ECLI:NL:RBNHO:2023:10943

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 oktober 2023
Publicatiedatum
31 oktober 2023
Zaaknummer
C/15/335352 / HA ZA 23-7
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige onttrekking van gelden door gedaagden aan vennootschap onder firma

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 25 oktober 2023, gaat het om een geschil tussen eisers, bestaande uit twee natuurlijke personen en een vennootschap onder firma (vof), en gedaagden, een echtpaar. De eisende partijen beschuldigen de heer [gedaagde 1] van onrechtmatige onttrekking van gelden aan de vof, waarbij hij valse facturen heeft gestuurd en onterechte doorbelastingen heeft gedaan. De rechtbank oordeelt dat de gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor een bedrag van € 66.685,75, dat zij aan de vof moeten betalen. Dit bedrag is het resultaat van onrechtmatige handelingen van de heer [gedaagde 1], die als administrateur van de vof handelde en onterecht bedragen aan de vof heeft onttrokken. De rechtbank wijst ook de vorderingen van de eisers af die betrekking hebben op buitengerechtelijke kosten en andere schadeposten, omdat deze onvoldoende onderbouwd zijn. De rechtbank bevestigt de rechtsmacht en het toepasselijke recht, en geeft aan dat de vorderingen naar Nederlands recht worden beoordeeld. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van de gedaagden in hun rol binnen de vof en de gevolgen van onrechtmatige daden in het civiele recht.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/335352 / HA ZA 23-7
Vonnis van 25 oktober 2023
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

die woont in [woonplaats] ,
hierna te noemen: [eiser 1] ,
2.
[eiser 2],
die woont in [woonplaats] ,
hierna te noemen: [eiser 2] ,
3.
[vof in liquidatie],
die is gevestigd in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vof,
de eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
advocaat: mr. A.J.M. Dekkers, kantoorhoudende te Goes,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

die woont in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de heer [gedaagde 1] ,
2.
[gedaagde 2],
te [woonplaats] ,
hierna te noemen: mevrouw [gedaagde 2] ,
de gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
advocaat: mr. B.E.H. Zwezerijnen, kantoorhoudende te IJsselstein.
De zaak in het kort
Deze zaak gaat over het onrechtmatig onttrekken van gelden. De eisende partijen beweren dat één van de gedaagde partijen onrechtmatig gelden heeft onttrokken aan de vof (één van de eisende partijen) en dat deze gelden onverschuldigd aan de andere gedaagde partij zijn betaald. De rechtbank geeft de vof deels gelijk, wat ertoe leidt dat de gedaagden hoofdelijk worden veroordeeld om aan de vof een geldbedrag te betalen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 20 juni 2022 met bijlagen 1 tot en met 23,
- de conclusie van antwoord met bijlagen 1 tot en met 12,
- het tussenvonnis van 29 maart 2023, waarin de rechtbank een mondelinge behandeling heeft bevolen. Deze zitting heeft op 3 juli 2023 plaatsgevonden. De griffier heeft van deze zitting aantekeningen gemaakt. De advocaten hebben gebruikt gemaakt van spreekaantekeningen, die zij hebben overgelegd. Ter zitting zijn de akte aanvullende producties met bijlagen 24 tot en met 28 van [eisers] en de brief van 19 juni 2023 met bijlagen 13 en 14 van de kant van [gedaagden] aan het procesdossier toegevoegd. Aan het eind van de zitting heeft de rechter bepaald dat in deze zaak een vonnis zal worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
[eiser 1] en [eiser 2] zijn samen met nog een derde persoon op 1 januari 2017 de vennootschap onder firma [de vof] (de vof) aangegaan. Eind oktober 2017 is de derde persoon uit de vof getreden. [eiser 1] en [eiser 2] hebben de vof voortgezet.
2.2.
De heer en mevrouw [gedaagden] zijn met elkaar getrouwd.
2.3.
Mevrouw [gedaagde 2] had vanaf juli 2009 tot en met eind 2019 de eenmanszaak EPS Design (hierna: EPS) op haar naam staan.
2.4.
In 2017 is tussen de vof (vertegenwoordigd door [eiser 1] ) en EPS (vertegenwoordigd door de heer [gedaagde 1] ) een mondelinge overeenkomst tot stand gekomen. Op grond van deze overeenkomst leende EPS bij een payrollbedrijf personeel in dat op projecten van de vof te werk werd gesteld. Daarbij factureerde het payrollbedrijf het ingeleende personeel aan EPS, die de factuur van het payrollbedrijf betaalde. EPS belastte deze kosten vervolgens door aan de vof door middel van een door haar opgemaakte factuur. De vergoeding die EPS op grond van de overeenkomst met de vof ontving, bedroeg vanaf medio 2017 10% en vanaf medio 2018 6% van de wekelijkse omzet van de vof. De overeenkomst tussen de vof en EPS heeft tot en met oktober 2019 geduurd.
2.5.
De vof is per 1 november 2019 ontbonden.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen, samengevat, dat de rechtbank [gedaagden] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis hoofdelijk veroordeelt tot betaling van:
I. € 215.371,- te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente;
II. € 3.448,50 aan buitengerechtelijke kosten;
III. de proceskosten, waaronder de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
Daarnaast vorderen [eisers] afgifte van een certificaat als bedoeld in artikel 53 van Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: Brussel I bis-Vo).
3.2.
Aan deze vorderingen leggen [eisers] het volgende ten grondslag.
De overeenkomst die in 2017 tussen de vof en EPS tot stand is gekomen, omvatte meer dan het inlenen van personeel. EPS (in de persoon van de heer [gedaagde 1] ) heeft op grond van de overeenkomst ook de administratie van de vof verzorgd. EPS deed onder andere de facturering aan klanten van de vof en betaalde de facturen van crediteuren, waaronder die van EPS zelf. De heer [gedaagde 1] heeft namens EPS valse en onjuiste facturen aan de vof gestuurd en onterechte doorbelastingen aan de vof gedaan. Deze valse facturen van EPS werden vervolgens door de heer [gedaagde 1] van de rekening van de vof betaald. Het bedrag van € 215.371,- dat [eisers] vorderen, is het totaalbedrag dat de heer [gedaagde 1] op deze manier onrechtmatig aan de vof heeft onttrokken en bij EPS terecht is gekomen. [eisers] vorderen dit bedrag van de heer [gedaagde 1] op grond van onrechtmatige daad. De vordering tegen mevrouw [gedaagde 1] baseren [eisers] op onverschuldigde betaling, onrechtvaardigde verrijking en wanprestatie.
3.3.
[gedaagden] vinden dat de vorderingen van [eisers] moeten worden afgewezen. [gedaagden] betwisten dat EPS de administratie van de vof verzorgde en dat sprake is van onrechtmatige onttrekkingen. Volgens [gedaagden] heeft de vof ook geen onverschuldigde betalingen aan EPS gedaan en is EPS evenmin ongerechtvaardigd verrijkt.
3.4.
Op de stellingen van partijen zal de rechtbank nader ingaan als dat voor de beoordeling van de vorderingen nodig is.

4.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.1.
Partijen zijn het erover eens dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van de vorderingen van [eisers] kennis te nemen. De rechtbank acht zich daarom bevoegd.
4.2.
Tussen partijen bestaat geen discussie over het toepasselijke recht. Volgens partijen is op hun geschil Nederlands recht van toepassing. De rechtbank zal de vorderingen van [eisers] daarom naar Nederlands recht beoordelen.
De overeenkomst
4.3.
De kern van het verweer van [gedaagden] komt er op neer dat de heer [gedaagde 1] geen onrechtmatige onttrekkingen kon doen omdat hij daartoe feitelijk niet in staat was. [gedaagden] bestrijden namelijk dat de heer [gedaagde 1] op grond van de in 2017 tussen de vof en EPS gesloten overeenkomst zelfstandig bankbetalingen voor de vof kon doen. De rechtbank zal daarom eerst nagaan wat de inhoud is van deze overeenkomst.
4.4.
Vaststaat dat de overeenkomst in ieder geval zag op het inlenen van personeel zoals in 2.4 van dit vonnis is vermeld. De advocaat van [gedaagden] heeft op de mondelinge behandeling verklaard dat EPS de vof daarnaast administratief ondersteunde en dat de vergoeding die EPS op grond van de overeenkomst ontving ook betrekking had op de administratieve werkzaamheden van EPS. Daarbij ging het volgens [gedaagden] echter alleen om het ordenen van facturen en het incidenteel doen van een betaling van de rekening van de vof via internetbankieren in bijzijn van [eiser 1] en/of [eiser 2] . Uit de door [eisers] overgelegde bijlage 24 blijkt echter dat de werkzaamheden van EPS daartoe niet waren beperkt. De rechtbank vindt namelijk net als [eisers] dat uit deze bijlage 24 volgt dat EPS, in de persoon van de heer [gedaagde 1] , ook de administratie van de vof verzorgde en dat de heer [gedaagde 1] in dit verband onder meer de crediteurenadministratie deed, waaronder (zelfstandig) de betaling aan crediteuren. Dit licht de rechtbank als volgt toe.
4.5.
Bijlage 24 bestaat uit een groot aantal door de heer [gedaagde 1] in 2018 en 2019 aan [eiser 1] gestuurde whatsappberichten. De whatsappberichten bevatten door de heer [gedaagde 1] gemaakte foto’s van de fysieke en digitale administratie van de vof. Met deze whatsappberichten hield de heer [gedaagde 1] [eiser 1] op de hoogte van de verwerking van de administratie van de vof.
4.6.
[eisers] hebben op de mondelinge behandeling onweersproken gesteld dat uit een aantal van deze whatsappberichten blijkt dat de heer [gedaagde 1] toegang had tot het digitale administratiesysteem van de vof en dat hij daar ook zelfstandig mee werkte. Dat de heer [gedaagde 1] zich onder meer bezighield met de crediteurenadministratie van de vof en in dit verband ook zelfstandig de betalingen deed, is volgens [eisers] op te maken uit verschillende foto’s van bijlage 24. Op de mondelinge behandeling hebben [eisers] erop gewezen dat op bepaalde foto’s is te zien dat de heer [gedaagde 1] is ingelogd in de digitale internetbankierenomgeving van de vof, meer specifiek op de bij- en afschrijvingspagina van de betreffende bankrekening van de vof. Daarnaast hebben [eisers] betoogd dat uit bijlage 24 blijkt dat de heer [gedaagde 1] deze foto’s naar [eiser 1] heeft geappt, samen met de foto’s die de heer [gedaagde 1] heeft gemaakt van de facturen van crediteuren van de vof, en dat de heer [gedaagde 1] in het begeleidende whatsappbericht [eiser 1] ervan op de hoogte brengt dat hij de facturen van de bankrekening van de vof heeft betaald.
4.7.
De rechtbank constateert dat [gedaagden] hier op de mondelinge behandeling niet concreet op zijn ingegaan en dat zij hun stelling dat de heer [gedaagde 1] slechts incidenteel in bijzijn en met medewerking van [eiser 1] en/of [eiser 2] via internetbankieren een betaling heeft gedaan van de bankrekening van de vof niet nader hebben toelicht en ook niet hebben onderbouwd. De rechtbank vindt dan ook dat [eisers] met hun bijlage 24 en hun daarop op de mondelinge behandeling gegeven toelichting voldoende gemotiveerd en onderbouwd hebben dat de heer [gedaagde 1] de crediteurenadministratie verzorgde en dat daaronder viel het zelfstandig doen van crediteurenbetalingen van de bankrekening van de vof via internetbankieren. [gedaagden] hebben dit onvoldoende betwist.
De geldvordering van € 215.371,-
4.8.
Daarmee komt de rechtbank toe aan de beoordeling van de eerste vordering van [eisers] willen van [gedaagden] € 215.371,- betaald krijgen. Dit bedrag bestaat uit de volgende zeven onderdelen:
(1) onjuiste en valse facturen van in totaal € 40.457,-;
(2) onterechte doorbelastingen van in totaal € 18.743,-;
(3) de lease Range Rover € 10.626,-;
(4) de bedrijfsbussen € 46.960,-;
(5) schade project Laren € 11.495,-;
(6) financiering Swish-fund € 65.280,-;
(7) kosten incassobureau en factoringmaatschappij € 21.810,-.
4.9.
De rechtbank zal deze onderdelen hierna bespreken.
(1) onjuiste en valse facturen van in totaal € 40.457,-
4.10.
De vof leende haar personeel in via EPS bij een payrollbedrijf. Wat EPS van het payrollbedrijf gefactureerd kreeg, kon EPS aan de vof door middel van een eigen factuur doorbelasten met daarbovenop een aan EPS toekomende vergoeding gebaseerd op aanvankelijk 10% en later 6% van de wekelijkse omzet van de vof.
4.11.
[eisers] stellen dat EPS in 2019 teveel voor het ingeleende personeel aan de vof heeft gefactureerd. De heer [gedaagde 1] , die bij de vof volgens [eisers] ging over de administratieve verwerking van de manuren van het ingeleende personeel, zou bewust meer manuren en daarmee een hogere vergoeding voor EPS bij de vof in rekening hebben gebracht. Het gaat om 27 facturen van EPS die volgens [eisers] onjuist en vals door de heer [gedaagde 1] werden opgemaakt en door de heer [gedaagde 1] voor de vof werden betaald. [eisers] hebben deze facturen vergeleken met de onderliggende mandagstaten waarop de uren van het ingeleende personeel zijn vermeld en die volgens [eisers] als basis dienden voor de facturen van EPS. De uitkomst daarvan hebben [eisers] in hun dagvaarding in een overzicht per factuur en per werknemer gespecificeerd. [eisers] stellen dat in 2019 € 38.167,- teveel aan manuren is gefactureerd en door de vof is betaald. Omdat de omzet van de vof in werkelijkheid dus lager was, heeft EPS volgens [eisers] € 2.290,- teveel aan vergoeding ontvangen. Het bedrag dat de heer [gedaagde 1] op deze manier onrechtmatig aan de vof zou hebben onttrokken en dat door de vof onverschuldigd aan EPS zou zijn betaald, komt daarmee neer op € 40.457,-.
4.12.
[gedaagden] hebben daartegen aangevoerd dat EPS geen inzicht had in de mandagstaten en dat zij deze ook nooit heeft gezien. Volgens [gedaagden] werden de facturen van EPS voor het ingeleende personeel opgesteld door mevrouw [gedaagde 1] aan de hand van de manuren die mevrouw [gedaagde 1] mondeling (al dan niet via telefoon) of via e-mail van [eiser 1] en/of [eiser 2] doorkreeg. Daargelaten dat [gedaagden] dit niet nader hebben gemotiveerd of onderbouwd, is het bezijden de waarheid dat EPS geen inzicht had in de mandagstaten en deze nooit heeft gezien. De heer [gedaagde 1] , die blijkens bijlage 24 de werkzaamheden voor EPS uitvoerde, wist van de hoed en de rand. De door [eisers] overgelegde bijlage 24 bevat namelijk whatsappberichten van de heer [gedaagde 1] waaruit is af te leiden dat hij de manuren controleerde en in voorkomende gevallen zelf in het digitale administratiesysteem van de vof aanpaste. De rechtbank volgt [eisers] daarom in hun stelling dat EPS haar facturen baseerde op de manuren die de heer [gedaagde 1] zelf uit het digitale administratiesysteem van de vof haalde. Omdat de heer [gedaagde 1] ook zelf de EPS-facturen van de bankrekening van de vof betaalde, komt de rechtbank net als [eisers] tot de conclusie dat de heer [gedaagde 1] moet hebben geweten dat EPS teveel voor het ingeleende personeel bij de vof in rekening bracht en betaald kreeg. Dat dit teveel was, blijkt uit het in 4.11 van dit vonnis genoemde overzicht in de dagvaarding dat [gedaagden] niet concreet hebben betwist (op twee onderdelen na, waarover in 4.14 tot en met 4.17 van dit vonnis meer). Dat ervan uitgegaan moet worden dat de facturen van EPS correct zijn omdat [eisers] dit in een gerechtelijke procedure tegen de voormalige derde vennoot zouden hebben erkend, is niet juist. De rechtbank is het namelijk met [eisers] eens dat een dergelijke erkenning, anders dan [gedaagden] hebben betoogd, niet uit het betreffende arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 26 oktober 2021 is af te leiden.
4.13.
De rechtbank vindt dan ook dat de heer [gedaagde 1] onrechtmatig ten opzichte van de vof heeft gehandeld door van de bankrekening teveel aan EPS over te maken. Over de schade die de vof daardoor heeft geleden en de bedragen die de vof in dit verband onverschuldigd aan EPS heeft betaald, oordeelt de rechtbank als volgt.
4.14.
Voor de schade en de onverschuldigd betaalde bedragen verwijzen [eisers] naar het in de dagvaarding opgenomen gespecificeerde overzicht (zie 4.11 van dit vonnis). Dit overzicht, dat [gedaagden] slechts op twee onderdelen concreet hebben betwist, neemt de rechtbank als uitgangspunt voor de schadeberekening en de berekening van wat onverschuldigd aan EPS is betaald. Voor de rechtbank geldt daarom als uitgangspunt dat de vof in 2019 € 38.167,- teveel aan manuren heeft betaald en € 2.290,- teveel aan vergoeding (in totaal dus € 40.457,-). De rechtbank zal hierna nagaan of deze bedragen naar aanleiding van de concrete betwisting van [gedaagden] moeten worden verminderd.
4.15.
Het eerste betwiste onderdeel gaat over de uren van de heer [naam 1] in week 39. EPS heeft voor week 39 40 uur van de heer [naam 1] aan de vof gefactureerd. [eisers] stellen dat dit drie uur teveel is geweest. De rechtbank vindt dat [eisers] dit onvoldoende hebben gemotiveerd. [gedaagden] hebben namelijk gemotiveerd betoogd dat de heer [naam 1] in week 39 wel degelijk voor 40 uur ten behoeve van de vof was ingeleend, wat volgens [gedaagden] (door [eisers] onweersproken) blijkt uit de overgelegde factuur die EPS van het payrollbedrijf voor week 39 heeft ontvangen. De betreffende drie uur (€ 82,50) en de daaraan gerelateerde vergoeding van € 4,95 (6% van € 82,50) zijn daarmee niet onverschuldigd aan EPS betaald en vormen voor de vof ook geen schade omdat deze bedragen niet onrechtmatig aan de vof zijn onttrokken.
4.16.
Het tweede betwiste onderdeel gaat over de aan de vof gefactureerde uren van de heren [naam 2] en [naam 3]. EPS heeft voor de heer [naam 2] in totaal € 1.815,- gefactureerd. Voor de heer [naam 3] heeft EPS in totaal € 1.065,- in rekening gebracht. [eisers] stellen dat deze bedragen niet doorbelast hadden mogen worden omdat de heren [naam 2] en [naam 3] nooit voor de vof hebben gewerkt. De rechtbank vindt dat [eisers] ook dit onvoldoende hebben gemotiveerd, gelet op de gemotiveerde betwisting van [gedaagden] Dat de heren [naam 2] en [naam 3] wel voor de vof hebben gewerkt blijkt namelijk onweersproken uit de door [gedaagden] overgelegde mandagstaat van week 27. De betreffende uren van in totaal € 2.880,- en de daaraan gerelateerde vergoeding van in totaal € 172,80 (6% van € 2.880,-) zijn daarmee niet onverschuldigd aan EPS betaald en vormen voor de vof ook geen schade omdat deze bedragen niet onrechtmatig aan de vof zijn onttrokken.
4.17.
Dit betekent dat de rechtbank de schade die de vof heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van de heer [gedaagde 1] begroot op € 37.316,75 (€ 40.457,- -/-
€ 2.962,50 (terecht doorbelaste manuren) -/- € 177,75 (terecht doorbelaste vergoeding)). Dit is ook het bedrag dat de vof onverschuldigd aan EPS (mevrouw [gedaagde 1] ) heeft betaald.
(2) onterechte doorbelastingen van in totaal € 18.743,-,
4.18.
Volgens [eisers] zijn nog andere bedragen onrechtmatig aan de vof onttrokken. [eisers] stellen dat EPS in 2019 ten onrechte kosten van in totaal € 18.743,- aan de vof heeft doorbelast. Daarbij gaat het om twaalf onderliggende facturen van EPS, die als volgt zijn onder te verdelen:
( i) de facturen met omschrijving “Foutje/Nakijken”,
(ii) personal coaching van mevrouw [gedaagde 1] ,
(iii) doorbelaste manuren,
(iv) telefoon- en gereedschapskosten.
(i) de facturen met omschrijving “Foutje/Nakijken”
4.19.
EPS heeft de vof twee facturen gestuurd van in totaal € 10.000,- met omschrijving “Foutje/Nakijken”. [eisers] zeggen dat zij deze facturen niet kunnen plaatsen. Volgens [gedaagden] zijn deze facturen terecht door de vof betaald. [gedaagden] stellen dat het ging om aflossingen van [eiser 1] in privé van een geldlening die [eiser 1] met EPS had gesloten. Omdat [eisers] de geldlening hebben betwist en [gedaagden] deze ook niet nader hebben gemotiveerd laat staan onderbouwd, is de rechtbank met [eisers] van oordeel dat geen sprake is van een geldlening waarop het door de vof aan EPS betaalde bedrag van € 10.000,- betrekking kan hebben gehad. Dat dit bedrag ten onrechte aan de vof is doorbelast, hebben [gedaagden] daarmee onvoldoende gemotiveerd betwist.
(ii) personal coaching van mevrouw [gedaagde 1]
4.20.
Dat geldt ook voor de twee facturen van in totaal € 1.444,25 waarbij EPS coachingswerkzaamheden van mevrouw [gedaagde 1] bij de vof in rekening heeft gebracht. Deze doorbelasting had volgens [gedaagden] te maken met een tussen mevrouw [gedaagde 1] en [eiser 1] medio 2019 mondeling gesloten overeenkomst op grond waarvan mevrouw [gedaagde 1] [eiser 1] zou hebben gecoacht. Omdat [eisers] deze overeenkomst hebben betwist en [gedaagden] deze onvoldoende hebben gemotiveerd noch hebben onderbouwd, is de rechtbank het met [eisers] eens dat geen sprake is van een ‘coachingsovereenkomst’ waarop het betaalde bedrag van € 1.444,25 betrekking kan hebben gehad. Daarmee hebben [gedaagden] onvoldoende gemotiveerd betwist dat het bedrag van € 1.444,25 ten onrechte aan de vof is doorbelast.
(iii) doorbelaste manuren
4.21.
EPS heeft de vof nog twee facturen gestuurd van in totaal € 5.293,19 voor ingeleend personeel. [eisers] stellen dat de onderliggende mandagstaten ontbreken en dat deze facturen vals zijn. Dat voor de doorbelaste uren niet zou zijn gewerkt, hebben [gedaagden] bij gebrek aan wetenschap betwist. [gedaagden] hebben daartoe aangevoerd dat EPS haar facturen voor het ingeleende personeel niet aan de hand van de mandagstaten opmaakte, maar aan de hand van de uren die [eiser 1] en/of [eiser 2] opgaven en dat deze facturen op de opgegeven uren zijn gebaseerd. Dat [gedaagden] daarin niet kunnen worden gevolgd, blijkt uit 4.12 van dit vonnis. EPS baseerde haar facturen op de manuren die de heer [gedaagde 1] zelf uit het digitale administratiesysteem van de vof haalde. De betwisting van [gedaagden] is daarmee onvoldoende, wat betekent dat € 5.293,19 ten onrechte aan de vof is doorbelast.
(iv) telefoon- en gereedschapskosten
4.22.
[eisers] stellen dat EPS ten onrechte een bedrag van € 522,- aan de vof heeft doorbelast voor het telefoonabonnement van de heer [gedaagde 1] . Dat geldt volgens [eisers] ook voor het bedrag van € 1.483,54 dat EPS bij de vof in rekening heeft gebracht voor de aanschaf van diverse gereedschappen omdat EPS dit gereedschap ten bate van haar eigen bedrijf heeft aangeschaft. [gedaagden] hebben daartegen ingebracht dat de onderliggende facturen te maken hebben met abonnementen die EPS ten behoeve van de vof heeft afgesloten en dat EPS gereedschappen aan de vof heeft voorgeschoten. De rechtbank vindt deze betwisting te weinig concreet. Dat het bedrag van € 2.005,54 ten onrechte aan de vof is doorbelast, hebben [gedaagden] daarmee onvoldoende betwist.
4.23.
De slotsom is dat EPS ten onrechte € 18.743,- aan de vof heeft doorbelast. Omdat de onderliggende facturen van EPS naar de niet concreet weersproken stellingen van [eisers] door de vof zijn betaald en het de heer [gedaagde 1] zelf is geweest die voor deze betaling zorgdroeg, is de conclusie van de rechtbank dat de heer [gedaagde 1] € 18.743,- onrechtmatig aan de vof heeft onttrokken. Dit is ook het bedrag dat de vof onverschuldigd aan EPS (mevrouw [gedaagde 1] ) heeft betaald.
(3) de lease Range Rover € 10.626,-
4.24.
Niet in geschil is dat het leasecontract voor een auto, merk Landrover, op naam stond van EPS en dat dit leasecontract daarna op naam werd gezet van de vof. Ook staat vast dat de maandelijkse leasetermijn € 759,- exclusief btw bedroeg en dat de vof deze leasetermijn vanaf augustus 2018 tot en met november 2019, dus gedurende zestien maanden, aan de leasemaatschappij heeft betaald. [eisers] stellen dat [gedaagden] de Landrover van de vof zouden huren tegen een maandelijkse huurprijs gelijk aan de leasetermijn, maar dat slechts twee leasetermijnen door de heer [gedaagde 1] (namens de vof) aan hemzelf zijn doorbelast. Het bedrag dat daarmee ten onrechte niet aan [gedaagden] is doorbelast komt daarmee volgens [eisers] neer op € 10.626,- (14 × € 759,-). Naast onrechtmatige daad stoelen [eisers] deze vordering op nakoming.
4.25.
De rechtbank constateert dat [gedaagden] deze gemaakte afspraak en de hoogte van de achterstallige leasetermijnen niet, althans onvoldoende, hebben betwist. [gedaagden] voeren namelijk slechts aan dat de leasetermijnen van de Landrover aan EPS zouden worden doorbelast en dat dit voor zover hen bekend is ook is gebeurd. Dat de heer [gedaagde 1] twee leasetermijnen aan zichzelf heeft doorbelast en dat hij deze termijnen ook heeft voldaan, hebben [gedaagden] niet weersproken. De rechtbank neemt dan ook als vaststaand aan dat is afgesproken dat [gedaagden] de Landrover van de vof zouden huren tegen een maandelijkse huurprijs gelijk aan de leasetermijn. [gedaagden] zijn gehouden tot nakoming van deze afspraak. Daarom dienen [gedaagden] de achterstallige leasetermijnen van in totaal € 10.626,- aan de vof te betalen.
(4) de bedrijfsbussen € 46.960,-
4.26.
Dit onderdeel gaat over twee bedrijfsbussen, die vanaf augustus 2018 door de vof werden geleased. [eisers] stellen dat de vof met EPS heeft afgesproken dat de bedrijfsbussen door EPS van de vof zouden worden gehuurd voor € 350,- per week per bus en dat de bedrijfsbussen per november 2019 door EPS zouden worden overgenomen. Volgens [eisers] heeft EPS echter 43 weken niet voor de bedrijfsbussen betaald, waaronder de periode vanaf november 2019 tot april 2020. Dit komt neer op een bedrag van € 30.100,-. Daarnaast maken [eisers] aanspraak op vergoeding van de (verkeer)boetes van € 1.959,- die de vof voor de bedrijfsbussen heeft moeten betalen. Ten slotte is volgens [eisers] ten onrechte voor een totaalbedrag van € 14.901,- aan met betrekking tot de bedrijfsbussen gemaakte kosten door EPS aan de vof doorbelast.
4.27.
De rechtbank geeft [gedaagden] gelijk dat het gevorderde bedrag van € 46.960,- niet toewijsbaar is. Dit oordeel licht de rechtbank als volgt toe.
4.28.
Vaststaat dat de leasecontracten in de periode vanaf augustus 2018 tot en met maart 2020 op naam stonden van de vof en dat de bussen tot 1 november 2019 werden gebruikt door personeel dat via EPS werd ingeleend en op projecten van de vof werkte. De rechtbank ziet daarom niet in waarom de kosten (inclusief verkeersboetes) die verbandhouden met de bedrijfsbussen zouden moeten worden gedragen door EPS. Dat de vof dit met EPS heeft afgesproken hebben [gedaagden] betwist en is door [eisers] onvoldoende gemotiveerd gesteld.
Wat betreft de na 1 november 2019 aan de bedrijfsbussen verbonden kosten, geldt dat [gedaagden] hebben betwist dat de vof na haar uitschrijving uit het handelsregister nog leasetermijnen heeft betaald. [eisers] hebben hierop niet gereageerd, terwijl het wel op hun weg had gelegen de betalingen van de leasetermijnen na 1 november 2019 nader te motiveren dan wel te onderbouwen. Welke leasetermijnen en kosten de vof na 1 november 2019 met betrekking tot de bedrijfsbussen heeft betaald, is onduidelijk gebleven.
(5) schade project Laren € 11.495,-
4.29.
Vaststaat dat de vof als onderaannemer werkzaamheden heeft uitgevoerd op een project in Laren. De vof heeft daarbij gebruik gemaakt van de heer [naam 4], die bij de uitvoering van de werkzaamheden brandschade heeft veroorzaakt voor een bedrag van € 11.495,-. Niet in geschil is dat de vof deze schade aan de hoofdaannemer heeft vergoed. [eisers] stellen dat deze schade ten onrechte niet is doorbelast aan EPS omdat de heer [naam 4] ten tijde van de schade bij EPS in dienst zou zijn geweest.
4.30.
De rechtbank is het eens met [gedaagden] dat nergens uit blijkt dat de heer [naam 4] een werknemer is geweest van EPS. Dit wordt door [eisers] ook niet toegelicht. Dat de heer [naam 4] een ondergeschikte was van EPS kan in ieder geval niet worden afgeleid uit het feit dat EPS de uren van de heer [naam 4], net als andere manuren, aan de vof heeft doorbelast. De rechtbank ziet dan ook niet dat en op welke grond [gedaagden] gehouden zijn het bedrag van € 11.495,- aan [eisers] te betalen. De rechtbank zal dit deel van de vordering daarom afwijzen.
(6) financiering Swish-fund € 65.280,-
4.31.
De rechtbank zal ook dit onderdeel van de vordering afwijzen. Deze vordering is namelijk gebaseerd op de door [gedaagden] betwiste stelling dat de vof onder onrechtmatige grote druk van de heer [gedaagde 1] een flitskrediet bij Swish-fund heeft afgesloten, terwijl nergens uit blijkt dat de heer [gedaagde 1] de vof onder druk (laat staan onrechtmatige druk) heeft gezet om het betreffende flitskrediet aan te gaan.
(7) kosten incassobureau en factoringmaatschappij € 21.810,-
4.32.
Dan komt de rechtbank toe aan de beoordeling van het laatste onderdeel van de vordering: de kosten van het incassobureau en de kosten van de factoringmaatschappij.
Volgens [eisers] heeft de heer [gedaagde 1] de facturen van één van de crediteuren van de vof niet tijdig voldaan met als gevolg dat de vof € 10.216,- aan rente en kosten heeft moeten betalen aan het ingeschakelde incassobureau. De rechtbank vindt net als [gedaagden] dat [eisers] hiermee echter onvoldoende duidelijk hebben gemaakt dat en waarom [gedaagden] voor betaling van dit bedrag aansprakelijk zijn te houden. [eisers] hebben daar te weinig voor gesteld.
4.33.
Dat geldt ook voor de gevorderde kosten van de factoringmaatschappij. Het enige dat [eisers] in dit verband stellen is dat de vof voor een bedrag van € 54.886,95 teveel en onjuist heeft gefactureerd, terwijl deze vorderingen op debiteuren wel waren voorgefinancierd door een factoringmaatschappij, en dat de vof schade heeft geleden in de vorm van betaalde rente en (incasso)kosten van in totaal € 11.594,-. De rechtbank is het eens met [gedaagden] dat [eisers] daarmee nog niet duidelijk maken waarom [gedaagden] voor deze rente en kosten aansprakelijk zijn te houden.
Conclusie geldvordering € 215.371,-
4.34.
De conclusie is dat de rechtbank van het gevorderde bedrag van € 215.371,- een bedrag van € 66.685,75 zal toewijzen (€ 37.316,75 zie 4.17 van dit vonnis + € 18.743,- zie 4.23 van dit vonnis + € 10.626,- zie 4.25 van dit vonnis). Dit bedrag zal door [gedaagden] aan de vof moeten worden betaald. De rechtbank ziet echter geen grond om [gedaagden] te veroordelen om het toewijsbare bedrag aan [eiser 1] en/of [eiser 2] te betalen. Daartoe hebben [eisers] ook niets gesteld.
Het beroep van [gedaagden] op verrekening met de vordering die EPS B.V. op de vof zou hebben slaagt niet, alleen al omdat dit een vordering van EPS B.V. is en niet van de gedaagden in deze procedure [gedaagden]
4.35.
[eisers] hebben nog gesteld dat de heer [gedaagde 1] onrechtmatig heeft gehandeld omdat hij zich ten onrechte zou hebben voorgedaan als eigenaar of vertegenwoordiger van EPS. Daarnaast zou het onrechtmatig handelen van de heer [gedaagde 1] erin zijn gelegen dat hij zichzelf heeft uitgegeven als vennoot van de vof. De rechtbank zal hierop niet nader ingaan omdat deze verwijten er niet toe leiden dat de rechtbank een hogere hoofdsom dan € 64.870,74 zal toewijzen. [eisers] hebben namelijk niets gesteld over de schade die de vof door deze gestelde onrechtmatige gedragingen van de heer [gedaagde 1] heeft geleden.
4.36.
De rechtbank zal [gedaagden] hoofdelijk veroordelen tot betaling van € 66.685,75 aan de vof omdat [gedaagden] geen verweer hebben gevoerd tegen de gevorderde hoofdelijkheid.
4.37.
De rechtbank zal de (gewone) wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek (BW) over € 66.685,75 vanaf 20 juni 2022 toewijzen, zoals subsidiair door [eisers] is gevorderd. De primaire gevorderde wettelijke handelsrente vindt de rechtbank niet toewijsbaar. De verplichting van [gedaagden] om € 66.685,75 aan de vof te betalen berust namelijk niet (primair) op een handelsovereenkomst.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.38.
De rechtbank zal de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten van € 3.448,50 afwijzen omdat [eisers] niet hebben gesteld dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht.
Proceskosten
4.39.
[gedaagden] zijn de grotendeels in het ongelijk gestelde partij. [gedaagden] moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) van de vof betalen. De proceskosten van de vof worden begroot op:
- dagvaarding € 125,03
- griffierecht € 5.737,-
- salaris advocaat € 2.366,- (2 punten × tarief IV)
- nakosten € 173,-plus de in de beslissing vermelde verhoging)
totaal € 8.401,03.
4.40.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente over de proceskostenveroordeling toewijzen zoals in de beslissing van dit vonnis is vermeld.
Certificaat
4.41.
Aan de vof zal een certificaat als bedoeld in artikel 53 Brussel I bis-Vo worden afgegeven.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt de heer [gedaagde 1] en mevrouw [gedaagde 1] hoofdelijk, zodat als en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan de vof te betalen een bedrag van € 66.685,75 vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het bedrag van € 66.685,75 vanaf 20 juni 2022 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten van de vof van € 8.401,03, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagden] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten [gedaagden] € 90,- extra betalen, plus de kosten van betekening,
5.3.
veroordeelt [gedaagden] om aan de vof de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over deze proceskosten te betalen als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
bepaalt dat aan de vof wordt afgegeven een certificaat conform artikel 53 Brussel I bis-Vo,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Auwerda en in het openbaar uitgesproken op
25 oktober 2023.