. Amesco c.s. hebben de stelling dat schade is geleden echter niet verder geconcretiseerd of onderbouwd. De investeerders hebben bovendien gesteld en onderbouwd dat de testlocaties nog open zijn. Dat Amesco c.s. schade hebben geleden is daarom onvoldoende gesteld. Vordering 6 in reconventie wordt daarom afgewezen.
7. Rente en kosten (vorderingen m t/m o in conventie).
4.66.
De beslissing over de rente en kosten (vorderingen m t/m o in conventie) wordt aangehouden tot na de uitkomst van het deskundigenbericht.

5.De beslissing

De rechtbank
In conventie en in reconventie
5.1.
verwijst de zaak naar de rol van
23 augustus 2023voor akte aan de zijde van partijen zoals in 4.46 bepaald, en vervolgens naar de rol van
20 september 2023voor antwoordakte aan de zijde van partijen;
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.K. Korteweg, mr. A.J. Wolfs en mr. J.H. van Woudenberg en in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2023. [1]

Voetnoten

1.type: 1538