ECLI:NL:RBNHO:2023:10980

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 september 2023
Publicatiedatum
1 november 2023
Zaaknummer
15.199800.22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in jeugdstrafzaak met betrekking tot witwassen en bedreiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 14 september 2023 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor witwassen en bedreiging. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel beoordeeld. De vordering was gebaseerd op de feiten die zich hebben voorgedaan tussen 16 augustus 2021 en 9 augustus 2022, waarbij de veroordeelde samen met anderen geldbedragen heeft verkregen die afkomstig waren uit misdrijven. De officier van justitie had een bedrag van € 24.503,- gevorderd, maar dit bedrag werd tijdens de procedure bijgesteld naar € 21.926,-. De verdediging voerde aan dat de vordering onvoldoende onderbouwd was en dat er onduidelijkheid bestond over de herkomst van het geld. De rechtbank heeft het dossier en de ontnemingsrapportage bestudeerd en vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Uiteindelijk heeft de rechtbank het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 15.450,-, dat de veroordeelde aan de Staat moet betalen. De rechtbank heeft de vordering voor het overige afgewezen en de beslissing is genomen op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Team Familie en Jeugd
Locatie Haarlem
Meervoudige kamer jeugdstraf
Parketnummer: 15.199800.22 (ontneming)
Uitspraakdatum : 14 september 2023
Vonnis ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
Deze beslissing heeft betrekking op de vordering van de officier van justitie van 27 februari 2023ten aanzien van de feiten in de zaak onder bovenstaand parketnummer, strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, lid 2, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in de zaak tegen:
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] ,
hierna: veroordeelde.
1.
De vordering
De officier heeft bij vordering van 27 februari 2023 gevorderd dat de rechtbank het bedrag als bedoeld in artikel 36e, lid 5, Sr zal vaststellen op
€ 24.503,-en dat aan veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De officier van justitie baseert de vordering op de strafbare feiten die zijn behandeld op de zitting van 9 maart 2023 van de meervoudige strafkamer in deze rechtbank en zoals opgenomen in de tenlastelegging onder 1, 2 en 4 in de zaak met bovengenoemd parketnummer en waarvoor de officier van justitie een bewezenverklaring heeft gevorderd.
2.
Het verloop van de procedure
De officier van justitie heeft op de terechtzitting van 9 maart 2023 de vordering aanhangig gemaakt en gevorderd dat de rechtbank het bedrag zal vaststellen op € 24.503,-. Ter terechtzitting zijn gehoord veroordeelde, zijn raadsman mr. C. Crince Le Roy, advocaat te Amsterdam, en de officier van justitie. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak aangehouden voor onbepaalde tijd en er zijn termijnen afgesproken in verband met de schriftelijke voorbereiding van de ontnemingszaak, waarbij als uitgangspunt is gesteld dat na de schriftelijke uitwisseling van standpunten er een vonnis zal worden gewezen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken waaronder het met deze vordering samenhangende strafdossier, het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel en de in het kader van de schriftelijke voorbereiding tussen de officier van justitie en de raadsman van veroordeelde gewisselde conclusies, te weten de conclusie van eis van 6 april 2023, conclusie van antwoord van 18 april 2023, conclusie van repliek van 17 mei 2023 en conclusie van dupliek van 24 mei 2023. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten en de schriftelijke uitspraakdatum is bepaald op 14 september 2023.
3.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de voornoemde vordering bij conclusie van eis naar beneden bijgesteld tot een bedrag van
€ 21.926,-,bestaande uit:
  • een bedrag van € 16.300,- (totaalbedrag dat op de rekening van veroordeelde is bijgeschreven), verminderd met een bedrag van € 850,- (toegewezen vordering benadeelde partij [aangever 1] );
  • een bedrag van € 3.900,- (geldbedrag dat is betaald door aangever [aangever 2] ) en
  • een bedrag van € 2.576,- (geldbedrag dat is betaald door aangever [aangever 3] );.
Bij conclusie van repliek is de vordering verder bijgesteld naar beneden tot een bedrag van
€ 21.496,-,omdat een bedrag van € 430,- aan [aangever 4] is overgeboekt en veroordeelde is vrijgesproken van dat feit.
De officier van justitie baseert de (bijgestelde) vordering op de bij vonnis van deze rechtbank van 23 maart 2023 bewezen verklaarde feiten
4.
Het standpunt van veroordeelde en zijn raadsman
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering afgewezen dient te worden, omdat onduidelijk is waar de vordering op is gebaseerd en de vordering onvoldoende gerelateerd kan worden aan het feit waar veroordeelde voor is veroordeeld onder 1, te weten witwassen, of andere strafbare feiten waarvan het aannemelijk is dat die tot wederrechtelijk verkregen voordeel hebben geleid. Verder is de vordering onvoldoende onderbouwd. Zo heeft de officier van justitie geen dan wel onvoldoende omstandigheden genoemd op grond waarvan aannemelijk is dat het bewezen verklaarde witwassen heeft geleid tot wederrechtelijk verkregen voordeel, mede omdat de bankafschriften van veroordeelde geen onderdeel zijn van het dossier.
De raadsman heeft subsidiair bepleit om de vordering sterk te matigen. Uit het dossier blijkt dat er aanwijzingen zijn dat meerdere personen zich bezig hebben gehouden met de strafbare feiten nu er diverse bedragen naar meerdere onbekende bankrekeningen zijn overgemaakt. Hier is echter geen nader onderzoek naar verricht, waardoor het dossier veel ruimte over laat voor de mogelijkheid dat niet veroordeelde de geldbedragen voorhanden heeft gehad, maar anderen.
5. De gronden voor de schatting van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen
voordeel
5.1 Veroordeling
De onderhavige vordering heeft betrekking op feiten als bedoeld in artikel 36e, tweede lid, Sr, te weten feiten waarvoor de veroordeelde door de strafrechter is veroordeeld.
Bij (inmiddels onherroepelijk) vonnis van deze rechtbank van 23 maart 2023 is de veroordeelde onder meer veroordeeld tot een jeugddetentie van 280 dagen, waarvan 205 dagen voorwaardelijk, met algemene en bijzondere voorwaarden en met een proeftijd van twee jaren, alsmede een werkstraf voor de duur van 100 uren, waarbij onder meer is bewezenverklaard dat:
1.
hij in periode van 16 augustus 2021 tot en met 9 augustus 2022, te Zaandijk. gemeente
Zaanstad , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, geldbedragen. van in totaal
ongeveer € 16.300,-, en/of
een geldbedrag van € 430,- (van aangever [aangever 5] ) en
een geldbedrag van € 500,- (van aangever [aangever 6] ) en
een geldbedrag van € 3900,- (van aangever [aangever 2] ) en
een geldbedrag van € 850,- (van aangever [aangever 1] ),
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en
- daar gebruik van heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte, en zijn mededader(s) wist(en) dat die geldbedragen, afkomstig waren
uit enig misdrijf.
en
2.
hij in de periode van 29 oktober 202 1 tot en met 31 juli 2022, te Zaandijk, gemeente
Zaanstad , anderen, te weten [aangever 7] en [aangever 3] en [aangever 8] , door
bedreiging met geweld gericht tegen die anderen, wederrechtelijk heeft gedwongen iets te
doen en te dulden, te weten
- geldbedragen van zijn mededader(s) en/of slachtoffers, op hun bankrekeningnummers te
(blijven) ontvangen en
- van hun bankrekeningnummers over te maken naar hem, verdachte, zijn mededader(s)
en/of (een) ander(en), door onder meer
- die [aangever 7] via social media dreigend de woorden toe te voegen: ‘Je moet voor
18.00 uur’s avonds 100,00 euro overmaken naar mijn bankrekening anders kom ikje
opzoeken’ en ‘Ik stuur mannen met een busje naar je toe en dan wordt achter in het busje
gegooid’ en
- die [aangever 3] via social media dreigend de woorden toe te voegen: ‘Je wilt me
nakke. Ik gaje dood maken’ en ‘Ik gaje kapot slaan’ en ‘Ik gaje steke. Jij heb kkkk
groot probleem’ en ‘Als je terug bent. Zometeen. Gaat iemand je osso opblazen’ en
- die [aangever 8] te zeggen dat hij dood gemaakt zou worden als hij het geld niet direct zou
doorstorten.
Op grond van deze veroordeling kan aan veroordeelde de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, verkregen door middel van of uit de baten van de ingevolge dat vonnis (voornoemde) bewezen verklaarde strafbare feiten.
5.2 De ontnemingsrapportage
Op 28 december 2022 hebben verbalisanten [verbalisant] , hoofdagent, en [verbalisant] , brigadier, beiden werkzaam bij Eenheid Noord-Holland, een rapport opgesteld betreffende het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit rapport zal hierna worden aangehaald als de ontnemingsrapportage.
De rechtbank heeft bovendien de beschikking gehad over het volledige dossier van de strafzaak.
5.3 De beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het dossier, het vonnis van 23 maart 2023 en
de schriftelijke voorbereiding van de ontnemingsvordering aannemelijk is geworden dat de
veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit de baten van de hiervoor onder
5.1. genoemde bewezen verklaarde feiten. Dit voordeel dient hem te worden ontnomen. De
rechtbank baseert zich voor de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel op het
vonnis in de strafzaak, de ontnemingsrapportage en de bij conclusies naar voren gebrachte
schriftelijke standpunten van de officier van justitie en de raadsman.
De rechtbank zal de berekening van de officier van justitie gedeeltelijk volgen. Zoals in het
vonnis van 23 maart 2023 is gesteld, is uit de bankgegevens van veroordeelde gebleken dat
er in de periode van 15 augustus 2021 tot en met 15 augustus 2022 een bedrag van € 16.303,-
is bijgeschreven op zijn rekening en vervolgens een bedrag van € 16.300,- is
afgeschreven, wat niet kan worden verklaard uit legale inkomsten. Het voornoemde bedrag is
inclusief het geldbedrag van € 850,- van benadeelde partij [aangever 1] , welk bedrag al is dan wel
zal worden vergoed gelet op de toewijzing van de vordering tot schadevergoeding bij vonnis
van 23 maart 2023. De rechtbank is dan ook van oordeel dat dit bedrag in mindering
gebracht dient te worden op het totaalbedrag van € 16.300,-.
Anders dan de officier van de justitie vordert, is de rechtbank van oordeel dat de geldbedragen van benadeelde partijen [aangever 2] en [aangever 3] , te weten € 3.900,- en € 2.576,- niet betrokken dienen te worden in de berekening van het wederrechtelijk
verkregen voordeel. Uit de bankgegevens van veroordeelde is immers gebleken dat deze
bedragen niet op de rekening van veroordeelde zijn gestort. Ook overigens is niet komen vast te staan welk deel van het door aangever [aangever 3] gedwongen ontvangen bedrag van € 2.576,-, (mogelijk) ten goede is gekomen aan veroordeelde. Vast staat wel dat [aangever 3] geld heeft doorgestort naar diverse bankrekeningen - waaronder rekeningen in het buitenland - waarvan de rechtbank niet heeft kunnen vaststellen dat deze direct of indirect gelinkt kunnen worden aan veroordeelde. Van het door aangever [aangever 2] in totaal naar de rekening van [aangever 4] overgeboekte bedrag van € 3.900,- is bovendien € 2.900,- teruggeboekt aan [aangever 2] . Het resterende bedrag van € 1.000,- heeft [aangever 4] contant opgenomen en niet is komen vast te staan dat dit (geheel) ten goede is gekomen aan veroordeelde.
Gelet op een en ander houdt de berekening het volgende in:
Totaalbedrag gestort op rekening van veroordeelde € 16.300,-
Af: toegewezen vordering benadeelde partij [aangever 1] € 850,-
Wederrechtelijk verkregen voordeel € 15.450,-
De rechtbank acht, in tegenstelling tot de verdediging, voldoende aannemelijk dat
veroordeelde dit totaalbedrag voorhanden heeft gehad en het wederrechtelijk voordeel daarvan heeft genoten, nu dat bedrag op zijn rekening is gestort. Daarbij komt dat er in het dossier diverse aanwijzingen (op grond van bijvoorbeeld telefoongegevens) zitten dat veroordeelde grote geldbedragen voorhanden heeft gehad en royaal geld uitgaf. De stelling van de verdediging dat de desbetreffende geldbedragen mogelijk naar andere personen zijn overgemaakt en hij daar dus geen voordeel van heeft genoten, wordt bij gebrek aan nadere onderbouwing verworpen. Veroordeelde heeft op dit punt zelf ook geen openheid van zaken gegeven. De rechtbank ziet tenslotte ook geen aanleiding om de vordering te matigen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel schatten op
een bedrag van
€ 15.450,-.

6.Vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat de maatregel ter ontneming van het wederrechtelijk voordeel moet worden opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat vooralsnog niet aannemelijk is geworden dat veroordeelde nu en in de toekomst over onvoldoende financiële draagkracht zal beschikken om aan een hem op te leggen betalingsverplichting te voldoen. Veroordeelde is inmiddels meerderjarig en er is geen sprake van bijzondere persoonlijke omstandigheden waardoor hij niet in de gelegenheid is om inkomsten te genereren. Tevens is niet gebleken van feiten en omstandigheden, op grond waarvan het door veroordeelde te betalen bedrag lager zou moeten worden vastgesteld dan op het bedrag van het geschatte voordeel.
De rechtbank zal gelet op het vorenstaande het door veroordeelde te betalen bedrag vaststellen op
€ 15.450,-.

7.Toepasselijke wettelijke bepaling

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
stelt het bedrag, waarop het wederrechtelijk voordeel wordt geschat, vast op
€ 15.450,-(vijftienduizendvierhonderenvijftig);
legt aan [veroordeelde] op de verplichting tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter grootte van € 15.450 (vijftienduizendvierhonderenvijftig), ter ontneming van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel;
wijst de vordering voor het overige af.
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.C.M. van Mierlo, voorzitter,
mr. S. Ok en mr. G.D. de Jong, allen (kinder)rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. K.D. Warmerdam,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 september 2023.