ECLI:NL:RBNHO:2023:1103

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 februari 2023
Publicatiedatum
13 februari 2023
Zaaknummer
C/15/329966 / FA RK 22-3259
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling en kinderbijdrage in familiezaken met betrekking tot minderjarige

In deze zaak heeft de moeder verzocht om een omgangsregeling tussen haar minderjarige kind en de vader, alsook om een door de vader te betalen kinderbijdrage. De vader heeft verweer gevoerd en gesteld dat hij niet in staat is om omgang te hebben en geen draagkracht heeft voor de kinderbijdrage. De moeder trok haar verzoek om een omgangsregeling in, omdat zij van mening was dat het niet in het belang van het kind was om een regeling vast te leggen als de vader daar niet aan mee wilde werken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader geen enkele handreiking doet om het contact met het kind te herstellen en dat hij geen financiële duidelijkheid heeft gegeven. De rechtbank heeft de vragen over de onderhoudsplichtige positief beantwoord en het verzoek van de moeder om een kinderbijdrage toegewezen. De vader is verplicht om € 300 per maand te betalen, met ingang van 12 juli 2022. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat het belangrijk is voor de ontwikkeling van het kind om contact met beide ouders te hebben, en dat de vader hulp moet zoeken voor zijn psychische problemen. De beschikking is gegeven door de enkelvoudige kamer voor familiezaken van de Rechtbank Noord-Holland op 10 februari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
omgang en kinderbijdrage
zaak-/rekestnr.: C/15/329966 / FA RK 22-3259
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 10 februari 2023
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. H. Beekelaar, kantoorhoudende te Kwadijk,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. W.H. Boomstra, kantoorhoudende te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek, met bijlagen, van de moeder, ingekomen op 12 juli 2022;
- het verweer van de vader, ingekomen op 7 september 2022;
- het F-formulier, met bijlage, van de advocaat van de moeder van 2 januari 2023.
1.2.
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 26 januari 2023 in aanwezigheid van partijen, de moeder bijgestaan door mr. H. Beekelaar en de vader door mr. S.N. van Meijl, kantoorgenoot van mr. W.H. Boomstra.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben tot september 2020 een affectieve relatie met elkaar gehad.
2.2.
Het minderjarige kind van partijen is:
- [de minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2017 in [geboorteplaats] .
De vader heeft [de minderjarige] erkend. De moeder heeft van rechtswege het gezag over [de minderjarige] .
2.3.
Partijen hebben na het beëindigen van hun relatie afgesproken dat de vader aan de moeder een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] (hierna: kinderbijdrage) zal voldoen van € 250 per maand.

3.Het verzoek

3.1.
De moeder heeft verzocht te bepalen dat tussen de vader en [de minderjarige] een omgangsregeling geldt, inhoudende:
  • tijdens ieder eerste weekend van de maand verblijft [de minderjarige] van zaterdag 19:00 uur tot maandagochtend bij de vader, waarbij de vader [de minderjarige] op zaterdag bij de moeder ophaalt en hem op maandagochtend naar school brengt. Nadat de vader [de minderjarige]
  • voor de overige weekenden in de desbetreffende maand verblijft [de minderjarige] van zondag 12:00 uur tot maandagochtend bij de vader, waarbij de vader [de minderjarige] op zondag bij de moeder ophaalt en hem op maandagochtend naar school brengt. Nadat de vader [de minderjarige] ’s middags uit school heeft opgehaald, haalt de moeder hem rond 18:00 uur weer op.
Voorts heeft de moeder verzocht te bepalen dat de vader aan haar een kinderbijdrage moet voldoen van € 300 per maand, met ingang van 1 mei 2022.
3.2.
De moeder heeft ter onderbouwing van haar verzoeken aangevoerd dat het in het belang van [de minderjarige] is dat er structuur en regelmaat in de omgang met de vader komt en dat de vader verplicht is om een kinderbijdrage te voldoen. Vanaf mei 2022 betaalt de vader de afgesproken kinderbijdrage van € 250 per maand niet meer.

4.Verweer

De vader heeft daartegen verweer gevoerd. Sinds eind mei 2022 is er geen contact meer tussen [de minderjarige] en de vader. De vader maakt momenteel een emotioneel instabiele periode door. Hij acht zich niet in staat om voor [de minderjarige] te zorgen en omgang te hebben. De vader kan niet langer de hulp van zijn ouders inroepen omdat de relatie tussen de vader en zijn ouders sinds mei 2022 is verbroken. De vader heeft een één-kamerwoning waar geen slaapvoorziening is voor [de minderjarige] . Een vastomlijnde omgangsregeling is nu niet in het belang van [de minderjarige] . Daarbij komt dat de vader op zaterdagen werkt tot 17:00 uur, met een uitloop tot 20:00 uur.
De vader is onvoldoende draagkrachtig om de afgesproken kinderbijdrage te blijven betalen.

5.De beoordeling

omgang
5.1.
Vaststaat dat de vader voor het laatst contact heeft gehad met [de minderjarige] rond Vaderdag 2022 (eind mei/begin juni). Ter zitting heeft de moeder toegelicht dat [de minderjarige] op zijn verjaardag (eind december 2022) erg verdrietig was omdat hij niet begrijpt waarom hij geen contact meer met zijn vader heeft en waarom zijn vader niets meer van zich laat horen. [de minderjarige] vraagt zich af of de vader hem nog wel lief vindt. [de minderjarige] heeft gedragsproblemen ontwikkeld. Voor de behandeling van deze problemen staat [de minderjarige] nu op de wachtlijst bij Levvel. De moeder wil graag dat het contact tussen [de minderjarige] en de vader wordt hersteld. Het contact moet wel rustig worden opgebouwd en misschien wel begeleid plaatsvinden, aldus de moeder.
5.2.
De vader heeft opgemerkt dat het niet goed met hem gaat. In 2022 is hij ontslagen en is het contact met zijn ouders verbroken. De vader is bezig met het krijgen van psychologische hulp. Ook zit hij in een financiële noodsituatie doordat hij op 15 november 2022 is ontslagen, geen WW-uitkering ontvangt en hem een grote vordering van zijn oude werkgever boven het hoofd hangt. Volgens de vader kan hij [de minderjarige] niet de regelmaat en structuur bieden die [de minderjarige] nodig heeft. Hij kan het nu niet opbrengen om contact met [de minderjarige] te hebben en hij weet ook niet wanneer hij dat wel weer kan opbrengen.
5.3.
Volgens de moeder is het niet in het belang van [de minderjarige] om een omgangsregeling vast te leggen als de vader daar niet aan mee wil werken. De moeder heeft daarom haar verzoek om een omgangsregeling ingetrokken, zodat daarop niet meer behoeft te worden beslist. Wel heeft de moeder de hoop uitgesproken dat de vader op korte termijn weer bereid zal zijn om contact met [de minderjarige] te hebben.
5.4.
Op grond van artikel 1:377a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft het kind recht op omgang met zijn ouders. De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind.
De rechtbank constateert dat de vader zich niet aan deze wettelijke verplichting ten opzichte van [de minderjarige] houdt. Evenals de moeder acht echter ook de rechtbank het opdringen van een omgangsregeling niet in het belang van [de minderjarige] nu de vader duidelijk te kennen heeft gegeven geen contact met [de minderjarige] te willen.
Wel wijst de rechtbank de vader erop dat het voor de ontwikkeling van een kind heel belangrijk is om contact met beide ouders te hebben. Voor een kind is het moeilijk als één van de ouders ineens verdwijnt uit zijn leven. Dat de gedragsproblemen van [de minderjarige] (mede) hierdoor zijn ontstaan, sluit de rechtbank niet uit.
De vader geeft aan dat hij het zwaar heeft. Voor de rechtbank is het echter onbegrijpelijk dat de vader geen enkele ruimte ziet en geen enkele handreiking doet om het contact met [de minderjarige] , hoe minimaal ook, te herstellen. Het is in het belang van [de minderjarige] dat de vader hulp zoekt voor zijn psychische problemen. Dit mede in de hoop en verwachting dat de vader leert inzien dat het belangrijk is dat hij zijn verplichtingen als vader nakomt en het contact met [de minderjarige] herstelt.
kinderbijdrage
wijziging van omstandigheden
5.5.
Op grond van artikel 1:401, eerste lid, BW kan een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd, wanneer deze nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt te voldoen aan de wettelijke maatstaven. Beoordeeld moet worden of sprake is van een wijziging van de omstandigheden waarvan partijen bij het sluiten van de overeenkomst zijn uitgegaan.
5.6.
De rechtbank stelt vast dat er sinds mei 2022 geen omgang meer plaatsvindt tussen de vader en [de minderjarige] . Dit is naar het oordeel van de rechtbank een wijziging van omstandigheden in de zin van voornoemd artikel die een herbeoordeling van de onderhoudsverplichting van de vader ten opzichte van [de minderjarige] rechtvaardigt.
ingangsdatum
5.7.
De rechtbank sluit voor de ingangsdatum van een eventuele wijziging van de kinderbijdrage aan bij de datum van indiening van het verzoekschrift, in dit geval 12 juli 2022. Vanaf dat moment heeft de vader immers daadwerkelijk rekening kunnen houden met een eventuele wijziging van de kinderbijdrage. De rechtbank ziet in de stellingen van partijen geen reden om hiervan af te wijken.
De rechtbank rondt in haar beoordeling bedragen telkens op hele euro’s af.
behoefte
5.8.
Uit de overgelegde jaaropgave 2020 blijkt dat de moeder een bruto inkomen had van € 9.708. De vader heeft geen inzicht gegeven in zijn financiële situatie.
Gelet hierop is het voor de rechtbank niet mogelijk om de behoefte van [de minderjarige] ten tijde van het uiteengaan van partijen te berekenen.
[de minderjarige] is minderjarige en daarmee staat wel vast dat hij behoefte heeft. Gelet hierop en nu de vader geen inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie ten tijde van het uiteengaan, acht de rechtbank de door de moeder gestelde behoefte van € 450 per maand (in 2022) redelijk. Van deze behoefte zal dan ook uit worden gegaan.
draagkracht
tot 15 november 2022
5.9.
Vaststaat dat de vader tot 15 november 2022 een dienstverband had. Dat de vader tot 15 november 2022 niet in staat was om de verzochte kinderbijdrage te voldoen, heeft hij – tegenover de betwisting door de moeder – onvoldoende onderbouwd. Het had op de weg van de vader gelegen om financiële stukken te overleggen waaruit blijkt wat zijn inkomen tot
15 november 2022 was.
vanaf 15 november 2022
5.10.
Onweersproken staat vast dat de vader op 15 november 2022 is ontslagen en dat hij geen recht op een WW-uitkering heeft. De moeder stelt zich op het standpunt dat sprake is van verwijtbaar inkomensverlies aan de zijde van de vader zodat met het inkomensverlies geen rekening moet worden gehouden.
5.11.
Volgens het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen hangt, indien een onderhoudsplichtige zelf een inkomensvermindering heeft veroorzaakt, de beslissing om deze vermindering van inkomen bij de bepaling van zijn draagkracht al dan niet buiten beschouwing te laten af van het antwoord op de vraag of:
hij redelijkerwijs het oude inkomen weer kan verwerven en
of dit van hem kan worden gevergd.
Is het antwoord op beide vragen positief, dan kan worden uitgegaan van het oorspronkelijke inkomen.
5.12.
Namens de vader is ter zitting verzocht om stukken te mogen overleggen waar alleen de rechtbank kennis van neemt, kennelijk met het oog op bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de vader. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen nu het verhinderen dat de wederpartij kennis neemt van stukken die relevant worden geacht voor een beslissing op een tussen partijen levend geschil in strijd is met het beginsel van hoor en wederhoor. De wet biedt voorts geen grond om hiervan af te wijken.
5.13.
De vader heeft de rechtbank voorts verzocht om binnen twee weken na de zitting de ontslagbrief van de vader over te leggen, waarbij de reden voor ontslag en andere gevoelige informatie worden weggelakt. De moeder heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de vader in de gelegenheid te stellen alsnog zijn ontslagbrief over te leggen. Redengevend daartoe is dat de vader voldoende gelegenheid heeft gehad om stukken te overleggen. Daarbij komt dat het ontslag van de vader niet wordt betwist.
Op grond van hetgeen ter zitting is besproken, het feit dat de vader geen stukken heeft overgelegd en geen - mede voor de wederpartij kenbare - duidelijkheid wenst te verschaffen over zijn financiële situatie en/of juridische positie ten aanzien van zijn vorige werkgever, beantwoordt de rechtbank de bovenstaande drie vragen (heeft de onderhoudsplichtige zelf een inkomensdaling veroorzaakt, kan hij redelijkerwijs het oude inkomen verwerven en kan dit van hem worden gevergd) positief. Ter zitting is gebleken dat de vader is ontslagen omdat zijn werkgever hem ergens van beschuldigt. Het had op de weg van de vader gelegen om uit te leggen en aan te tonen dat hem niets valt te verwijten of dat hij redelijkerwijs niet meer zijn oude inkomen kan gaan verdienen en dat dat ook niet van hem gevergd kan worden. De vader heeft dit nagelaten.
conclusie
5.14.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de vader met ingang van 12 juli 2022 een kinderbijdrage voor [de minderjarige] van € 300 per maand aan de moeder moet betalen.
5.15.
De rechtbank wijst er – ten overvloede – op dat de hierna vast te stellen bijdrage jaarlijks van rechtswege wordt gewijzigd met het wettelijk vast te stellen indexeringspercentage.
Het is vaste jurisprudentie dat voor indexering van rechtswege niet de ingangsdatum van de periode waarover alimentatie betaald dient te worden bepalend is, maar de datum waarop de alimentatie is vastgesteld. Per 1 januari na de datum van de beschikking zal voor het eerst van rechtswege de alimentatie worden geïndexeerd.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
bepaalt, met wijziging in zoverre van de hierboven genoemde overeenkomst tussen partijen, dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige:
- [de minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2017 in [geboorteplaats] ,
dient te voldoen € 300 per maand, met ingang van 12 juli 2022 en voor wat betreft de toekomstige termijnen bij vooruitbetaling te voldoen;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. H. van Kamperdijk als griffier en in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2023.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.