ECLI:NL:RBNHO:2023:11030

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 november 2023
Publicatiedatum
2 november 2023
Zaaknummer
15/143221-18 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot hennep en hasjiesj

Op 3 november 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie, mr. A. van Eck, heeft gevorderd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten, terwijl de verdediging heeft gepleit voor vrijspraak op basis van onvoldoende bewijs en vermeende vormverzuimen in het onderzoek. De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging verworpen en geoordeeld dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van de feiten. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van hennep in Nederland vanuit Spanje en het medeplegen van de teelt en verkoop van hennep in verschillende gemeenten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een organiserende rol had in de drugshandel en dat de feiten wettig en overtuigend bewezen zijn. De rechtbank heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte bij het bepalen van de straf. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-naleving.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/143221-18 (P)
Uitspraakdatum: 3 november 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 5 en 20 oktober 2023 (sluiting onderzoek) in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. van Eck en van wat de verdachte en zijn raadslieden, mr. W.R. Jonk en mr. E.M. Geboers, advocaten te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 22 november 2017 tot en met 29 november 2017 in de gemeente Beverwijk en/of (elders) in Nederland en/of in/vanuit Marbella te Spanje en/of Frankrijk en/of België, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] en/of één of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, een (grote) (handels)hoeveelheid, in elk geval een hoeveelheid hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet en/of een (grote) (handels)hoeveelheid, in elk geval een hoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij op één of meer verschillende tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 07 juni 2017 tot en met 06 december 2017 in de gemeente Beverwijk en/of de gemeente Heemskerk en/of de gemeente Amsterdam en/of de gemeente Heerhugowaard en/of de gemeente Alkmaar en/of te IJmuiden, gemeente Velsen en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of één of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk (in de uitoefening van een beroep of bedrijf) heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, en/of (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid hennepplanten en/of delen daarvan en/of
een of meer (grote) (handels)hoeveelheid/hoeveelheden, in elk geval een hoeveelheid/hoeveelheden van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken vanwege onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Hiertoe is primair aangevoerd dat in het (voorbereidend) onderzoek meerdere vormverzuimen hebben plaatsgevonden en dat de resultaten die zijn verkregen door deze geschonden voorschriften dienen te worden uitgesloten van het bewijs.
Subsidiair is – indien de rechtbank het bewijsuitsluitingsverweer verwerpt – aangevoerd dat zowel voor de invoer van als de handel in hennep onvoldoende belastend bewijs tegen de verdachte aanwezig is.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Bewijsuitsluiting vanwege vormverzuimen?
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat zich in het (voorbereidend) onderzoek meerdere onherstelbare vormverzuimen hebben voorgedaan, en dat het bewijs dat door de geschonden voorschriften is verkregen, door de rechtbank niet aan een bewezenverklaring ten grondslag gelegd kan worden. De rechtbank zal hieronder beoordelen of sprake is van de gestelde vormverzuimen en zo ja, of dat grond biedt tot bewijsuitsluiting.
De verdediging heeft allereerst betoogd dat op basis van beschikbare informatie over de verdachte uit andere onderzoeken geen redelijk vermoeden van schuld aanwezig was voor de handel in en/of invoer van hennep, waardoor geen (wettelijke) basis bestond voor de inzet van bijzondere opsporingsmiddelen. In dit verband heeft de verdediging bovendien aangevoerd dat de inzet van die bijzondere opsporingsmiddelen niet proportioneel is geweest.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. Op basis van de MMA-melding van 31 maart 2016, de op 5 oktober 2016 afgelegde verklaring van de broer van de verdachte en de in het onderzoek Sampit verkregen informatie over het aantreffen van een grote hoeveelheid hennep bij de doorzoeking op het inschrijfadres van de verdachte aan [adres 2] op 16 februari 2017 bestond naar het oordeel van de rechtbank voldoende aanleiding om een redelijk vermoeden van schuld aan te nemen. De omstandigheid dat de verdachte later door de rechtbank in het onderzoek Sampit is vrijgesproken, maakt dit niet anders.
Gelet op het vorenstaande volgt de rechtbank het verweer, dat door het ontbreken van een redelijk vermoeden van schuld in dit onderzoek de inzet van de opsporingsmiddelen niet kon worden gerechtvaardigd, dan ook niet.
Voor de bijzondere opsporingsmiddelen die zijn ingezet, te weten het stelselmatig observeren van de verdachte, het plaatsen van een peilbaken onder zijn auto, het opnemen en afluisteren van (vertrouwelijke) gesprekken en het opvragen van (financiële) gegevens over de verdachte zijn de benodigde machtigingen en bevelen door de rechter-commissaris dan wel de officier van justitie afgegeven.
Gelet op de ernst van de strafbare feiten is de rechtbank, anders dan de verdediging, van oordeel dat de inzet van de hiervoor genoemde bijzondere opsporingsmiddelen proportioneel was. Daarbij weegt de rechtbank mee dat uit het procesdossier is gebleken (p. 164 e.v.) dat de bijzondere opsporingsmiddelen niet vanaf de start van het onderzoek gelijktijdig zijn ingezet, maar geleidelijk en aan de hand van de onderzoeksresultaten steeds verder zijn uitgebreid.
Door de verdediging is verder betoogd dat het ter beschikking stellen van de onderzoeksresultaten uit het onderzoek Sampit via artikel 126dd van het Wetboek van Strafvordering (Sv) aan het onderzoek Berk onrechtmatig is geweest. Die onrechtmatigheid heeft volgens de verdediging bestaan uit het ontbreken van een schriftelijke toestemming van de officier van justitie. Ingevolge artikel 126dd Sv kan de officier van justitie bepalen dat gegevens kunnen worden gebruikt voor een ander strafrechtelijk onderzoek dan waartoe de bevoegdheid is uitgeoefend. Volgens die bepaling betreft het gegevens die zijn verkregen door observatie met behulp van een technisch hulpmiddel dat signalen registreert, het opnemen van vertrouwelijke communicatie, het opnemen van telecommunicatie of het vorderen van gegevens over een gebruiker en het telecommunicatieverkeer met betrekking tot die gebruiker. De rechtbank stelt vast dat de ter beschikking gestelde gegevens op grond waarvan het onderzoek Berk is gestart, geen gegevens zijn zoals bedoeld in artikel 126dd Sv. Overigens merkt de rechtbank op dat uit pagina 34 van het dossier volgt dat de officier van justitie wel toestemming heeft gegeven. Nu deze toestemming vormvrij kan geschieden treft het verweer van de raadsman ook om deze reden geen doel.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van enig vormverzuim. Het verweer, dat erop gericht is om de onderzoeksresultaten die door de vermeend geschonden voorschriften zijn verkregen van het bewijs uit te sluiten, wordt dan ook verworpen.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
Overweging ten aanzien van de onder 1 en onder 2 ten laste gelegde feiten
Op grond van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich met anderen in de ten laste gelegde periode bezig hield met de handel in hennep. Dit volgt onder meer uit een veelvoud van opgenomen tap- en OVC-gesprekken in die periode. In deze gesprekken werd door de verdachte veelvuldig gesproken over de in- en verkoop van hennep, over de aflevering van hennep, over prijzen en herkomst van de verschillende soorten hennep en over het keuren en de kwaliteit van hennep. Gelet op de duur waarin de handel in hennep heeft plaatsgevonden, de vele verschillende personen met wie in dit verband contact werd gehouden, de grote hoeveelheden hennep en de grote geldbedragen die daarmee gemoeid zijn, acht de rechtbank ook bewezen dat de verdachte de handel in hennep in de uitoefening van een beroep of bedrijf heeft verricht. Ook volgt uit de opgenomen tapgesprekken in combinatie met de gegenereerde gegevens van het peilbaken onder de auto van de verdachte dat de verdachte hennep vanuit Spanje naar Nederland heeft ingevoerd. Vlak voor zijn verblijf in Spanje heeft de verdachte immers verschillende gesprekken gevoerd over de inkoop van hennep in Spanje en na terugkomst uit Spanje liet hij weten dat hij ‘hele goeie spullen’ heeft. Dat bij de verdachte of de medeverdachten geen hennep is aangetroffen, staat niet aan een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten in de weg. Aan de in de bewijsmiddelen opgenomen tap- en OVC-gesprekken, in verband bezien met de bevindingen uit de observaties, kan immers geen andere uitleg worden gegeven dan dat het om hennepgerelateerde gesprekken gaat en dat de verdachte en zijn medeverdachte hennep voorhanden hebben gehad en verkocht, en dat de verdachte hennep vanuit Spanje heeft ingevoerd. Bij dit alles heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de verdachte over de voor het bewijs redengevende gesprekken, tijdens zijn verhoor bij de politie op 9 februari 2021 noch ter terechtzitting een aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en onder 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1
hij in de periode van 22 november 2017 tot en met 29 november 2017 in Nederland vanuit Spanje, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, een (handels)hoeveelheid hennep en/of een (handels)hoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd.
2
hij in de periode van 7 juni 2017 tot en met 6 december 2017 in Nederland, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en één of meer anderen, opzettelijk (in de uitoefening van een beroep of bedrijf) heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, en opzettelijk aanwezig heeft gehad, een (handels)hoeveelheid hennep.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
1:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
2:
Eendaadse samenloop van
medeplegen van het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod,
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden. De officier van justitie heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en de eerdere veroordelingen in zowel Nederland als Spanje na de ten laste gelegde feiten.
6.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft – indien de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen – verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarnaast heeft de verdediging gewezen op de forse overschrijding van de redelijke termijn en de toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Gelet hierop is door de verdediging verzocht om artikel 9a Sr toe te passen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft daarbij ook acht geslagen op het strafblad van de verdachte, het reclasseringsadvies van 29 september 2023 en op zijn persoonlijke omstandigheden, zoals deze zijn besproken op de zitting.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft gedurende een half jaar samen met anderen gehandeld in hennep. Daarnaast heeft de verdachte een hoeveelheid hennep ingevoerd in Nederland vanuit Spanje. De verdachte heeft over de gehele periode gezien een organiserende en leidende rol gehad in deze vorm van drugscriminaliteit.
Het is een feit van algemene bekendheid dat ook de criminaliteit rondom softdrugs vaak gepaard gaat met (zware) vormen van geweld en illegale geldstromen. De invoer en handel van softdrugs vormt bovendien een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid. De verdachte heeft geen rekening gehouden met deze mogelijke gevolgen en klaarblijkelijk enkel uit eigen financieel gewin zijn bijdrage hieraan geleverd.
Straf
De aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de rol die de verdachte daarbij heeft gespeeld, maakt dat de rechtbank in beginsel een vrijheidsbenemende straf passend vindt. De rechtbank stelt vast dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn met twee jaar en zes maanden. Daarnaast is wegens een onherroepelijke veroordeling uit 2021 sprake van toepassing van artikel 63 Sr. De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie, in deze factoren aanleiding tot oplegging van een andere strafmodaliteit dan een vrijheidsbenemende straf. De rechtbank is van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 240 uren moet worden opgelegd.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
  • 9, 22c, 22d, 47, 55, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 3 en 11 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
240 (tweehonderdveertig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.D. Kleijne, voorzitter,
mr. H.H.E. Boomgaart en mr. N. Boots, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. T.J.A. Krips,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 november 2023.